OVERGENOMEN UIT HET NIEUW NEDERLANDS BIOGRAFISCH WOORDENBOEK :
------------------------------------------------------------------------------------------------
zoon van Mr. Scato Muntinghe, hoofdman van het Hooggerechtshoi te Groningen en Anna Elisabeth de Maffé, bezocht, na gedeeltelijk in Engeland zijne opvoeding genoten te hebben, van 1785 tot 1787 de latijnsche school te Groningen, werd in het laatste jaar student aldaar en in 1796 bevorderd tot doctor in de beide rechten. In 1801 aangesteld tot advocaat-fiscaal van den Raad der Aziatische bezittingen, diende hij in 1802 eene memorie in betreffende de handelingen van Mr. S.C. Nederburgh en zijne mede-commissarissen. 16 April 1804 benoemd tot fiscaal der kolonie Suriname, aanvaardde hij dit ambt niet, omdat Suriname aan de Engelschen was overgegaan, maar vertrok naar Indië als benoemd advocaat-fiscaal in Indië. In 1807 werd M. tweede secretaris der indische reg., in 1808 secretaris van den gouv.-gen. Daendels, in 1809 secretaris-generaal en in hetzelfde jaar president van den Hoogen Raad van Justitie te Batavia met rang van extra-ordinair Raad van Indië. Na de verovering van Java door de Engelschen in 1811, maakte M. aanvankelijk bezwaar in britschen dienst over te gaan, maar besloot daartoe 18 Sept., toen voldoende gebleken was, dat het fransche bewind had opgehouden en een britsch luit.-gouv. van Java en Onderhoorigheden (Raffles, zie I kol. 1425) was benoemd. Gedurende het engelsche bestuur is M., die tot lid van den Raad van Indië werd benoemd, van grooten dienst geweest voor Raffles, hetgeen door dezen ook onbewimpeld is erkend. Hij nam een werkzaam deel aan de reorganisatie van het rechtswezen, terwijl hij in Juli 1813 aan Raffles eene belangrijke memorie ter hand stelde betreffende het door dezen in te voeren landrente-stelsel (zie bij S. van Deventer Bijdragen tot de kennis van het landelijk stelsel op Java I, 87). Na herstel van het nederlandsche gezag in 1816 werd M. weder benoemd tot president van den Hoogen Raad van Justitie, en tot lid der Adviseerende Commissie, welke commissie geroepen was om het Gouvernement omtrent verschillende aangelegenheden in te lichten. Twee maanden later verwisselde hij zijne rechterlijke waardigheid met die van president van den Raad van financiën. Toen de vraag rees of men zou terugkeeren naar het stelsel der oude O.I. Comp., dan wel voortbouwen op de grondslagen door het britsche bestuur gelegd, koos M. beslist voor de laatste gedragslijn partij en gaf daarvan blijk in een zeer belangrijk rapport van 14 Juli 1817 (zie S. van Deventer, Bijdragen enz. 281), waarmede de Raad en ook de Commiss.-Gen. zich in hoofdzaak vereenigden. In 1816 was M. Iid eener Commissie tot verevening van met het vroegere britsche bestuur gerezen verschillen van financ. aard. In 1818 en 1819 was M. te Palembang (en Banka) werkzaam als Regeerings-Commissaris, ten einde de met den Sultan gerezen moeielijkheden uit den weg te ruimen; hij trad daar met kracht zoowel tegenover de inlandsche Vorsten als tegen de Engelschen op en deed den britschen kapitein Salmon, die door Raffles, destijds Gouverneur van Benkoelen, naar Palembang was gezonden om den nederlandschen invloed aldaar tegen te gaan, bij diens weigering om te vertrekken, met zijn gevolg naar Batavia vervoeren. Het gelukte hem echter niet den Sultan Badar Oedin tot onderwerping te brengen, daar eerst door de militaire expeditie van 1821 een einde aan diens verzet kon worden gemaakt. Na in 1819 benoemd te zijn tot lid van den Raad van Indië, ging M. in het laatst van 1822 wegens gezondheidsredenen met verlof naar Nederland, alwaar hij in 1824 benoemd werd tot lid der Commissie, die de artikelen eener overeenkomst moest ontwerpen voor de op te richten Nederl. Handelmaatschappij, waarvan M. een groot voorstander was. In 1825 in Indië teruggekeerd, bleef hij nog slechts kort lid van den Raad, daar hij wegens gezondheidsredenen zijn ontslag nam. Hij overleed kinderloos. Met M. ging een voortreffelijk magistraat, rechtsgeleerde en staatsman ten grave.
Herman Warner Muntinghe |