Stamboom Glastra » Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum) (1420-1480)

Persoonlijke gegevens Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum) 

Bronnen 1, 2
  • Hij is geboren geraamd rond 1420.
  • Hij is overleden in het jaar 1480 in Leeuwarden Friesland Netherlands. Hij was 59-60 jaar oud.

Gezin van Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)

Hij is getrouwd met Wyttie (Wijtje).

Zij zijn getrouwd.


Kind(eren):



Notities over Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)

Gerrijt was de fundator van het Sint Christophorileen tot Oldehove. Testament o , pgemaakt op 12 februari 1480 waarin hij ondermeer "een prysters proue" instelt., Een leen dat qua omvang uit een groot vermogen afkomstig moet zijn. Gerrit was , waarschij, nlijk een telg uit het hoofdelingengeslacht Hemmema, maar ook de steenrijke fam, ilies Adelen en Eysinga hadden destijds uitgestrekte bezittingen rond Berlikum , en flinke stadshuizen met grote tuinen rondom in Leeuwarden., Helaas is voor zover bekend slechts het deel van het testament dat de fundatie , van het leen behelst, bewaard gebleven in de vorm van een afschrift van dat dee, l, ten behoeve van de beheerders van het leen. ;

://docplayer.nl/13184798-Gerryt-van-belcum-41-1480-februari-12-afschrift-d-afschrift-e.html

tophorileen tot Oldehoven

n poging tot reconstructie van de inhoud der stichtingsacte van het Sint Christophorileen tot Oldehove te Leeuwarden I. I n l e i d i n g De exemplaren Alle ons bekende exemplarenl van het testament van Gerrijt van Berltium of Gerrit van Belkum (uit Berlikum dus) gaan uiteindelijk terug op een door de notaris J. Petri in 1630 gemaakt afschrift. Dit afschrift zelf is niet overgeleverd; het oudste nog bestaande exemplaar is een laat-zeventiende- of vroeg achttiendeëeuwse simpele, niet gelegaliseerde kopie (of zelfs al weer een kopie van een kopie) van het notariële afschrift uit 1630. Dit exemplaar bevindt zich in het archief van B en W van Leeuwarden als provisoren van het leen: GA Leeuwarden, arch. provisoren St. Christophori-leen 25. Wij duiden het aan als A. Afschriften hiervan zonder zelfstandige waarde zijn: het door de archivarius W. Eekhoff in (18)56 gemaakte afschrift onder hetzelfde archiefnummer (Al ) en het door het leen in druk uitgegeven afschrift van de gemeentearchivaris J.C. Singels (A2 ) 2 . De exemplaren A1 en A2 dienen niet gebruikt te worden omdat hun moederhandschrift is overgeleverd. Een op vele punten nogal afwijkende tekst komt voor in een groep afschriften, die wij met B aanduiden3 . Althans twee daarvan lijken geredigeerd te zijn door S.H. van Idsinga. Het ene - waarschijnlijk oudste - vonden wij in RA Friesland, Oud Statenarch. (1580-1795) Gl 10: 'Copie memorie van S.H. van Idsinga te Groningen met een aantal bijlagen nopens de collatie van het St. Christophori Leen tot den jare 1773.' De tekst van het testament is voor copie conform van een copia copiae getekend door J.L.J.(?) van Vierssen, 1774. Er zullen waarschijnlijk wel meer exemplaren van deze memorie bestaan; het lijkt echter niet de moeite waard, die op te sporen en onderling te vergelijken. Wij duiden dit exemplaar aan als Bl . Eveneens door Van Idsinga geredigeerd, en behalve in spelling hier en daar ook wat woordkeus betreft iets afwijkend van B1 is de tekst in het 'Vrymoedig beroep van S.H. van Idsinga tegens het vrymoedig beroep der volmagten ten Lantsdage, zig noemende de Staten van Frieslandt (z. pl. en j.), p. 25-27. Van dit boek in folio is, voorzover wij weten, maar één exemplaar bekend: Leeuwarden, Stedelijke bibliotheek E 241. Het eindigt op p. 148 midden in een zin en is wellicht niet verder gedrukt. Zelfs is het de vraag of Van Idsinga ooit een volledige persklare tekst heeft gehad. Het werk moet namelijk in het allerlaatst van US WURK XXXIII (1984), p. 52 zijn leven ontstaan zijn, daar het in tijdsorde moet liggen na zijn 'Zedig en vrijmoedig onderzoek ... of de volmagten ten Lants-dage in Frieslandt ... ', Leeuwarden 1777. De auteur overleed in 1779. Wij maken geen gebruik van deze tekst, die wij B3 noemen; hij is enigszins omgewerkt ten opzichte van B1 , maar de wijzigingen lijken niet op collatie van andere exemplaren maar op de geleerdheid of, als men wil, de fantasie van Van Idsinga te berusten, voorzover het ten minste geen drukfouten zijn. Nauw met B1 en B3 verwant zijn voorts twee fragmentarische exemplaren in RA Groningen (lopend tot reg. 90 van onze tekst). Het oudste is c. 1800 geschreven en is afkomstig uit de collectie Keizer, Verzameling politieke stukken, Bd. I, bl. 83, thans VVA, op 1480.23 (= Register Feith 1480.23). Op dezelfde plaats ook nog een afschrift van dit fragment. Wij gebruiken deze exemplaren evenmin als het gedrukte (B3 ) en geven ze zelfs geen sigle. Als B2 betitelen wij de versie van het testament, opgenomen in het 'Registratieboek der leenen', RA Friesl., Oud Statenarch. (1580-1795), GS 2064, p. 198-207, onder het opschrift: 'Copie Testament van Gerrijt van Berltium overgezet uit het oud Friesch.'4 Op dit zelfde of een zeer nauw verwant exemplaar gaan terug exemplaren in: GA Leeuwarden, Arch. bestuurders St. Christophori tot Oldehove 1 en 11 en in RA Friesland, huisarch. Kingmastate 622. Ook elders treft men nog wel exemplaren aan, die zich zelf aandienen als afschriften uit het Registratieboek der leenen. Om niet te verdrinken in nauwelijks nog zinvol collationeerwerk, dat weinig meer kan opleveren dan spellingsvarianten, weglatingen en soortgelijke fouten en foutjes, hebben wij uit deze groep slechts B1 en B2 volledig vergeleken. In de steeds latere afschriften komen allerlei fouten in