Hij is getrouwd met Joanna Anna Thijs.
Zij zijn getrouwd op 19 november 1946 te Geldrop, Noord-Brabant, Nederland , hij was toen 23 jaar oud.
Kind(eren):
Als we zijn huiskamer binnen komen slaat hij zijn hand voor de mond:” Ik dacht dat je alleen naar mijn verhalen kwam luisteren, maar je zet het in de kránt!” Even denk ik dat het verhaal van mens oit de buurt niet door gaat, maar dan lacht René, zakt op de bank onder het raam, aait zijn grote vriend Sila, die hem overal volgt en steekt van wal. Hij is geboren in Geldrop, op 23 september 1923 en het gezin waarin hij opgroeide telde later acht kinderen. Zijn ouders kregen eerst vier meisjes en toen René kwam was hij de eerste jongen. Na hem volgden er nog drie. Zijn ouders woonden in de Stationsstraat in Geldrop en hadden daar een slagerij: Slagerij van de Burgt van Stratum. Toen hij de leerplichtige leeftijd had bereikt werd hij naar de openbare school gestuurd. Daar heeft hij één jaar gezeten toen kwamen daar de broeders. Er kwam een gebouw bij de school waar de broeders konden eten en slapen en sindsdien werd de school door hen geleid. Maar je kunt beter spreken van “lijden” als je René gelooft, want hoewel hij niet kan zeggen dat hij zo’n vervelend jongetje was, voor het minste of geringste kreeg je van de broeders strafwerkregels opgelegd: honderd regels schrijven: ik ben stout geweest. “En het ergste was dat als je ze ingeleverd had, die broeder ze gewoon verscheurde! Al dat werk voor niks…en ik héb wat strafwerk moeten schrijven!” moppert René. De lagere school doorliep hij goed, maar de zesde klas heeft hij twee keer gedaan. “Niet dat ik niet slim genoeg was, want ik was in de tweede klas al aan het handelen: ik verhandelde mijn duiven! Ik was eigenlijk klaar met de lagere school maar ons moeder zei tegen de school dat ze niet wist wat ze met mij moest doen thuis, dus hebben ze me nog een jaar extra op de lagere school laten zitten.” Zijn ouders hadden het heel erg druk met de slagerij en oma kwam koken voor het grote gezin. Als de kinderen uit school kwamen en ze vroegen om brood, omdat ze honger hadden zei hun moeder:”Ge moet zelf de kost mar doen, kiek mar in de aanrecht.” Zijn vader was een echte paardenman, hij had veel verstand van paarden en dat vond de jonge René ook wel interessant. Hij herinnert zich nog dat er eens op het katholieke feest de Tocht van de Heilige kindsheid een soort van processie vertrok vanaf de kerk en dat ze iemand zochten die op een paard durfde te zitten; die was dan de ridder. Dát vond René gewéldig, hij had de hoofdrol als ridder. Achteraf vond hij het maar tegenvallen: het ritje duurde maar tien minuten. Op zijn veertiende moest hij met paard en kar bij de boeren de melkbussen op gaan halen. Hij moest overal heen, ook naar Mierlo, dat heeft hij vijf jaar gedaan.
Oorlogsjaren
Toen de oorlog uitbrak moest hij zich melden, maar ze hadden hem verteld dat hij niet bang hoefde te zijn, want hij zou meteen weer naar huis mogen. Dat viel tegen, want toen hij zich meldde, vroegen ze hem wat hij voor werk deed en werd hij naar Duitsland getransporteerd ten behoeve van de Arbeitseinsatz. In Kaldenkirchen waren allemaal jongens van zijn leeftijd bijeen gebracht die samen in een groot huis gewoon op de grond moesten slapen, want er waren geen bedden. Vanuit dat huis werden de jongens verdeeld naar gelang het werk dat ze moesten doen. Ze werden dan in busjes meegenomen. René maakte de Duitsers wijs dat hij op een boerderij had gewerkt en dat ze hem dat het beste konden laten doen en hij werd op een boerderij geplaatst, waar hij het land moest bewerken en verder allerlei voorkomende karweitjes moest doen. Daar werkte hij anderhalf jaar. “Ik had het niet slecht daar, kreeg goed te eten maar ik miste mijn thuis verschrikkelijk. Ik mocht niet eens naar huis om mijn ouders te bezoeken. De boer waar ik verbleef regelde een pasje. Hij had gezegd dat mijn vader ernstig ziek was en dat ik verlof moest krijgen om naar huis te gaan. Maar na urenlang wachten besliste de Duitsers dat het “kwats” was en