Hij is getrouwd met Vrouchien de Vroome.
Zij zijn getrouwd op 19 april 1850 te Smilde , hij was toen 24 jaar oud.Bron 1
De vader van Remmelt Jacobs Booi was Jacob Remmelt Booij
Deze was schoolmeester in de kolonien van Weldadigheid.
Bron: http://www.schackmann.nl/proefkolonie/index.html
Jacob Remmelts Booij is schoolmeester van september 1820 tot 1 april 1828 en is de enige die in alle drie de vrije koloniën hoofdonderwijzer is geweest
De school
Op 15 juni 1820, invnr 55, schrijft Johannes van den Bosch:
Oosterlo bied aan op dezelfde voorwaarde een school te bouwen hier voor 1200. namenlijk 56 voeten lang. Dat is nagenoeg een maal groter als dat van Frederiksoord.
Oosterloo is de aannemer uit Steenwijk die ook de meeste koloniehuisjes gebouwd heeft. Een Rijnlandse voet is 0,3140 meter, dus de school wordt zeventien en een halve meter lang. Dan moet er nog iemand gevonden worden die daarin les gaat geven.
Aanstelling
De notulen van de permanente commissie melden bij zondag 29 oktober 1820, invnr 38:
Besloten aan den Direkteur aanteschrijven om den schoolonderwijzer van Wolda te informeren, dat de schoolmeester Booij definitivelijk als ondermeester in Willemsoord kan worden geplaatst, op een traktement van 3 10 stuivers wekelijks, onder toezegging van verhoging, indien zijn gedrag aan de verwachting der P.K. beantwoordt.
Hij werkt er dan al een tijdje op proef, want in latere papieren wordt als aanstellingsdatum genoemd 11 september 1820. In het stamboek Willemsoord met invnr 1407 staat hij vermeld als aanwezig sinds 27 september 1820, maar dat scheelt allemaal niet veel.
Ondermeesters
Jacob Remmelts Booij komt volgens de kolonieadministratie uit het plaatsje Kallenkote, bij Steenwijk, maar is geboren te Wapse. Hij is 21 jaar, verdere gegevens komen straks.
Al gauw heeft hij zo'n 550 kinderen onder zich. Dat kan hij natuurlijk niet alleen af, daarvoor heeft hij 'hulpmeesters' nodig.
Dat is eerst de gehandicapte Hagenaar Christiaan Auberlé, maar die wordt ho-pe-loos verliefd op een kolonistendochter en vertrekt voorjaar 1822. Dat verhaal staat ergens halverwege de pagina Appingedam, onder het hoofdje 'Zonder haar kan ik niet leven'.
555 leerlingen
Als vervanging krijgt meester Booij de kolonistenzoon Hendrik de Nekker. Booij schrijft daarover maart 1822:
Hoe moeijelijk het ook zijn moge onder zulk een aantal leerlingen (555) s'daags te werken en hen tot menschelijke kennis, zedigheid en deugd op te leiden, te meer daar mijn mede onderwijzer Auberlé vrijwillig afstand van zijne post heeft gedaan, en ik voor dezelve tot dus ver niet anders in de plaats heb gehad dan den goeden jongeling H. de Nekker, houd ik evenwel niet op met lust en ijver onder hen te werken, in de hoop dat ik dagelijks meer en meer vrucht van mijn zwakke pogingen moge zien, op dat wij eenmaal met een genoegelijk aandenken over ons volbragte onderwijs in de kolonie onze woonplaats kunnen verwisselen. .
Liefde en achting gewonnen
In het maandblad van de Maatschappij van Weldadigheid de Star van maart 1822 schrijft de opzichter over het onderwijs Jan Hessels van Wolda:
De Onderwijzers J. R. BOOY en H. DE NEKKER (*) hebben over de opkomst en het gedrag der leerlingen geene klagten; de Onder-Direkteur had door zijne bezoeken en vermaningen in de School zeer veel goeds bewerkt. "De leerlingen," zeggen zij, "hebben deze maand grootelijks onze liefde en achting gewonnen; wij werken met genoegen onder hen, daar wij .zien, dat onze pogingen niet vruchteloos zijn, en zulks in weerwil des vrijwilligen afstands van den Onderwijzer AUBERLÉ, waardoor de moeijelijkheid onzer taak in zulk eene uitgebreide School niet weinig vermeerderd wordt."
(*) Deze is, als een zeer verdienstelijk discipel en braaf jongeling, door Booy tot medehelper gekozen, tot zoo lang de plaats van den Ondermeester AUBERLÉ. die vrijwillig en moedwillig den schooldienst der Maatschappij verlaten heeft, door een' ander zal vervangen zijn.
Door een wind vlaag zoude instorten
Maar ook in maart wordt het nog eng. In een verslag april 1822 meldt Booij dat er ernstige zorgen zijn over de stevigheid van het schoolgebouw.
Toen de wind den 8 maart hare verwoestingen had geeindigd, hebben wij in onze schoolgebouw niet durven, of mogen verkeeren daar men elk ogenblik vreesde dat dezelve door een volgende wind vlaag zoude instorten.
Wij moesten ons dus behelpen in de schuur van onzen Onder Directeur. Dit gebouw niet geschikt zijnde om er licht in op te steeken, hebben wij des avonds, nadat het daglicht was verdweenen geen onderwijs meer gegeven.
Tegenwoordig is onze school door spoedige maatregelen van hoger bestuur weder in zulk een stand gebragt, dat wij zonder voor gevaar te vreezen, ons op nieuw in dezelve hebben begeven. Wij erkennen in deze de zorg voor het onderwijs der jeugd en bedanken hem, die daar voor gezorgd heeft.