de tweede of derde graad: kopisten, die de tekst niet begrijpen, brengen wijzigingen aan niet op grond van vergelijking van andere, betere exemplaren maar op grond van eigen meer of minder lumineuze invallen. Als C duiden wij ten slotte een exemplaar aan, dat door E.M. van Burmania is opgenomen in zijn handschrift 'Aantekeningen over leenen ...', thans in RA Friesland, voorheen Leeuwarden, Provinciale Bibliotheek van Friesland, 374 Hs. De tekst is zeer nauw verwant met A, maar heeft hier en daar toch een betere lezing. Ook komen er talrijke zeer sterke abbreviaturen in voor, die men niet in A aantreft: H rn voor Heren, v voor van, vastigh. voor vastigheit, H: voor Heilige, enz. Het lijkt niet waarschijnlijk, dat die abbreviaturen nog nieuw zijn ingevoerd door iemand, die A als legger gebruikte. Dit, gevoegd bij de - overigens weinig talrijke - plaatsen, waar C een betere lezing heeft dan A, geeft ons de overtuiging, dat C onafhankelijk is van A. Een afschrift van C, gemaakt door J. van Leeuwen, bevindt zich in RA Friesland, Oud Statenarchief (1580-1795), G1 10. Dit exemplaar, C1 , kan verwaarloosd worden. US WURK XXXIII (1984), p. 53 D e g e n e a l o g i e d e r v e r s i e s De overlevering van het testament van Gerrijt van Berltium is slecht: de groepen A, B en C - waarvan men A en C kan stellen tegenover B, de redactie die het verst van de beide andere staat - gaan niet onafhankelijk van elkaar op het origineel terug, maar stammen alle drie af van een eerst in 1630 door de notaris J. Petri gemaakt afschrift. De stukken, die tot ons gekomen zijn, zijn waarschijnlijk zelfs geen tweedegraads kopieën van het origineel, maar afschriften in de tig-ste graad. En waren het dan nog maar afschriften! In groep AC zo wel als in groep B is gepoogd de tekst te moderniseren, aan te passen, te verduidelijken. Wij kennen dus slechts een aantal verwante, maar ten dele ook weer onafhankelijke parafrases van een grondtekst. Wij laten hier varianten volgen, een kleine keuze uit een zeer groot aantal, die ons niettemin in staat stelt de relatie tussen de groepen A, B en C te bepalen. Zij onderbouwen de indruk, die men dadelijk al heeft bij een oppervlakkige vergelijking van de exemplaren: B staat wat verder van A en C dan A en C van elkaar af staan. Het heeft, gezien de grote afstand tussen alle exemplaren en het origineel, geen zin de relatie tussen de exemplaren met grote nauwkeurigheid vast te stellen. 1. Enkele fouten, die A en C gemeen hebben tegenover B. Laatstgenoemde versie heeft (r. 45): ‘… vijftigh klinkarden5 wissera renten, van welcke vijftigh klinkarden5 renthe zullen zij voorschreven dartig postulaten wissere renthen schicken ende leggen tot dat altaar …’. Doordat een kopist van het woord renthe op het woord renthen, is overgestapt is de hierboven gecursiveerde passage in A zowel als in C weggevallen. Waarschijnlijk ontbrak dit stuk tekst al in het naaste gemeenschappelijke voorouderhandschrift van A en C. In regel 42-43 geven A en C tweemaal het bedrag op in luiker guldens; B spreekt van rijnsguldens. Nu komen rijnsguldens in Oudfriese oorkonden van de vijftiende eeuw veelvuldig voor, maar luiker guldens treft men nimmer aan. Ook H.E. van Gelder vermeldt geen luiker, wèl rijnse guldens6 . In regel 92 ontbreken in A en C de woorden voort aan, de lacune is wèl aangegeven; de kopist van een gemeenschappelijk voorouderhandschrift van A en C heeft deze woorden blijkbaar in zijn legger niet kunnen lezen. Maar in B staan ze wel. Onze conclusie mag zijn, dat B niet afstamt van A of C. 2. Maar omgekeerd kunnen A en C ook niet afhangen van B: in B komen fouten voor, die A en C niet hebben. Weer enkele voorbeelden. Regel 17: 'alle manieren van reghten’, aldus A en C. Deze lezing heeft vele parallellen in vijftiendeëeuwse Oudfriese oorkonden; voor de lezing van B: ‘alle manieren en rechten’ vindt men geen parallellen; blijkbaar een fout. Regel 69: '...15 klinkarden of soo veel als de vijftigh klinkarden sijn beter als 30 postulaten ...'. Aldus A, op US WURK XXXIII (1984), p. 54 dit punt de beste tekst. In C is (door homoites) weggevallen het stuk tot 'vijftigh' - de kopist is dus van de vijf van vijftien overgestapt op vijftigh -; men moet aannemen, dat in C's legger vijftien voluit geschreven was. In B begint de fout even verderop. Daar staat (in BI ): 'vijfftien klinkerden dan of zoo veel als XV klinkerden sijn bedragende dan dertig postulaaten ... '. Dat is nonsens. 50 is in 15 veranderd; 'bedragende' zou een mislukte vertaling van Oudfries 'bettera' kunnen zijn. In B2 is het getal 50 nog goed, maar 'bedragende' staat ook hier, en de postulaten hebben zich hier als pistol. - pistoletten? - vermomd7 . In regel 8 ontbreekt in B 'ende de onsekerheit der uire des doodts'. De kopist van het moederhandschrift van B1 en B2 is van het eerste 'doodts' overgestapt op het tweede - een homoiotes-fout dus. Die fout komt in A en C niet voor. In reg. 49, en ook verder, houden A en C het goed-Oudfriese 'prove' (prebende); B vertaalt het met 'inkomst', een term die men in middeleeuwse testamenten in deze betekenis nimmer tegenkomt. In reg. 73 leidt die vertaling tot een echte ontsporing: 'prove priester' (prebendepriester, prebendaris) wordt weergegeven door 'pryster inkomst', ten onrechte, immers dit zou 'prebende' betekenen. In reg. 95 is de goed-Oudfriese term 'uitbirnsinge' (uitboedeling) van AC in B vertaald tot 'kindsdeel'. De vertaler heeft de klok horen luiden, maar weet niet waar de klepel hangt. Ten slotte nog een geval, waarin alle drie de versies onjuist zijn, maar B toch nog verder van huis is dan AC. In regel 88 heeft niemand raad geweten met