Hij is getrouwd met Leentje (Leentje Benjamins) van Zanten.
Zij zijn getrouwd.
Kind(eren):
Beroep: Slager
Izaäk Marcus neemt in Winsum in het begin van de 19e eeuw de achternaam 'Van Berg' aan, mogelijk als verwijzing naar hun woonplaats.
Zijn broer Hartog Marcus (1761-1837) neemt in die zelfde periode te Loppersum de achternaam 'Van der Klei' aan. Zo krijgen de twee zonen van Marcus Sekkel, Izaäk en Hartog en hun gezinnen vanaf 1811 twee verschillende achternamen, terwijl het eigenlijk gewoon twee broers zijn van dezelfde vader en moeder.
Slager Izaäk Marcus van Berg vestigt zich in het jaar 1774 als eerste Joodse inwoner in het tweelingdorp Winsum-Obergum aan het Winsumerdiep. Izaäk Marcus komt met zijn vrouw Leentje Benjamins van Zanten, die in Baflo geboren is, vanuit Loppersum naar Obergum en gaat er werken als slager. Dit echtpaar krijgt twee zonen en twee dochters. In 1825 sterft Leentje te Winsum. Ook zijn vader, koopman Marcus Sekkel, voegt zich later bij hen. De Van Bergs hebben zes generaties lang in Winsum gewoond.
Izaäk Marcus van Berg (1754-1829) is naast slager ook bestuurder van de joodse gemeenschap in Winsum. Zijn oudste zoon gaat in Hindeloopen wonen, maar zijn tweede zoon Benjamin Izaaks van Berg (1776-1849) volgt zijn vader op in het synagogebestuur van Winsum. Deze Benjamin Izaaks van Berg krijgt elf kinderen. Zijn derde kind, zoon Meijer Benjamins van Berg volgt zijn vader op als veekoopman en synagogebestuurder in Winsum. Zij achtste kind, zoon Markus van Berg, wordt koopman in Groningen.
Casus Winsum: Joods leven in Winsum, ca. 1774-1942
Joden in Winsum
Tot 1796 vormden joden in de toenmalige Nederlandse Republiek een groep zonder rechten. De calvinistische kerk was de heersende en werd van overheidswege erkend en gesteund. Dit betekende dat de gelovigen binnen de andere religies van tal van rechten waren uitgesloten. De kleine groep joden mocht geen grond bezitten, niet lid zijn van een gilde en kwam niet in aanmerking voor een overheidstaak. Om zich in hun levensonderhoud te kunnen voorzien waren de joden in de provincie Groningen vaak (vee)handelaar en slager. De joodse slager leverden goed vlees omdat ze op grond van hun geloof kosher moesten slachten. Zo hadden de eerste joodse inwoners van Winsum ook een slagersbedrijf. Dit waren Izaäk Marcus van Berg en Leentje Benjamins van Zanten, die zich in 1774 in Winsum vestigden en er vier kinderen kregen.
De joden kregen in 1796 dezelfde rechten als de andere Nederlandse burgers onder invloed van de Franse revolutie. Dit leidde echter niet meteen tot ingrijpende veranderingen. De meeste joden bleven actief als slager en als handelaar maar er gingen zich wel meer joden in de provincie Groningen vestigen. Joden konden in Winsum geen gesloten gemeenschap vormen, zoals bijvoorbeeld in Amsterdam. Daarvoor was hun gemeenschap te klein want in 1809 telde Winsum nog maar elf joodse inwoners, waaronder zeven volwassen joodse mannen. Rond 1810 moeten al joodse erediensten in Winsum hebben plaatsgevonden, dankzij de aanwezigheid van joodse mannen uit dorpen in de omgeving.
Door hun geringe aantal hadden de joden in Winsum relatief veel contact met niet-joodse inwoners. Joodse kinderen mochten vanaf 1806 naar de openbare school en hun ouders konden lid worden van algemene verenigingen en organisaties. Dit bevorderde hun integratie. De joden probeerden echter wel hun eigen identiteit te bewaren, bijvoorbeeld door niet te werken op de Sabbath en door de joodse feestdagen te vieren. Hoewel de joden veel contacten hadden buiten hun eigen groep bleef de Nederlander de joden zien als een apart deel van de bevolking.
.
Izaäk Marcus (Izaak Markus) van (van der) Berg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leentje (Leentje Benjamins) van Zanten |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.