ik moest terug naar de boer. Die regelde alsnog een vervalst pasje met zijn eigen naam erop en met een paar flessen bier verstopt voor mijn vader ging ik met de fiets naar Nederland”. Daar kwam hij terecht bij een controlepost en moest hij de bierflesjes afgeven. Er werd hem aangeraden terug te gaan naar zijn Duitse werkgever want er waren nog meer posten en die zouden hem beslist niet meer doorlaten. Op de terugweg zocht hij naar zijn vriend Harrie Adriaans, waarvan hij wist dat hij in de grote stad tewerk gesteld was. Maar in de fabriek waar Harrie gewerkt had, wist men te vertellen dat die naar Nederland was teruggevlucht. Opnieuw deed hij een poging om zijn ouders te bezoeken, onder voorwaarde dat hij beloofde dat hij zou terugkomen en deze keer lukte het wel. Maar zijn vader én zijn vriend Harrie Adriaans vingen hem op in Geldrop en brachten hem onder in Someren-Eind bij de familie Donkers. Iedere nacht zaten ze buiten in het veld in een zandkuil die ze gegraven hadden, want binnen slapen dat kon niet, dat was te gevaarlijk. “Ik heb toen dikwijls gedacht dat ik beter af was geweest in Duitsland, want daar had ik toch een grotere hoewel toch wat beperkte vrijheid maar in Someren zat ik gevangen, dag én nacht. En die kuil was altijd nat en koud, och wat hebben we daar een armoe geleden” memoreert René. Zijn broers zijn naar Indië gemoeten, één broer heeft er malaria aan over gehouden en is nu ook ernstig ziek.
Trouwen
In die tijd moest je ook iedere dag naar de kerk, om half acht en op zondag moesten ze zelfs twee keer. Hij had in die tijd een heel lieve vriendin, ze heette Alie Oosterling, woonde op de Nuenenseweg en het meisje was gereformeerd. Ze was de dochter van een hoge piet bij de Tweka. Alie heeft voor het Rode Kruis gewerkt en heeft vooral nadat de oorlog was afgelopen, veel gedaan voor de gewonden en uitgemergelde mensen die terug kwamen uit de concentratiekampen. René was katholiek, maar hij ging toch met Alie om.”Ik mag hendig zeggen, ik was in die tijd stápel op dè meiske”. Tót zijn vader er achter kwam en hij op het matje moest komen.”Ons vader was een goede man maar geen hendige. Hij zei niet veel. Alleen: Als ge het niet oitmakt sloa ik allebei oew bein kapot!” En daar moest René het mee doen. “Ze heeft nog geprobeerd om katholiek te worden, maar ze had d’n aard niet in ons geloof. Ja, ik heb het uitgemaakt. Vroeger moest je gewoon doen wat je ouders je zeiden”. Vorig jaar kreeg René een telefoontje uit Australië: Het was Alie, ze wilde wel eens weten hoe het met haar oude liefde ging. Jo, de dochter van René en Anna, was voor haar vader op zoek geweest naar zijn oude liefde en had haar na een intensieve zoektocht gevonden in Australië. Ze heeft Alie een paar brieven geschreven waarna Alie René heeft opgebeld. Inmiddels woont Alie in Indonesië. Zij vertelde tijdens het telefoongesprek dat ze nog dikwijls aan René had gedacht. Tijdens de bevrijdingsfeesten in ’t Molentje bij de Dommel ontmoette hij Johanna Thijs waar hij op 19 november 1946 mee is getrouwd. Hij verdiende zijn brood voornamelijk met handel in paarden en vee. Hij had van zijn vader veel geleerd en kon er een goede boterham mee verdienen. Hij ging ook venten langs de deuren maar leefde voornamelijk van de handel in vee en paarden. “Het is eens een keer gebeurd dat hij voor een paard te verhandelen ver weg moest en op de fiets terug naar Mierlo. Ze hadden hem de terugweg uitgelegd maar hij was verkeerd gereden onder Someren en kwam pas na vijf uur ‘s morgens thuis. Ik ben tot één uur opgebleven, maar toen vond ik het genoeg: ik ging te bed!”aldus Anna. René knikt instemmend: “In de kersenperiode is de handel dood maar dan ging ik oud papier ophalen voor de Sint Vincentius. Dat was een vereniging die arme mensen hielp. Ik heb dat vijftig jaar gedaan. Dat papier moest ik naar Eindhoven brengen, ik kreeg één cent per kilo en de Vincentius kreeg ook één cent per kilo. Zo kwam er toch wat geld binnen. Ik ging ook naar veemarkten in Utrecht en nog verder weg.” Hij was geen man om voor een baas