wat oorspronkelijk wel geweest moeten zijn 'berfoeta broren' - barrevoetse, ongeschoeide broeders, namelijk de minderbroeders van het klooster Galilea net buiten de stad, Oldegalileeen - die in Leeuwarder testamenten van de late vijftiende eeuw zelden of nooit vergeten worden. In A heten zij 'perfoeta', in C - met verwarring van f en lange s - 'persaeta', maar in B, waarschijnlijk door een conjectuur van Van Idsinga 'professi'. De afkorting b of b' voor ber- kan de eerste ontsporing veroorzaakt hebben. Zeker is met dat alles, dat A en C onmogelijk kunnen afstammen van B. 3. Blijft de verhouding A - C. Wij betoogden boven al, dat de sterke abbreviaturen in C niet licht ingevoerd zullen zijn door een kopist, die A (of een kopie van A) afschreef. C lijkt dus niet terug te gaan op A. Op nog een enkel ander punt lijkt C correcter dan althans A - de mogelijkheid, dat B daar de meest oorspronkelijke lezing heeft vastgehouden kunnen wij niet uitsluiten: A, B en C scheiden zich hier in drieën. Reg. 18: '... bidt een jegelijk ... dat sij (A) / men (B) / hij (C) dat bescherme. In zeventiendeëeuws schrift lijken de lange s en de h soms op elkaar, maar A heeft onmiskenbaar een s, en dat is zeker een foutieve lezing. Die letter zal in A dus wel op het verkeerd lezen van de US WURK XXXIII (1984), p. 55 legger berusten. Maar deze fout zit niet in C. C gaat dus niet op A terug. Wèl is het mogelijk dat het Oudfriese origineel hier een constructie met ma (men) had, die in B bewaard is gebleven. Omgekeerd kan ook A niet teruggaan op C: C heeft fouten, die in A niet voorkomen. Zo ontbreekt in C, reg. 1 'Godes amen'; dat staat wel in AB. Het stuk tekst, dat in C in reg. 69 is weggevallen, maar in A wèl voorkomt, vermeldden wij boven, sub 2 al. In regel 88 is de afdwaling 'persaeta'van C verder de verkeerde kant op dan 'perfoeta' van A, waarin goed beschouwd alleen de eerste letter fout is. Het 'aedeel' (periodieke, meest jaarlijkse eeuwige uitdeling) van reg.144, versie A, in B vertaald als 'echte deel', is in C een 'aandeel' geworden. Genoeg hiervan. Wij komen tot de volgende genealogie, niet van handschriften maar van tekstvormen, van versies. [origineel]

t daar Gerrijt van Berltium, in B1 heet Leeuwarden Lieuwerd (in B2 Leuwaard). Dat geeft al een vermoeden, dat met 'Oud Friesch' in B2 de taal bedoeld is, die ook wij nu Oudfries plegen te noemen8 . Verschillen tussen AC ener- en B anderzijds lijken in diezelfde richting te wijzen: nu eens staat de ene tak dichter bij een te veronderstellen Oudfries origineel, dan weer de andere. Boven hebben wij enige van die varianten al voor de ordening van de versies gebruikt; in de noten bij de tekst hebben wij getracht de band met het Oudfriese origineel zo veel mogelijk aan te duiden. Een variant als had - heeft, die herhaaldelijk voorkomt (zo reg. 38, 75, 96) lijkt nauwelijks anders te verklaren dan door aan te nemen, dat een vertaler Oudfries hat als verleden tijd heeft opgevat op grond van de klinker a, die immers ook in Nederlands had voorkomt. De variant mag – mede (r. 58), die de betekenis van de zin een heel eind doet verschuiven zal wel teruggaan op verschillende vertaling van Oudfries mei, dat immers (op zich zelf beschouwd) beide betekenissen kan hebben. De variant na – mede in reg. 67 en 76 kan teruggaan op een onduidelijkeid in het vertaalde exemplaar: stond daar nei of mei? Soms gaat de vertaling heel ver; er is dan eerder sprake van parafraseren, van bewerken. Zo wordt in r. 44, US WURK XXXIII (1984), p. 56 en ook verder, consequent zelfs, personna in de B-versie vertaald met opperpriester - een op zich zelf wel juiste weergave van de betekenis van het Oudfriese woord. Maar boven zagen wij al, dat de vertaling van prove door inkomst tot een ontsporing leidt, als de prebendaris, de prove priester veranderd wordt in een prijster inkomst, een prebende. In reg. 88 heeft geen van de kopisten-bewerkers raad geweten met de tekst. De Bkopisten laten, als wij goed zien, staan, wat ze menen te ontwaren: Rodscher, roode scher, A en C gaan aan het fantaseren: kostelijk bier, en zelfs kerkelijk bier (wat daar ook mee bedoeld mag zijn - trappistenbier??). Uitgaande van de lezing roode scher menen wij een paleografische verklaring te kunnen geven voor een (veronderstelde) ontsporing boter - scher; daarmee zou het legaat in kwestie er heel wat gewoner uitzien: 'rode boter' kan de weergave zijn van Oudfries rade buter 'grasboter'; die wordt in Friese testamenten vaak gelegateerd. Het is niet meer uit te maken, of de door Petri in 1630 gemaakte kopie nog werkelijk een kopie was, een stuk met Oudfriese tekst dus, of dat de taal ook daarin al een eindweegs in Nederlandse richting geschoven was. De overeenstemming tussen A, B en C is betrekkelijk groot, maar toch niet zo groot dat met zekerheid kan worden vastgesteld dat hun naaste gemeenschappelijk voorouderhandschrift al in het Nederlands, dus niet meer in - mogelijk al wat gemanipuleerd - Oudfries was geschreven. Wij kennen verder van Petri, ook al weer via latere kopieën van kopieën, een afschrift van een ander Oudfries testament, waarin de Oudfriese tekst nog tamelijk goed bewaard is gebleven9 . Zeker is wel, dat zijn tekst overal de meest Friese variant moet hebben gegeven van de varianten, die wij in A, B of C aantreffen: er is later verder vernederlandst maar niet weer verfriest. In een eerste opwelling is men wellicht geneigd de overschrijvers - eerder bewerkers! - hun ingrijpen in de formulering te verwijten. Wij zouden zo iets tegenwoordig zeker niet meer doen. Maar men moet bedenken, dat de zeventiende en achttiende eeuw op dit punt veel minder scrupules