De leerlingen, onze avondschool jongens geven te kennen, dat zij dagelijks naar kolonie 4 gaan te werken, laat weer herwaarts komen, en te huis gekomen zijnde sterk verlangen naar de nagtrust.
Naar Frederiksoord
Als in 1822 de besmettelijke ziekte (De proefkolonie pagina 325 ev) op de kolonie het leven heeft geëist van de onderwijzer van Frederiksoord, Hendrik Middelboer, moet Jacob Remmelts Booij van woonplaats verwisselen en wordt hij per 12 juni 1822 naar Frederiksoord overgeplaatst.
Te Willemsoord wordt hij opgevolgd door Harmen Barend Otten. In Frederiksoord heeft hij hulp van de ondermeester Jan Hendrik Geraets, een kolonistenzoon die later hoofdonderwijzer in Veenhuizen zal worden en nog later algemeen opziener van alle scholen in de kolonie.
Loffelijken ijver
Volgens de jaarverslagen is Frederiksoord een relatief kleine school met 'slechts' tweehonderd leerlingen. In het jaarverslag 1823-1824, afgedrukt in de Star van augustus 1824, schrijft Jan Hessels van Wolda, dan net adjunct-directeur voor het onderwijs:
In de Kolonie No.1, zette de eerste onderwijzer, J.R. BOOIJ, zijn, in het vorig jaar begonnen, werk met loffelijken ijver dpelmatig voort, en werd daarbij door den tweeden onderwijzer, J.H. GERAETS, op de beste wijze geholpen.
Naar Wihelminaoord
Maar in 1824 wordt het eerste kindergesticht in Veenhuizen geopend. Als gevolg daarvan wordt Harmen Abel Zwarts, zie hier, tot nu toe de hoofdonderwijzer van Wilhelminaoord, daarnaartoe overgeplaatst.
Dan moet Jacob Remmelts Booij dat gat weer vullen en dus gaat hij naar Wilhelminaoord, de na Willemsoord grootste school in de vrije koloniën. Assistentie heeft hij hier eerst van de kolonistenzoon Martinus Uhl en daarna van de ingedeelde Dirk Johannes Smit.
Gezin
Ook in 1824, om precies te zijn op 27 augustus 1824, treedt Booij in het huwelijk. Dus nu is het tijd voor de gezinsgegevens:
? Jacob Remmelt Booij is volgens de kolonieadministratie geboren op 14 april 1799 en volgens zijn huwelijksakte gedoopt op 28 april 1799 te Wapse, als zoon van Remmelt Jans Booij, landbouwer en Klaasje Jans Haveman, welke laatste is overleden op 10 augustus 1820, dus vlak voordat Jacob Remmelt naar de kolonie kwam. Hij is evenals zijn gezinsleden hervormd. Hij trouwt met:
? Arendje Heijmans Veldkamp, van wie in de kolonieadministratie geboortedata als 1792 en 1799 staan, maar die volgens haar huwelijksakte is gedoopt 3 januari 1790 te Wittelte (Diever), als dochter van Heime Veldkamp, landbouwer en Jantien Jans Evers. Op de kolonie krijgen ze twee kinderen:
? Remmelt Booij, geboren 10 juni 1825 te Wilhelminaoord, en
? Hein Booij, geboren 26 oktober 1827 te Wilhelminaoord.
Het gezin staat vermeld op folio 7 van het personeelsregister met invnr 997.
De volgende vier jaar
In Wilhelminaoord blijft Booij. Zijn opvolger zal altijd klagen dat veel lessen uitvallen omdat de daar gebouwde school, die er nu nog staat, zie bij de rijksmonumenten, ook wordt gebruikt voor katholieke missen en catechisaties, maar daarover heb ik geen klachten van Booij gezien.
in het 'Jaarlijksch verslag, betrekkelijk het Schoolonderwijs in de Kolonie der Maatschappij van Weldadigheid, van den 1 April 1825 tot den 1 April 1826', afgedrukt in de Star van september 1826 en samengevat op deze pagina, schrijft Jan Hessels van Wolda dat de school in Wilhelminaoord 286 leerlingen telt en dat er 's avonds extra les gegeven wordt van 8 tot 10 uur.
Loonsverhoging
Op 25 september 1826 levert Jan Hessels van Wolda een lijst af, zie hier, met 'zoodanige onderwijzers en ondermeesters in de kolonien der Maatschappij van Weldadigheid, wier traktement eenige verhooging noodig hebben'. Daarop staat ook vermeld:
Jakob Remm Booij, 1e onderwijzer van kol no 2, heeft 6-. Sedert eenen geruimen tijd beijvert deze zich bijzonder op de beschaving en het onderwijs der jeugd.
Zes gulden per week is 312 gulden per jaar. De activiteiten van Van Wolda leiden pas tot resultaat per 1 januari 1828 met verordeningen voor het onderwijs, zie deze pagina. Dan wordt Jacob Remmelt Booij onderwijzer der tweede klasse, wat 375 gulden per jaar verdient.
Vertrek
Op 19 februari 1828 schrijft de directeur der koloniën dat 'de schoolonderwijzer Booij in kol N2, voonemens is, binnen korten tijd deszelfs betrekking bij de Maatschappij te verlaten', invnr 89 scan 553. Zie helemaal bovenaan de pagina hoe de scans te bereiken zijn.
Daarom neemt de permanente commissie op 26 maart 1828 het besluit tot 'Ontslag schoolonderwijzer J. R. Booij van kolonie No 2 en zijne vervanging'. Zijn opvolger is de al even genoemde Martinus Uhl.
Op 1 april 1828 verlaten Jacob Remmelt Booij en zijn gezin de kolonie en trekken ze voorzover bekend naar Groningen. Waarom hij zijn baan op wilde zeggen is niet genoteerd, misschien heeft het te maken met de nog steeds tamelijk karige betaling in de kolonie.