Hij is getrouwd met Sjouck Pouwelsdr.
Toestemming voor het huwelijk is 5 oktober 1586 verkregen te Amsterdam.Bron 2
Zij zijn getrouwd oktober 1586 te Amsterdam.Bron 1Kind(eren):
Bron: Van der AA, Biografisch Woordenboek der Nerderlanden
Fortuyn (Simon Jansz)
Werd een aanzienlijk koopman in zijn woonplaats Amsterdam en behoorde met een zestal anderen tot de oprichters van de Nieuwe Compagnie van de vaart op Oost-Indië te Amsterdam (1597), die zich in 1598 met de Compagnie van Verre vereenigde.
Bron: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek
FORTUYN (Simon Jansz.), geb. omstr. 1560, overl. te Amsterdam 30 Nov., begr. ald. in de Nieuwe Kerk 2 Dec. 1616, letterkundige. Zijn vader Jan Jacobsz. Fortuyn, gesegd Fortuyntgen, komt in 1562 als schipper voor en behoorde in 1589 met Jan Pietersz., Joost Ewoutsz. en Jan Evertsz. van Barnevelt tot de oudsten van de doopsgezinde gemeente der Jonge Friezen te Amsterdam, die Robbert Robbertsz. le Canu (dl. I, kol. 561) uitbanden; deze woonde in de St. Jansstraat en was bij zijn overlijden (hij werd begr. in de Oude Kerk te Amsterdam 20 Dec. 1606) kapitein van een oorlogsschip, hetgeen echter moeilijk met zijn doopsgezinde overtuiging te rijmen is.
Zijn moeder heette Elsge Wichersdr. Ramp; na haar overlijden hertrouwde zijn vader met Tiet Gijsbertsdr.
De zoon werd een aanzienlijk koopman in zijn woonplaats Amsterdam en behoorde met een zestal anderen tot de oprichters van de Nieuwe Compagnie van de vaart op Oost-Indië te Amsterdam (1597), die zich in 1598 met de Compagnie van Verre vereenigde.
In 1611 werd hij regent van het Dolhuis. Hij bewoonde een fraai huis met pakhuis op den Singel aan den Zuiderhoek van de Bergstraat te Amsterdam, welk complex zijn weduwe 17 April 1620 voor 17.000 verkocht aan Hillebrand Schellinger, raad van Amsterdam.
Op 5 Oct. 1586 was hij te Amsterdam ten huwelijk aangeteekend met Syouck Pouwelsdr., die te Leeuwarden woonachtig was. Zijn vriend, de doopsgezinde schrijver Pieter Jansz. Twisck (dl. V, kol. 979), maakte op hem een graff-dicht, te vinden voor in diens Chronyck van de onderganc der tyrannen (1619) I; daarin wordt Fortuyn beschreven als een vroom man, scherp van verstand, op de hoogte van de scheepvaart en de water-wetten, tevens als een boekenliefhebber en een broeder int ghelove.
Na zijn dood verzamelde zijn zoon Pieter Simonsz. Fortuyn zijn gedichten en gaf ze uit o.d.t. Geestelijck lietboeck genaemt de basuyn, door wijlen Symen Iansz. Fortuyn (Amsterdam 1626, bij Jacob Aertsz. Colom). Deze bundel, die vrij zeldzaam is (exx. in de Doopsgezinde bibl. te Amsterdam en de bibl. van de Mij. der Ned. Letterkunde te Leiden) bevat een voorrede van Pieter Jansz. Twisck, benevens lofdichten van Colom (dl. IX, kol. 156), Pieter Simonsz. Fortuyn en Jan Volckertsz. (zie art. in dit dl.). De gedichten, waaronder talrijke naamverzen, hebben zeer weinig poëtische waarde; men vindt enkele er van onder de zinspreuk van den dichter (t Mist wel meer) in latere liedboekjes overgenomen, o.a. in 't Kleyn Hoorns liet-boeck (Hoorn 1644), 't Kleyn Lusthofje van H. Zoeteboom (1649) en 't Lusthofje Sions (Hoorn 1668). Buitendien vindt men reeds een gedicht van zijn hand op blz. 675 van Sommighe leerachtighe geestelijcke liedekens (Hoorn 1626).
Behalve een zoon Pieter had hij een dochter Reynsje (Renske), die 6 Nov. 1610 op 22-jarigen leeftijd ondertrouwde met den graankooper Jacob Jansz. Hop; van hen stamt het amsterdamsche regentengeslacht Hop af. Blijkens opdrachten zijner gedichten waren Giertie, Pietertie en Aertie eveneens dochters van Simon Fortuyn.
Een zuster van Fortuyns moeder, Geerte Wichersdr. Ramp, huwde met Cornelis Jansz. Geelvinck. Hun zoon was de burgemeester Jan Cornelisz. Geelvinck (dl. VI, kol. 546).
Zijn portret is gegraveerd door J. Matham.
Zie: P.J. Twisck, Chronyck (1620) II, 1494; De Navorscher (1856) V, 222, 292; J.A. van der Chijs, De stichting der Vereenigde O.I. Compagnie (1856), 55; Ned. liederen uit vroegeren tijd, uitg. door J.H. Scheltema (1885), 338, 346, 351, 352; J.G. Frederiks en F.J. van den Branden, Biographisch woordenb. der noord- en zuidned. letterkunde, 2e dr. (1892), 256; J.E. Elias, De vroedschap van Amsterdam (1902) I, 300, 355 (1905), II, 739; C.P. Burger Jr., Amsterdamsche rekenmeesters en zeevaartkundigen (1908), 82.