hadden. Het ging om de inhoud, in wezen niet om de vorm; provisoren, bestuurders, collatoren moesten met de tekst werken en waren waarschijnlijk blij dat hun het pad naar begrip van die tekst wat geëffend werd. Aan de kant van de B-tak is het waarschijnlijk Van Idsinga zelf geweest, die bewerkt en geparafraseerd heeft. Hij was een buitengewoon geleerd man, jurist en rechtshistoricus van allure, een van de eerste leden ook van 's werelds oudste (nog altijd bestaande!) vereniging tot bestudering van het 'vaderlandse' recht: Pro Excolendo Iure Patrio te Groningen. Zijn interpretatie zal destijds zeker groot gezag hebben gehad, al hebben wij er nu achteraf wel kritiek op – wij kunnen terugvallen op tientallen malen zo veel US WURK XXXIII (1984), p. 57 vergelijkingsmateriaal, dat bovendien door volledige registers (indices locupletissimi) zeer goed toegankelijk is gemaakt, terwijl Van Idsinga op zijn best enkele nu totaal verouderde woordenboeken kon raadplegen. Onze uitgave Ofschoon wij trachten de tekst van 1630 zo veel mogelijk te benaderen, kan ons dat maar tot op zekere hoogte gelukken. Er moet hier en daar een keus worden gemaakt uit varianten, die ongeveer even waarschijnlijk of onwaarschijnlijk zijn; de best lijkende lezing kan echter wel op een handige conjectuur van één van de kopisten berusten. Kortom: een wetenschappelijk sluitende oplossing is lang niet overal te geven en de natte vinger moet het ontbrekende vaak aanvullen. Toch is de tekst zakelijk waarschijnlijk wel tamelijk correct. Aan onze uitgave leggen wij in eerste instantie handschrift A ten grondslag. De spelling is dus in hoofdzaak die van A; wij blijven ook bij A, waar B en C niet beter, dus dichter bij het origineel lijken te staan. B staat in ons apparaat voor Bl plus B2 . Onze keus voor A als basis is in wezen arbitrair: vergelijkt men de varianten in de noten, dan blijkt, dat wij aan AC niet veel vaker de voorkeur geven dan aan B. Maar het maakt weinig uit, nu alle tekst-getuigen ver van de archetyp af staan, en die archetyp - het door Petri geschreven exemplaar van 1630 - waarschijnlijk ook al ver van het origineel verwijderd was. Die afstand maakt, dat wij ook in ons variantenapparaat niet op elk slakje zout behoeven te leggen. In het apparaat laten wij spellingvarianten weg. Ook kleinere en minder belangrijke 'zakelijke' varianten, kleine kennelijke fouten en verschillen in woordvolgorde worden verwaarloosd om het toch al omvangrijke apparaat niet nog meer te laten uitdijen. En dan kunnen wij met al ons gezwoeg toch op zijn allerbest de notariële kopie van notaris J. Petri uit 1630 min of meer benaderen. Het Oudfriese origineel lijkt voor altijd verloren te zijn; het schemert alleen hier en daar nog wat door onze reconstructie. In sommige noten geven wij beschouwingen ter verdediging van onze tekstkeuze. Daarbij wordt vaak verwezen naar parallelle uitdrukkingen in andere Oudfriese oorkonden. Die parallellen hebben wij gevonden met behulp van het kaartsysteem (index locupletissimus) op deze charters, dat aanwezig is op het Fries Instituut van de RU Groningen. Voor de mogelijkheid, daarvan gebruik te makten, hier nog onze welgemeende dank. Enigszins dictaatverwant met ons stuk lijkt Oudfr. Oork. I. 336, het testament van Tyemck Wibren Boulsme dochter uit 1484. Ook dat kon wel eens stammen uit de 'kanselarij' van de Oldehove. US WURK XXXIII (1984), p. 58 Achter onze tekstuitgave laten wij nog een vrij uitvoerig kommentaar volgen, met de nadruk vooral op die passages, die voor het Sint Christophori-leen van belang zijn. Wij menen hier en daar verder te komen dan de in februari 1980 ter gelegenheid van het vijfhonderdjarig bestaan van het leen verspreide toelichting van Drs. Ph.H. Breuker, die uitsluitend betrekking heeft op de A-versie. Haren (Gr.) P. Gerbenzon Noten bij de inleiding 1. Er zullen ons hoogstwaarschijnlijk wel exemplaren ontgaan zijn. Wij hebben gezocht in het RA Friesland, met name in het Oud Statenarchief (1580-1795), in het Oud Rechterlijk Archief (Hof van Friesland) en in het huisarchief Kingmastate; dan in het GA Leeuwarden, waar de (afzonderlijke!) archieven bewaard worden van B en W van Leeuwarden als Provisoren van het leen en van Bestuurders van het leen (van beide collecties bestaan inventarissen in machineschrift); ten slotte in de Provinciale Bibliotheek van Friesland. Een deel van het archiefwerk is verricht door Mevr. Mr. B.S. Hempenius-van Dijk, die wij graag danken voor haar onwaardeerbare hulp. 2. Exemplaren hiervan b.v. in: GA Leeuwarden, Arch. Bestuurders Sint Christophorileen, nr. 28. A2 is in 1980, vermeerderd met annotaties van Drs. Ph.H. Breuker, door het leen herdrukt en verspreid. 3. De discrepantie tussen de teksten A en B was al opgemerkt door W. Eekhoff, Beknopte geschiedenis van het voormalige Sint Anna-leen in de kerk van Oldehove te Leeuwarden (Leeuwarden 1860), p. 83. Hij maakte echter slechts weinig gebruik van de B-tekst voor zijn uitgave op p. 77-81 van dit boekje. 4. Wij zullen onder het bewijs trachten te leveren, dat de taal van het origineel die was, die ook wij Oudfries noemen. Vanzelfsprekend is dat niet. Vgl. A. Feitsma en H.D. Meijering, Fryske taelskiednis, in: Stúdzjerjochting Frysk oan de Frije Universiteit yn Amsterdam, 2 (1978), p. 129-188, speciaal p. 152-164. 5. Eigenlijk staat in B klinkende. Op dàt punt is B corrupt; de klinkerd is een munt (eigenlijk: klinkaart). 6. H. Enno van Gelder, De Nederlandse munten (Utrecht-Antwerpen [1965]), p. 261. 7. Postulaatguldens: vgl. Van Gelder, a.w. 267; de pistolet (ibidem, p. 266) wordt eerst sedert c. 1530 geslagen en kan dus in ons stuk niet voorkomen. 