bron: [Arch. Antw., Dhanis 384]): Overleden op zaterdag 26 juli 1572 (bron: [Hist. Env. Bxl, X A, p.109]), begraven 1572 te Vorst. In de kerk onder de klokkentoren. In 1590 liet zijn opvolger hem ontgraven en overbrengen naar Crespin. [Histoires des Environs de Bruxelles, livre dixième A, p. 109]. Doctor in de theologie, prior van het Godshuis van de Onze-Lieve-Vrouw-Broeders in Mechelen ['t Zwaantje 1961].
De Cuperus, bisschop van Calcedonië, suffragaan van Kamerrijk en pastoor van Crespin [Histoires des Environs de Bruxelles, livre dixième A, p 109].
Merten de Cuyper, of gelatijniseerd Martinus Cuperus, werd, naar de getuigenis van Pieter Cautereel, te Heist, in het Hof van Riemen geboren rond 1498. Martinus Cuperus, van de orde der Lieve-Vrouw-Broeders, doctor in de H. Godsgeleerdheid, bij de Hoogeschool van Leuven uitgeroepen, in 1534, werd achtereenvolgens prior te Antwerpen, te Mechelen, provinciaal der Nederlanden, bisschop van Calcedoniën, suffragaan van Kamerijk en abt van St.-Crispin, van de orde der Benedictijnen. Hij was zoon van Joannes de Cupere, heer van Riemen, onder Heist, en van Jacoba van Springele.
Piron, noemt drie latijnse werken die door Martinus Cuperus geschreven werden en waarvan er twee, zo het schijnt, nu verloren zijn. Hij is gestorven in de abdij van Vorst, bij Brussel, op 28 juli 1572.
Men leest in de Chronycke van Azevedo, "Martinus de Cuypere, bisschop van Calcedoniën ende abt van St.-Crispin, tusschen Valencijn ende Bergen in Henegouw, uyt welcke abdij desen gevlucht sijnde, ter oorsaecke van de Troubelen der Geusen ende Hueguenotten, die alsdan de geseyde twee steden ingenomen hadden, is in de abdye van Vorst bij Brussel gekomen, alwaer hij beleefdelijk ontvangen synde is gestorven den 28 julius in de slaepplaetse van de Gastcamer, wiens uytvaert den geseyden suffragaen van Mechelen met bisschoppelycke cemonien oock selve gecelebreert heeft, alsoo men bevindt in de register der overledene der parochie kercke van Vorst, door den pastoor van dien tyde geschreven, die daer onder andere bygevoeght heeft seer eenvoudelyck in de latynsche taal het volgende:
"Van welckers lyckdienste ick subdiaken ende confessor diaken zijn geweest, voor welcker dienst ick niet onvangen hebbe, nochte den coster, noch de capellaan, noch de kercke, ende hij is begraven in de choor van de nonnen, omtrent de zeelen van de clocken, sluytende de rechte syde van de Abdisse de Likercke. Voor mynen loon heb ick maer ses stuyvers gehad, ick soude meer van eenen armen gehadt hebben".
Zijne gebeente werd ten jare 1590 vervoerd naar de abdij van St.-Crispijn.
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.