Zij is getrouwd met Claes Cornelisz van Driel.
Zij zijn getrouwd rond 1578.
Kind (uit het derde huwelijk, natuurlijke zoon, geëcht):/ Secundaire bronnen
9. Adam Claesz. van Driel, geb. ca. 1576 te Rotterdam, opperkoopman op de
“Rotterdam”, anno 1610 in Oost-Indië “sieck zynde ende op zijn uutterste leggende en
weinich tyds daemaer deser werelt is overleden”. In 1642 werd verklaard dat destijds
(ca. 1603) Adam Claesz. van Driel “zyn huwelijksaanzoek wegens bastardy afgewezen”
werd, maar dat dit onterecht was geweest omdat hij geëcht was door zijn vader, in wiens
boedel hij had gedeeld. Zo verklaarde een zekere Trijntge Vrancken, oud omtrent 56
jaar, ten verzoeke van de eerbare juffrouw Jannetge Jans, weduwe van wijlen Comelis
Claesz. van Driel, in zijn leven raad en vroedschap, mitsgaders burgemeester deser stede
en hoogheemraad van Schieland, dat zij toen zij omtrent 17 jaar oud was (ca. 1603)
heeft genaaid ten huize van Niesge Gijsbrechts (de moeder van Jannetje Jansdr. ‘t
Hooft). Toentertijd woonde aldaar ook de requirante (Jannetge Jans) met Van Driel haar
man zaliger. Deposante heeft aldaar verscheidene malen zien gaan en komen een Adam
Claesz. van Driel, die de dochter van de voorn. Niesge Gijsbrechts (zo zij dacht) ten
huwelijk had verzocht. Onder de lieden die aldaar woonden werd gezegd dat zij Adam
van Driel “in huwelijk mede en begeerde”, dat deze Adam de bastaard van Claes Comelisz.
van Driel was, en dat zij deposante daar ook heeft gehoord dat Comelis Claesz. van
Driel zaliger daarop had geantwoord: “Wel wat zocht ghij dat mijn broeder aldus was
den voors. Adam van Driel den bastaert van mijn vader; (...) dat mijn vader (Item) heeft
geëcht, hij en is geen bastaert want hij heeft soowel als wij in mijns vaders boedel gedeelt”.
Toen Adam Claesz. van Driel uit Spanje terugkeerde en naar Oost-Indië zou varen,
heeft hij van zijn broeder Comelis Claesz. van Driel een uitzet ontvangen. Dit laatste
komt overeen met de getuigenis die in 1653 werd afgelegd door Jannitgen Jans, weduwe
van Comelis Claesz. van Driel, die verklaarde dat Adam Claesz. van Driel “inden
(...) naergelaeten goederen neffens de andere kinderen vandie voors. Claes van Driel drie
diep (had) geerft ende gedeelt. Sijnde oock bijden anderen kinderen vanden voors. Claes
van Driel genoemt broeder. (...) Ende soo wanneer die voorn. Adam Claesz. van Driel
een wijle als opper Coopman naer Oost Indien wilde, soo hadde Comelis Claesz. van
Driel tot sijne costen hem volcomentlick uijtgezeit, ende beschickt over costelicke cleeden,
soo van fluweel, wolle, lind ende andere ornamenten tot sijn lijff behoorende”.
Hierdoor was Adam bij zijn (half)broer Comelis in de schuld komen te staan en hij had
hem hierom in zijn testament van 1607 tot zijn universeel erfgenaam benoemd. In 1610
was hij in Oost Indië ziekelijk geworden en hij had op zijn ziekbed aan Andries Soury,
tegenwoordig burgemeester van Rotterdam, goederen verkocht die hij beloofd had na te
laten aan zijn broer Comelis Claesz. van Driel.