8. Vgl. de literatuur boven, n. 4. 9. Vgl. Oudfr. Oork. IV. 175 - het testament van Heer Goffa van Aestereindt uit 1508, waarbij o.a. het Sint Geertruidsleen te Abbega wordt opgericht. US WURK XXXIII (1984), p. 59 II T e k s t In den name Godes amen. In't jaar onses Heren als men schreef M CCCC LXXX des sondags voor Valentini, doen wasser een eerbaar burger in Lieuwerd, geheten Gerrijt van Berltium, sieck van lichame hoe wel dat hij ware 5 wijs ende vernuftigh van verstande ende kloek van sinnen, welke Gerrijt voorschreven hadde aengesien ende ter degen overdaght dese jegenwoordige korte tijt ende de sekerheit des tijtlijken doodts ende de onsekerheit der uire des doodts ende hier namaals de eeuwige tijt; 10 waerom soo heeft hij met vrijen wille ende met voorbedagten sin, om alle quaad te vermijden ende alle twedragt te keren, ende ook mede om sijne ellendige zielen zaligheit, maakt, schickt ende ordineert een testament of leste wille van sijn tijdlijke goederen die hem Godt 15 van't hemelrijck heeft verlenigt, welk testament ofte laeste wille begeert hij ende wil hebbe vast ende vol magtigh, na alle manieren van reghten daar 't magh ende kan een vastigheit te hebben, ende bidt een jegelijk om Godts wille die dit hoort ende magt heeft dat te 20 sterken, dat hij dat bescherme, settende de poene des rechtes daar tegen so iemand maer aldaer tegen kome ende dat niet en houdet, hoe wel dat hij dat hoopt, ende op sijn kinderen betrouwt, dat sij dit nooijt straffen ofte warssen sullen. 25 In't eerst soo heeft Gerrijt voorscreven sijn lieve ziel bevolen Godes almagtige grondelose barmhartigheit, US WURK XXXIII (1984), p. 60 begerende sijn legersteed bij sijn heilige patroon Sint Vijth in dat nieuwe coor op die zuijd zijde, op het west van de deur, ende heeft toegeleit ende gegeven 30 dien heilige patroon ten sijner hulpe te timmeren een nieuw glasfinster, uitgenomen dat steen ende ijserwerk dat aldaer toe behoort. Ende begeert tot de ere Godes ende wil dat men aldaer sal make een nieuw altaar, daer Sinte Christoffel sal op staan, ende buiten aen de 35 kerke wil hij hebbe een figure van ons lieve Here Godt, dragende sijn heilige cruijs. Dit voorschreven altaar met sijn toebehoren, mette figure ende glas venster als voorschreven heeft Wijttie sijn huisvrouw hem onthieten ende aengenomen halv te bekostigen tot der eere 40 Godts ende om haer lieve zielen zaligheit. Item daer toe soo heeft Gerrijt voorschreven geven tot Godts eere ses hondert rhijns gulden gereden gelde, welke ses hondert rhijns gulden sal Pijtter sijn soon ende Sijmen sijn swager met den personna toe Oldehove 45 nemen van sijn part geldts ende kopen daer mede vijftigh klinkarden wissera renten van welcke vijftigh klinkarden renthe zullen zij voorschreven dartig postulaten wissere renthen schicken ende leggen tot dat altaar voorschreven tot een prijsters prove, welke prove 50 heeft Gerrijt voorgenoemt beswaart met drie of vier missen ende alsoo veel vigilien daer toe des weecks ten alderminsten; ende begeert vrindelijk van Kempo Unia ende Waltie Abbes dat sij hier mede toe raden US WURK XXXIII (1984), p. 61 ende helpen willen dat men dat voorschreven geld pro55 fijtlijken ende nutlijken bestede als voorschreven. Item op dese voorschreven prouve daer Gerrijt sijn lieve ziel ende alle sijn lieve vrienden zielen heeft mede bedaght, of hij of ijmant van haar Godt mag vertoornt hebben in enige tijdelijke saken, zullen Pijt60 ter ende Sijmen met sijn andere kinderen of swageren kiese moge een goed man ten allen tijden bij des personna raad, prijster na prijster, wanneer dat ledigh is, die trouwelijk voor sijn lieve ziele ende al sijn lieve vrinden zielen mede sal bidde, ende isser emant 65 van sijn geslaghte of bloede, den dat voor een vreemden te gunnen als dat behoort. Item daer na soo begeert hij ende wil dat Pijtter ende Sijmen met zijn personna willen schicken ende ordineren 15 klinkarden of soo veel als de vijftigh 69 klinkarden sijn beter als 30 postulaten tot den armen behoef ofte tot het timmeren der heilige kercke, daer 't haerluiden aldernutst dunckt; ende wil dat men den prove priester een huis kopen daer hij magh in wone, van dat voorschreven geld. 75 Item soo heeft hij maakt tien jaar deel ende heeft geboekt de heiligen ende heren als na schreven staat, dat sij trouwelijk voor hem willen bidde. Item den personna 1 gulden. Item den deeken Heer Reder ende Heer Jelle jegelijk 80 een halve gulden ende de andere priesteren te Oldehove US WURK XXXIII (1984), p. 62 jegelijk een stoter, Item St. Antonis in't Jesthuis een halve gulden, ende Heer Pijtter een stoter. Item Ons Lieve Vrouwe toe Nijehove een gulden, den 85 personna een stoter, ende de andere prijsters elk een jager. Item de broeren tot de Jacobinen 1 postulaet. Item de berfoeta broeren een tonne roode boter ende daer toe een tonne koijts. 90 Item toe Foswert, toe Gernawird ende toe Betlehem elkerlijk een tonne koijts. Item voort aan op sijn kinderen verbeteringe. Item daer na soo bevestight hij Pijtter sijn soons brijven soo dat Pijtter sijn soon bij Wijttien sal 95 weder inbrengen de helft van sijn uitbirnsinge die hij ontvangen heeft, uitghezeid de huisinge, ende dan mede tot gelijke deelschap te gaan daer na. Ende waart sake dat iemand hier tegen wilde komen, die sal hebben verbeurt hondert postulaten tot Pijtters behoeff. 