te werken. “Nee” lacht Anna “hij laat zich door niemand commanderen, zelfs niet door mij!” Toen ze trouwden hadden ze nog geen huis maar huurden ze een paar kamers in een huis in Zesgehuchten. Later huurden ze een huis in de Goorstraat voor fl.2,50 per week, maar dat geld kwam de huisbaas, Sjef van Genugten, maar twee keer per jaar ophalen: “Dan hadden we een koi week! Al dat geld moest er ineens zijn!” herinnert René zich nog goed. De huisbaas deed niets aan het onderhoud van de woning dus heeft René zelf het huis opgeknapt. In 1950 kwam hun eerste zoon ter wereld, Jan, die gevolgd werd door Riek, Jo en Tommie, een nakomertje. Toen Sjef weer eens een keer de huur kwam beuren vroeg René wat het huis hem zou kosten als hij het van hem kocht. Hij kon het hele huizenblok van drie huizen kopen voor 4500 gulden. Ze zijn naar de notaris gegaan en de koop was daar. Ze hebben er bijna twintig jaar gewoond. Maar toen werd door de gemeente het bestemmingsplan in Geldrop veranderd en kwamen er twee chique heren die vroegen of hij de panden niet wilde verkopen vanwege de uitbreiding van de wijk de Coevering. René lacht:”Ik vroeg 100.000 gulden maar ze zijn uiteindelijk voor 85.000 gulden verkocht.”
Verhuisd naar Mierlo
In 1969 kochten in ze in Mierlo in de Brugstraat het huis waar ze nu nog in wonen. De ouders van René hebben twintig jaar bij hen ingewoond, tot ze overleden waren. Anna heeft al die tijd voor hen gezorgd. Omdat hij zijn vee niet wilde missen hebben ze in Geldrop nog steeds een wei van drie hectare groot tegenover de manege en heeft hij nog steeds twee koeien met kalveren en twee pony’s. Gelukkig had hij in 1963 zijn rijbewijs gehaald zodat hij met de auto naar Geldrop kon, want de dieren moeten iedere dag gevoerd en verzorgd worden. Maar met de ouderdom komen de gebreken: Anna is een tijdje geleden gevallen en dat is niet meer goed gekomen. Ze heeft drie maanden in Bakel moeten liggen en dat was een probleem voor René: “Volgens onze Jan had ik ons pap te veel verwend. Hij lust alleen maar bonensoep en erwtensoep en op zondag natuurlijk zondagse soep. En stamp, wortelenstamp maar ginne zuurkool! Dan brachten de kinderen hem eten en hij zei dan dat het goed gesmakt ha, maar intussen hatie ut an den hond gevoeierd. Ja, ik kook nog alle dagen, het is een moeilijke eter. Wat ie niet kent dat probeert hij ok niet, dus unne echte boer!” Ze kan niet meer zo goed lopen en gebruikt een rollator. René is niet meer zo heel goed ter been en heeft een hartaanval gehad, waarvoor hij drie keer in Utrecht heeft gelegen. Zijn rijbewijs was hij bijna kwijt toen de dokter bij de verplichte keuring ontdekte dat hij aan staar leed. Maar hij heeft zich laten opereren en al vast voor één jaar zijn rijbewijs terug gekregen. Daar is hij wel blij mee want anders kan hij niet meer naar Geldrop rijden om het vee te verzorgen. Hij moppert z’n best op het leven:”Het is veuls te kort en veuls te snel vurbai gegon. En nou mankeer ik ok nog van alles!” René en Anna genieten van hun acht kleinkinderen en vijf achterkleinkinderen. Ze worden regelmatig door hen met een bezoekje vereerd. Anna vertelt lachend dat met de kerst de kinderen kwamen vragen:”Moeder, gij hebt alles al en wat je niet hebt dat wordt gehaald. Wat kunnen we jou nou eens met de kerst geven? Toen zei ik: geef mij maar een voedselpakket. Toen kwamen ze met de kerst met een voedselpakket aan. Dat komt altijd van pas en ik spaar weer twee weken boodschappen uit!” Dan komt René met een spreuktegel de kamer ingelopen:”Deze heb ik nog aan de dokter laten zien. Mensen met paarden hebben een hemel op aarde, maar als ze komen te sterven valt er niks te erven!” Hij zakt weer lachend op de bank naast zijn trouwe viervoeter die niet van zijn zijde wijkt. “Ik zou wel wéken vol kunnen vertellen mar dè hoeft allemol nie in de krant!”
Reinier Josephus van de Burgt | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1946 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Joanna Anna Thijs |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.