Hij is getrouwd met Aeltgen van Zuitwijck.
Toestemming voor het huwelijk is 13 september 1626 verkregen te Rotterdam.
Kind(eren):
Hoedemaker en koopman
In een akte uit 1627 blijkt, dat er in de stad Rotterdam 9 hoedemaeckers waren. Verder stond erin, dat Jacob en Hubrecht van Belle waren verdreven uit Breda. Zij hebben met groot gevaar hun hoeden vervoerd naar Vranckrijc, Engelandt, Schotland, Sweden, Denemarcken en Moscovien en zij zijn beroofd door de Duynkerkers. Blijkbaar zaten de broers in de internationale handel.
Op 30-06-1626 lezen wij bij notaris Van der Swan: Jacob van Belle, hoedemaecker, komt met Pieter Jansz. van Borick, 21 jaar, overeen, dat Pieter gedurende 2 jaar als zijn leerknecht zal werken. Het eerste jaar zal zijn loon 10 stuivers per dag zijn, het tweede jaar 11 stuivers.
In een akte uit 1627 bleek, dat er in de stad Rotterdam 9 hoedemaeckers waren. Verder stond erin, dat Jacob en Hubrecht van Belle waren verdreven uit Breda. Zij hebben met groot gevaar hun hoeden vervoerd naar Vranckrijc, Engelandt, Schotland, Sweden, Denemarcken en Moscovien en zij zijn beroofd door de Duynkerkers. Blijkbaar zaten de broers in de internationale handel.
In 1627 woonde Jacob van Belle op de Delffschevaert te Rotterdam.
In 1627 kwam Thomas Pieterss, jonggeselle van Luijck, voor 3 jaar als leerlinghoedenmaker bij Jacob van Belle in de leer. Op 03-05-1631 verklaart Jacob van Belle, hoedemaeckersmeester, 35 jaar, dat Tomas Pietersz na een jaar contractbreuk heeft gepleegd door geruime tijd weg te blijven. Hij keerde na enige tijd terug, vroeg zijn baas om vergiffenis en verzocht hem het werk te mogen hervatten. Dit stuitte op verzet van de andere hoedemaeckersgasten, die hem tot droefheid van de baas uit de stad verjoegen.
Op 09-09-1628 lezen wij bij notaris Jacob Cornelisz. van der Swan de volgende machtiging of procuratie. Jacob van Belle, man van Aeltgen Joosten, dochter van wijlen Joost Arienss en Maertgen Simonsdr., wonende te Reynburch, machtigt zijn zwager Arien Joosten om namens hem een huis, erf en land, afkomstig uit de nalatenschap van hun ouders, te transporteren aan hun broer Bruyn Joosten. (ONA-inv.nr. 183, aktenr. 399, blz. 584)
Op 17-03-1629 machtigt Jacob van Belle, man van Aeltgen Joosten, zijn zwagers, zoons van Joost Ariensz van Zuydwijc en Maertgen Simonsdr, om aan Arien Joosten een stuk land over te dragen dat hij van de broers van Van Belle heeft gekocht.
Jacob van Belle huurt vanaf 1629 een huis en erf, staande aan de oostzijde van de Delfschevaert alhier (Rotterdam) waar "Den Grauwen Rotterdamschen Hoet" uithangt, voor een periode van 8 jaar.
Op 03-05-1631 stond in een akte: Jacob van Belle, hoedemaeckersmeester, 35 jaar.
In 1632 verklaarde Jacob van Belle 2000 gulden betaald te hebben voor het huis de Spaerpot op de Delfsche Vaert.
In 1635 komt Dirck Jansz, jonggezel, voor twee jaar en 4 maanden als knecht bij Jacob van Belle werken om het hoedenmaken te leren.
In 1636 kocht Jacob van Belle de helft van een huis, gelegen aan de Delffse Vaert, naast het huis van Van Belle. De andere koper moet er voor zorgen, dat Van Belle voldoende frisse lucht in zijn keuken en plaatsje krijgt. Verder moet hij ook een sekreet maken met afspraken over de bouw en afvoer bij lediging.
In 1637 koopt Maljert van Belle, samen met zijn broers Jacob en Huybrecht van Belle een huis in de Swanestege, achter het verbrande klooster voor 705 gulden. (Handtekening: Maljaert van Belle, Huyberecht van Belle)
In 1637 werd Jacob van Belle diacon genoemd (bij de Diaconie).
Uit het Oud Notarieel Archief van Rotterdam bleek, dat Jacob van Belle, hoedemaker en Aeltje Joosten van Zuijtwijck, bij notaris Arent van der Graeff op 22-01-1638 een testament lieten opmaken van de eerststervende aan de langstlevende. Hierbij lieten zij het testament, dat op 09-12-1627 voor `notaris Huybrecht Balis was gepasseerd, doorhalen. (Inv.nr. 326, aktenr. 20, blz. 46).
Jacob van Belle en Aeltie van Suijtwijck waren in 1655 te Rotterdam getuigen bij de doop (gereformeerd) van een zoon van Nijclaes Jacobse van Ouderkerck en Marija van Belle. In 1656 waren zij doopgetuige (geref.) te Rotterdam bij de zoon van Johannes Wijnantse en Clara van Belle. In 1658 waren Huijbrecht van Bellen en Aeltje van Suijtwijck getuigen bij de doop van een zoon van Johannes Swijnus en Clara van Bellen.
In 1661 stond in een akte: Jacob van Belle, tresaurier van de Gereformeerde kercke.
In 1662 was Aeltge van Suijtwijck weer doopgetuige bij een kind van dit echtpaar (Swijnus). In 1664 waren Aeltge van Suijtwijck, Johan Swijnus en Jacob van Belle doopgetuigen bij een zoon van Niclaes van Ouderkerck en Maria van Belle. In 1668 waren Huibert van Belle en Alida van Suijtwijck doopgetuigen bij een zoon van Johan Swenas en Claera van Belle (steeds gereformeerd). Op 21-05-1675 waren Aeltie van Suijdwijck, Nicolaes van Ouderkerck en Clara van Belle doopgetuigen te Rotterdam bij Jacob van Belle, zoon van Jacob van Belle en Christina van Biesevelt. In 1676 waren Alida van Sudwijck en Jan van der Meijde getuigen bij de doop van Jan van Belle, zoon van Josua van Belle en Ida Catharina van der Meijde. In 1677 waren Niclaes Ouderkerck en Alida van Sudtwick doopgetuigen bij een dochter van het voornoemde echtpaar. In 1685 waren Tomes Daneielse en Alida van Sudtwijck doopgetuigen bij een zoon van voornoemd paar.
In 1668 werd Jacob van Bellen genoemd als coopman. Per schip werden goederen naar Londen in Engelant vervoerd.
Bij notaris Van Rijp in Den Haag werd op 19-07-1674 door de weduwe Aeltje een codicille tot een testament opgesteld. Op 21-06-1677 volgde een approbatie, waarbij het testament werd gecorrigeerd, dat op 16-12-1669 bij notaris Vituis Misteves te Rotterdam was gemaakt. In 1674 en bij haar overlijden in 1689 woonde Alijda van Suijtwick aan de Delfsse Vaert (1689) te Rotterdam.
Hun zoon Jozua van Belle werd in 1676 schepen en in 1705 burgemeester van Rotterdam.
Jacob van Belle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aeltgen van Zuitwijck |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.