100 Item daer nae soo bespreekt hij salige Willems kinderen elk hondert postulaten, ende sullen hier mede te vreden wesen, soo dat dat ene kindt sal erve op dat ander tot des laestes dood toe, ende sterven sij al eer dat sij tot buikveste komen, ofte laaten sij geen 105 kinderen na, soo wil hij dat het sal weder keren daar't uit gekomen is. Ende dese goederen sullen sij niet ontvangen eer die kinderen to buickvest sijn gecomen. US WURK XXXIII (1984), p. 63 Item voorts soo leit hij toe Wijttie sijn eghte wijff 110 dat huis ofte woninge tot haer lijfstonde, ende agter dat hoff met de twe lutie huisingen in't hoff sijn deel vrij ende quijt, dat hij daar aan eygent. Item daer toe soo sal Wijttie hebbe tot een lijffgifte al de eetwaren, dat daer in dat huis is, aghter 115 ende voor, boven ende beneden, als rogge, weit, bonen, orten, kooren, haver, sout, bier, olije, honingh, eeck, vleisch, met al dat men eeten ende drinken magh, ende daer toe holt ende turf als't aldaer te huijs is, ende hier voor soo sal Wijttie weder staen ende 120 bewaren de uitledinge ende den dartigste dagh, uitgeseid de boekinga. Item soo wil hij dat Wijttie sal voor uit hebbe haer klederen, goldt ende silverwerk, met de kleinodie dat tot haer lijft behoort, ende daer toe dat beste bed 125 met sijn toebehoren, sonder deelschap. Item daer na in het slot soo maakt hij sijn vijff kinderen te gelijk erven in alle andere goederen to voren niet geroerd, het sij replijke of onreplijke, klein of groot, ende begeert dat sij die vrindelijk 130 ende minnelijk te gare willen delen ende sijn laetste wille nooijt niet straffe bij poene van voor bij gegaen te sijn. Item waar't sake dat het viel, dat sijn kinderen ofte swageren schelinge ofte enigerhande schortinge 135 kregen of oneens waren over dit testament ofte laeste US WURK XXXIII (1984), p. 64 wille, ofte dat zij hier uit komen mogte tegen Wijtie zijn wijff offte Wijtie tegen emant, of de kinderen onder malkanderen om enige poincten, dat begeert hij vrindelijk dat sal blijve bij twe of drie goede mannen 140 om alle quaad te vermijden. Item soo wil Gerrijt dat men nogh een postolata rente sal schicke tot dat leen voorschreven, dat men nemen sal van dat voorschreven geld, ende dit sal hoede een aedeel ende wesen een eeuwige memorie jaarlijx voor 145 sijn lieve ziele. Item soo heeft Gerrijt gemaekt ende wil dat Wijttie zijn huisvrouw sal hebben ende met sijn kinderen delen alle andere goederen te voren niet benoemt, halff ende halff, het sij land of sand, gold ende silver, tilbaer 150 ende ontilbaer, klein of groot, als hij dat is agterlatende ende sij in sitten blijven. In een waerheit ende vastigheit des testaments ofte laeste wille soo heeft Gerrijt voorschreven hier toe geroepen ende gebeden de eerbare heren ende burgeren 155 als heer Sibit Beentiama sijn personna, Heer Reedert Redertsma, vicarius ende deken, ende Jelle Jusma, sacrista ende commissarius, Kempo Unia, Waltie Abbes, Jorrit Jantiema ende Gerlof Broersma, dat sij dit testament ofte laeste wille wilden bezegilen, ende wij 160 Sijbodus, Redardus, Jellardus, Kempo, Waltia ende Gerlof hebben dit bezegild om Gerrijts beede wille, ende ik Jorrit heb beden den eersamen Kempo Unia dat US WURK XXXIII (1984), p. 65 hij dat voor mij wilde bezegilen, want ik selff nu ter tijt geen zegil bruikende ben. Geschreven in't jaer 165 als voorschreven. Aen de principale van desen waren hangende ses zegilen, waer van drie geheel, een geplettert ende twe afgebroken waren, alle met francinen steerten. Onderstonde: Gecollationeert jegens sijn principale, ver170 segelt als boven, is desen daer mede bevonden te accorderen. In kennisse van mij, den 10. julij 1630. Onderstonde: Ter ordonnantie vanden Hove, vertekent J. Petri met enige togen. Noten 1. Godes amen ontbr. C 2. M CCCC LXXX B1 ; 1480 AB2C 3. Lieuwerd B1 ; Leeuwarden AC, Leuwaard B2 4. Berltium B2 ; Belcum AB1C (met spellingsvar.) hij ware: hij was B1 , er was B2 7. ter degen: deeg B 8. sekerheit: wisheid B [beide voorden hebben parallellen in het Ofri.; in de enigszins dictaatverwante oork. I. 336, r. 4: sekerheed] ende de onsekerheid der uire des doodts ontbr. B homoiotes. US WURK XXXIII (1984), p. 66 14. of leste wille B; ontbr. AC goederen, die: haaf ende goed, dat B 15. van't hemelrijck heeft B; almagtigh hadde AC [in het Ofri. komen beide kwalificaties voor, maar van het Nederl. uit gezien is van 't hemelrijck de ongewoonste, dus lectio difficilior]; voor hadde/heeft zie onder, r. 38 17. na: met B [nei/mei in het Ofri.? na lijkt waarschijnlijker] van: en B ende kan B; om tot AC 19. ende magt heeft dat te sterken: en magt heeft dit te steken C; en verstercken kunnen B 20. hij C; sij A, men B des rechtes ... (22) houdet B; van reghte in cas van dispuit op die gene, die aldaer in dispuit komen, ende dit niet holden AC 23. dit nooijt ... sullen: dat ten genen tijde berispen, betwisten of wraken willen Bl (B2 als B l , maar willen ontbr. ) 30. ten sijner hulpe te timmeren B; tot behulp van sijn timmeragie AC [Ofri. timmeragie slechts in Oork. II.321.50 (uit 1525); to temmer is frequent, b.v. O.I.329.10 (1483), O.I.336.54 (1484); help in timmer O.II.248.19 (1511)] 31. uitgenomen B1 ; uitgenoemt B2 , exempt AC [Ofri. uutnimen? exempt komt in Ofr. pas na 1523 in oork. voor] steen B; steenwerk AC 38. heeft B; hadde AC [Ofri. hat?] 39. ende aengenomen halv B; ende al aengenomen AC [Ofri. ende hael ... oennimen?] 42-43. rhijns gulden (2x) B; luicker gulden AC [in Ofri. oorkonden nergens luiker guldens aangetroffen.] 44. personna B; opper priester AC [deze variant ook elders, daar niet weer vermeld] 46. wissera B; wisse AC [wissera is nog Ofri.] van B; ontbr. AC [secundaire fout in AC, nodig geworden door homoiotes-fout uit volgende noot] 47. zullen. zij ... postulaten wissere renthen B; ontbr. AC (homoiotes) 49. prove (2x): inkomst B [deze variant ook elders; daar niet weer verantwoord] 51. alsoo BI ; ook zo B2 , gelijke AC veel: 4 C 53. dat: want C 58. mag B; mede AC [Ofri. mei.?] 59. zullen B; sal AC 62. prijster (2x) B; opper priester AC 65. den B1 ; dan B2 , die AC 66. als: zoals B 67. na: mede B [nei/mei Ofri?] 69. 15 klinkarden ... als de ontbr. C (homoiotes) of: dan of B de vijftigh ... 30 postulaten: XV klinkerden sijn US WURK XXXIII (1984), p. 67 bedragende dan dertig postulaaten Bl (in B2 ... pistoletten; deze variant ook elders, niet verantwoord [is bedragende bedoeld als vertaling van Ofr. bettera?] 71. het timmeren B; reparatie AC 72. haerluiden: iemand B [Ofri. hemman?] den prove priester: den prijster inkomst B 73. kopen B; koopt AC [had het orig. hier een optatiefvorm, bv. kapie?] 74. van: met B 75. heeft B; had AC [Ofri. hat?] tien jaar deel: verdelinge AC; ten jaardeel B1 ; een jaar deel B2 [in Ofri. oorkonden is frequent een eeuwich deel; daarnaast: 12 jaar (2x), 7 jaar (lx), 3 jaar (lx); één jaar lijkt wel erg weinig. Vgl. ook het (eeuwige) aedeel, r. 144] 76. geboekt: te boek gesteld B [Ofri. bokat ‘gelegateerd’?] na: mede B [Ofri. nei/mei?] 79. deeken Heer : Deker St. B2 ende C; ene A, en B jegelijk (vgl. reg. 81) : elk AC; elk gelijk B [Ofri. jelkerlyk?] 82. in't Jesthuis: in Jesthuis A, in't Gasthuis B, in Jelthuis C 87. tot: bij B 88. berfoeta: perfoeta A, professi B, persaeta C [de berfoeta broren in het Galileër klooster krijgen in Leeuwarder testamenten vaak een legaat] roode boter: kostelijk bier A, kerkelijk bier C, Rodscher B1 , roode scher B2 [behalve bier komen ook de volgende eet- en drinkwaren in de Ofri. oorkonden in tonnen voor: kabliaw, weet, seyngen, koern, sawt en butera. Dit laatste in O.I.511.4; III.13.17 en 32.116 en 39P 127, 402 en 567. rade butera (rode boter, zomerboter) O.II.285.5. Hs. wellicht ? Dat zou wijzen op Nederl. ‘Vorlage’ van B] 89. Betlehem: Berlichem B 92. voort aan B. ontbr. AC met aanduiding van lacune 93. daer na ontbr. B 1 94. bij volgt de B1 ende B2 95. uitbirnsinge, die: kindsdeel, dat B 96. heeft B; hadde AC [Ofri. hat?] uitghezeid B; uitgesondert AC [Ofr. uutseid?] ende dan mede tot gelijke deelschap B; in de te makene deelschap AC 98. iemand hier tegen wilde komen B; hier over imant in quaestie wilde komen AC [Ofri. emma hyr to jens komma wolde?] 104. laaten B; lieten AC 105. keren: in B 109. voorts: voortaan B eghte wijff: egtelijke huisvrou B1,2 ; in B 2 hier boven: linkerzijde; B3 linkerzijde huisvrouw [Heeft Van Idsinga in Wijttie een morganistisch met Gerrit getrouwde vrouw van mindere stand gezien?] US WURK XXXIII (1984), p. 68 111. lutie B; kleine AC [Ofri. litik o.i.d.?] 112. quijt B; quiteert AC hij daer aan eygent: hij daar aan heeft AC, sy daar aan eygent Bl , hij er aan eigent B 2 [Ofri. Hi ther on aech?] 113. een lijffgifte B; tot onderhoud AC [Ofri. lifjefte diverse keren in Oork.] 114. al de eetwaren, dat B; al dat gene wat AC huis B; hoff AC 117. vleisch B; flas AC [Ofri. flask?] 119. staen ende bewaren de uitledinge: instaan en besorgen de uitvaart en bewaren de uitludinge B1 ; afstaan en besorgen ... B2 120. uitgeseid de boekinga B (met kleine variantjes onderling); die dagh uitgesondert dat boecke A, (... dat breke C, verder als A) 122. wil: wilde B [Ofri. wol?] 125. deelschap: deelinge B 126. vijff kinderen B; wijff en kinderen AC (vgl. commentaar hierachter) 128. geroerd: genoemd B [Ofri: vormen van (h)rora frequent in soortgelijk verband] replijke. of onreplijke: roerende of onroerende B (zo ook r. 149, voor tilbaer ende ontilbaar) 130. te gare: te zamen B [Ofri. to gara?] 131. nooijt niet straffe: niet berispen B (Ofri straffia bv. Oork.II.189.42; 312.18 van voor bij gegaan te sijn: te sijn: voorgenoemt B1 , voorgeroerd B2 133 viel B; geviel AC 134. schelinge: verschil B [Ofri. skelinge in Oork. frequent gecombineerd met skortinge] enigerhande schortinge: enige haperinge B [Ofri. skortinge, zie vorige noot] 136. dat zij B; soo AC uit (ABC!) te lezen wit (= tegen)? tegen Wijtie ... ofte Wijtie tegen B; tot dispuit AC 139. vrindelijk B; ontbr. AC sal blijve: sij sullen verblijven, laten effenen blusschen tusschen en B 144. aedeel: echte deel B; aandeel C 150. agterlatende: nalatende B [Ofri. efterletande?] 153. laeste: uittersten B [in Ofri.komen beide adjectieven bij willa voor] 157. sacrista ende commissarius: sacrista en gistarijs A, facista ende gijtarijs B2 (in B1 lacune), sacrista en cistarius C [in legger laatste woord 9iari9 ?] 159. wilden ontbr. B [had het Ofri. hier een optatief van bisigelia?] 161. beede B2 ; bede B1 ; beeds AC 164. geen AB1C; mijn B2 .[uit Ofri. nyn?] 166-173. varianten niet genoteerd US WURK XXXIII (1984), p. 69 III Kommentaar - 2. De zondag voor Valentijnsdag viel in het schrikkeljaar 1480 op 13 - niet, zoals Eekhoff dacht, op 12 - februari. - 12. ellendige: oorspr. letterlijk 'ander-landige', vandaar: 'zich (op aarde) niet thuis voelende'. - 14. tijdlijke: materiële. - 16. vol magtigh: volledig van kracht. - 17. na alle manieren van reghten daar 't magh ende kan een vastigheit te hebben: het testament moet in ieder geval van kracht zijn, welk rechtsstelsel men ook meent te moeten toepassen. Het Romeinse recht eiste 'in urbe' - en Leeuwarden was een stad! - zeven getuigen; die staan er inderdaad onder, r. 155 e.v.. 'In provincia' - op het platteland - waren er slechts vijf nodig; dit zelfde aantal was nodig voor een codicil. Naar canoniek recht kon men een testament maken ten overstaan van een priester en twee getuigen; ook aan die regel voldoet ons stuk, aangezien Heer Sibit Beentiama, hoofdpriester van de parochie waartoe Gerrijt behoort, (als eerste) zegelt. - 23. op sijn kinderen betrouwt, dat sij dit nooijt straffen ofte warssen sullen: voor Germaans, dus ook oud-Oudfries rechtsgevoel is een testament van iemand, die kinderen heeft, kwetsbaar. Het vermogen, met name het onroerend goed en in de allersterkste mate het aangeërfd onroerend goed, het familiegoed, geldt als 'eigendom' van de gehele familie; het is, behalve in geval van nood, onvervreemdbaar - vgl. b.v. het tweede van de Vierentwintig Landrechten: Westerlauwerssches Recht I, Jus municipale Frisonum, erster Teil, hrsg. v. W.J. Buma u. W. Ebel unter Mitwirkung von M. Tragter-Schubert (Altfries. Rechtsquellen, Texte und Übersetzungen 6, Göttingen [1977]) 152-153. Legaten, met name aan de kerk, worden al vroeg geduld, maar nog lang aanvaardt men geen erfstelling in een testament: 'der Erbe wird geboren, nicht gekoren'; 'institution d'héritier n'a lieu'. Het laat-vijftiendeëeuwse Friese recht vindt men het best beschreven in de Jurisprudentia Frisica, uitg. M. Hettema, Leeuwarden 1834-'35. De teksten in deze bron spreken elkaar echter nog al eens tegen; dat is te verklaren door de herkomst van zeer veel paragrafen uit processtukken (die in deze bron dus een 'voorbeeldfunctie' hebben gekregen). Testamentszaken vindt men daar vooral in tit. 46, dl. 2, p. 52 e.v. Naarmate iemand meer in zijn testament vermaakt, en dus minder voor zijn wettelijke erfgenamen - de kinderen - overlaat, komen die kinderen eerder in de verleiding het testament te bestrijden. (de romeinsrechtelijke regel, dat het testament steeds de gehele inboedel omvat, is in Friesland niet gerecipieerd; wat niet testamentair vermaakt is, vererft naar intestaaterfrecht). US WURK XXXIII (1984), p. 70 Maar een kind, dat een testament aanvecht, kan er zelf geen voordeel meer uit trekken, en het is zeer de vraag of het, wanneer het testament dank zij zijn actie slechts gedeeltelijk komt te vervallen, nog wel ab intestato kan erven! In regel 131 probeert Gerrijt voor dit geval onterving te bereiken door de bepaling, dat een kind, dat het testament aanvecht, geacht moet worden 'voor bij gegaen' te zijn. Dit voorbijgaan, de 'praeteritio' van het Romeinse recht, betekent onterving. Wij kunnen niet nagaan of Gerrijt de legitieme portie, die zijn kinderen toekwam, ontzien heeft; in ieder geval is het testament uitgevoerd. Een zeer goed overzicht over de vroegste ontwikkeling van het testament in Nederland: H.F.W.D. Fischer, De voorgeschiedenis van het testament in Nederland, in: Het testament, een bundel monografieën, uitgegeven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Broederschap der CandidaatNotarissen, onder redactie van E.M. Meijers en J. Eggens, 1951. Arnhem, z.j., p. 23-37. - 27. bij sijn heilige patroon Sint Vijth: in de Sint Vituskerk, de Oldehove, tot de parochie waarvan Gerrijt behoort. Vergelijk over de rechten t.a.v. deze kerk: M.P. van Buijtenen, St. Vitus van Oldehove, episoden uit de strijd om Leeuwardens kerk, 1146-1580. Utrecht 1950. Sint Vitus zelf is (als reliek; elk reliek van een heilige heeft inbeginsel even veel kracht als het gehele lichaam!) in de Oldehove aanwezig; aan hem worden schenkingen gedaan. De middeleeuwer kent de begrippen ‘stichting’, ‘rechtspersoon’ nog niet; hij ziet allerlei ‘rechthebbenden’ op kerkelijke goederen naast en boven elkaar: God, de heilige in kwestie, paus, bisschop, pastoor of prebendarius, de armen, de parochianen, de familie die een familieleen sticht, enz, Wel onderscheidt men verschillende ‘;potten’: de patroonsgoederen voor onderhoud en verfraaiing van kerk en kerkhof, de pastoriegoederen voor onderhoud van de pastoor, vicariegoederen voor onderhoud van de vicaris, prebenden voor onderhoud van prebendarissen, die al dan niet met zielszorg belast kunnen zijn, kosteriegoederen, armengoederen, dan vaak nog aparte potjes voor het kopen van kaarsen ('wasbrand'), voor uitdelingen van extra voedsel aan de armen, van extra betalingen aan geestelijken (vaak voor zielmissen), enz. Zie daarover ook: P. Gerbenzon, Het patronaatrecht over kerken en prebenden, met name in Friesland, in: Publikatieband Stichting Âlde Fryske Tsjerken, III p. 85-100. - 38. heeft Wijttie zijn huisvrouw hem onthieten ende aengenomen halv te bekostigen. Deze lezing (uit B) lijkt aannemelijker dan die van AC, volgens welke Wijttie alles zou betalen: wat hield Gerrijts toezegging dan nog in? Het zijn blijkbaar man en vrouw samen, die elk voor de helft de stichtingskosten van de kapel, het gebrandschilderde raam en het Christusbeeld zullen betalen en daartegenover de beloning in het hiernamaals hopen te ontvangen ‘om haer lieve zielen zaligheit'). US WURK XXXIII (1984), p. 71 - 41-55. De dotatie van het Sint Christophorileen. Deze komt geheel ten laste van Gerrijts deel van de boedel, die Wijttie en hij te samen hebben: 'van sijn part geldts'. Degenen, die dit punt moeten afwikkelen zijn: Gerrijts zoon Pijtter, zijn 'swager'- hier: schoonzoon - Sijmen en de persona (hoofdpriester) van de Oldehove. Men kan in hen executeurs testamentair zien; zij vormen tevens het eerste bestuur van het leen. Een genealogie-Canter (RA Friesl., HA Kingmastate 623) noemt zes kinderen van Gerrijt van Berltium en zijn (tweede) vrouw Wijttie, een zoon en vijf dochters. De zoon is Pieter Gerrits, ongehuwd overleden, dan volgen Riensk of Rinske, gehuwd met Doede Gerolda (er worden geen kinderen vermeld), Lieuwkje of Lieuwke, gehuwd met Jacob Canter - in deze genealogie de enige met kinderen -, dan Catharina, gehuwd met Pier Jansen, als vijfde Beatrix, gehuwd met Tjeerd Isbrands, of Zibrands, en ten slotte Ids of Ieds gehuwd met Simen Jans. Als deze genealogie juist is, moet Simen Jans, de echtgenoot van de jongste, de “swager’ Sijmen zijn. