Tot voogden werden benoemd Gerrit Jacobs te Langenholte, halfbroer van moederskant, en Berent Dries, broer van de vader, wonend „op het eiland". Uit haar moeders erfdeel kreeg het kind: een swarte rasemarocken jack, een swart sarsy damast schorte en een buis, een swart streepte rock, een swart bont jackien, een root bont dito, een stoffen rock, een brune damasten rock, een sarsy schorte kleet, een swarte syde schorteldoek, een swarte kaper met een regenkleet, een kalemanden hemtrock met vier silveren knopen, een sarsien buis, nog diverse rocken, neusdoeken, seven met kanten mutsen, twee goude ringen met twee goude krullen, een Bijbel met silveren krappen, een beugel met een gespel, negen hemden, alle bij de andere in de kiste; nog uit de boedel vijff stucken vlassendoek, en dito opgesneden een half stuk grof doek en een tierentein tafellaken, een bedde met sijn toebehoren en aan geld: hondert guldens. Acte Zalk 3.11.1751 (R.A. 814).
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.