Register van Inschrijving van gevangenen nr. 28333 d.d. 1854 te Hoorn. Toegansnr 73 Gevangenissen te Hoorn. Inventarisnr. 480 volgnummer 6686.
Op 7 Mei 1867, zullen voor het provinciaal geregtshof in .Noord- Holland te regt staan, John Marss, oud 44 jaren, stalmeester, geboren te Rings County, Willem Barend Lobé, oud 34 jaar, polderwerker, geboren te Veghel, Cornelis Visser, oud 14 jaar, aardwerker geboren te Leerdam, Johanna Brouwer, huisvrouw van A. van den Bosch, oud 41 jaar, arbeidster, geboren te Moergestel en Jan Mooij, oud 41 jaar, landbouwer, geboren te Egmond Binnen, allen laatst woonachtig te Velzen, beschuldigd de 1ste van moedwflligen doodslag en feitelijken en gewelddadigen wederstand door een persoon met wapenen geploegd tegen eenen veldwachter, handelende ter uitvoering der wetten en bevelen van het openbaar gezag, de 2de, 3de en 4de van moedwillige brandstichting in een gebouw, waardoor te voorzien was, dat daardoor eenig menschenleven in gevaar kon worden gebragt; de 2de daarenboven van het deelnemen aan eene onderlinge zamenspanning van werklieden om te gelijkertijd het werk te doen ophouden en het medewerken om den arbeid te doen staken, te beletten en duurder te maken en de 3de van het moedwillig en met voorbedachten rade toebrengen van eene kwetsuur, waaruit eene ziekte of beletsel van te werken van meer dan twintig dagen is ontstaan. Uit de gevoerde instructie in deze zaak is gebleken: dat onder de polderwerkers van het Kanaal- aan Zee, onder Velzen, zich reeds voor September 1866 een geest van ontevredenheid openbaarde, en wel bepaald onder de zoogenaamde «slikkers," uithoofde zij vermeenden geen voldoend loon voor hunnen arbeid te ontvangen, hetgeen zij toe: schreven aan hunnen opzigter Pieter Cornelissen, die bovendien zeer hard voor hen was en hen onvriendelijk bejegende, welke klagten, volgens de verklaringen van onderscheidene getuigen, niet ongegrond schenen te zijn, daar gemelde Cornelissen op iiunne aanvrage om meerder loon, hen bedreigd had het in tegendeel te zullen verminderen. Dat het tot 4 September bij klagen en morren bleet', behalve dat sommige hunne werkzaamheden hadden gestaakt, doch dat op dien dag eenigo polderwerkers Cornelissen bobben achtervolgd, die zich echter door de vlugt heeft gered en zich uit de voeten heeft gemaakt, daar het volk het op zijn leven toelegde. Den volgenden dag 5 Sept. namen de zaken eene ernstiger wendingi dien dag des morgens ten 8 nre kwam eene groote menigte slikwerkers met stokken en puthaken gewapend van den kant van Wijkermeer naar de Zee, noodzakende dé overige arbeiders hunnen arbeid te staken, dostellaadjes en andere werken vernielende, de paarden afspannende van de karren en het waterwerktuig ter uitpomping van het water doende stilstaan, uitroepende //Piet de Jood" (de naam waaronder Cornelissen bij het volk bekend was) //moet dood." Dat zij zich toen hebben begeven naar het huis van Cornelissen, en deze er niet in vindende, aldaar de glazen hebben ingeslagen; dat zij zich van daar verwijderende, eenige hunner, allen met stokken en haken gewapend, verschenen voor het ijzeren hek der woning van Marss, met gemelde stokken en haken slaande tegen het hek en het trachtende te openen en naar den broeder van Marss, die daar met tvee jonge menschen het terrein verdedigde, slaande, dat een hunner over het hek trachtte te klimmen; dat John Marss toen met een geweer uit zijne woning is gekomen, en het afschietende, een hunner trof, die levenloos nederviel; dat de officier van justitie daarna met de veldwachters ter plaatse verschijnende, deze een groot aantal polderwerkers op den straatweg zag en achter het binnenhek den stalmeester Marss met een geweer, gerigt op de verzamelde menigte, het volk met luide kreten en verontwaardiging horende roepen, dat een hunner door genoemde Marss was doodgeschoten, dat het den officier van justitie en de veldwachters onmogelijk was Marss te naderen, zonder tegen hem in te gaan, hetgeen hij, door zijn geweer en revolver in die rigting te houden, verhinderde, zoodat de naderenden zich aan levensgevaar blootstelden; dat door den officier, na Marss vruchteloos herhaalde malen tot overgave te hebben gesommeerd, aan de rijksveldwachters bevel werd gegeven, om van hunne wapenen gebruik te maken en op hem aan te leggen; dat Marss hierdoor gewond woedende in zijne woning is gegaan, dat echter het vuren uit die woning bleef aanhouden; dat toen ten één ure een detachement dragonders ter plaatse aankwam, aan hen bevel werd gegeven den hoofdingang van Wijkeroog af te zetten, het hek te openen en voor den ingang der woning van Marss post te vatten, waaraan uit vrees van door Marss of de zijnen getroffen te worden, met eenige traagheid werd voldaan; hierna werd aan den brigadier-majoor, eenige rijks-veldwachters en dragonders bevel gegeven, om Marss gevangen te nemen. Dat uit de getuigenis van den geneesheer Muller is gebleken, dat deze, op het terrein gekomen, eenige oogenblikken na het nederschieten van den polderwerker, zich tot Marss heeft begeven, die toen gewond was, op wien werd geschoten en door het volk met flesschen en steenen werd geworpen, en het hem gelukt is Marss over te halen zich naar binnen te begeven; dat toen getuige de dragonders zag aankomen, hij voorstelde het hek voor hen te' openen, hetgeen Marss goedvond, hem te kennen gevende, dat zij ter zijner bescherming kwamen; dat toen de dragonders op het ei-f waren, Marss zijn geweer ne-zlerzettc en voor den wachtmeester ging staan, hem met eene buiging en den hoed in de hand begroetende; op de vraag van den getuige: of men het volk niet kon verwijderen, antwoordde de wachtmeester,: //datduif ik niet, want-ik heb geen kruid of lood bij mij;" dat inmiddelsMarss in zijne woning en naar boven is gegaan en de getuige hem is gevolgd om hem te verbinden; dat toen deze daarmede bezig was, de brigadier-majoor der rijks veldwacht is boven gekomen Marss in naam der wet sommerende zich over te geven; dat deze te gelijkertijd Marss van achteren greep» dat door die daad van geweld eene worsteling ontstond, waardoor het geweer, hetgeen Marss inmiddels van eene naast hem staande kist had gegrepen, afging en den brigadier-majoor! in het gezigt trof; dat deze en de dragonders zich als toen weder uit het huis verwijderd hebben; dat toen hot volk ook de verwonding van den veldwachter ter oore kwam,- zij met geweld hot huis in brand wilden steken en door hen in dolle woede brandstoffen werden aangebragt en brand werd gesticht^ waardoor een gedeelte van het établissement werd vernield; dat niettegenstaande door den heer officier werd kenbaar gemaakt, dat zulks niet mogt plaats hebben, evenwel het grootste deel deimenigte in den waan verkeerde, clat het met goedvinden geschiedde, ten einde Marss te noodzaken zijn huis te verlaten; dat door verschillende getuigen verklaringen zijn afgelegd, waaruit blijkt, dat de besch. Lobé; Visser en Joh. Brouwer, door het aanbrengen van vuur, takkebossen, krullen en andere ¦ brandstollen, aan die brandstichting hebben deelgenomen. Dat toen het huis van Marss in brand stond, deze met zijne huisvrouw zich daar binnen bevonden en er, wanneer zij zich aan de deur of ramen wilden begeven, onophoudelijk op hen werd geschoten en met steenen geworpen; dat het hun onmogelijk werd gemaakt het huis te verlaten; dat eindelijk, toen 'zij Ait een raam waren gesprongen en Marss langs do stallen naar de woning van den portier Cornelissen vlugtte, hij doorliet volk werd ontdekt, dat mot gejuich naar hem toestroomde; dat zich onder hen ook dragonders .bevonden,die volgens verklaringen van getuigen nog schoten op hem gelost hebben; dat de besch. Mooij, welke zich onder die menigte bevond, met èen door hem aan eenen dragonder ontnomen sabel Marss onderscheidene slagen en een sterken houw op het hoofd heeft toegebragt, waardoor hij magteloos nederzeeg; dat Marss toen onmiddellijk door hot volk is omsingeld, met stokken, met haken en knuppels gruwelijk is mishandeld; dat de heer substituut-officier van justitie toen zich door het volk heeft heengedrongen en met veel moeite met zijn stok de aan Marss toegebragt wordende slagen heeft afgeweerd en hem voor verdere mishandelingen heeft bewaard; dat uit het verslag der geneeskundigen is gebleken , dat Marss bij zijne komst in het huis van arrest te Haarlem niet minder dan tien verwondingen had; dat hij alleen door zijn buitengemeen sterk ligchaam en gezondheid van ongewone vastheid den schok dier ernstige en talrijke verwondingen heeft kunnen doorstaan. Blijkens achterstaande annonco zijn de lijsten van stemgeregtigde leden der Hervormde gemeente alhier voorloopig vastgesteld en algemeen verkrijgbaar gesteld. Men verzoekt ons te herinneren, dat zij, die bezwaren hebben wegens uitlatingen of misstellingen, welke bij de zamenstelling der lijsten plaats gehad mogten hebben, die kunnen inbrengen schriftelijk en onderteekend, van Maandag 6 Mei tot Woensdag 8 Mei 1867, van des voormiddags 10 ure tot des namiddags 3 ura aan de kosterij der Nieuwe Kerk. Verder, dat wie nog verlangen mögt aangaande zijne alzoo ingediende bezwaren mondelinge inlichting te ontvangen of te geven, daartoe gelegenheid zal hebben op Woensdag 8 Mei a. s., 's avonds van 6 tot 9 ure aan de kosterij der Nieuwe Kerk. Later ingekomen klagten zullen niet meer aangenomen worden.
Willem Barend Lobé |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.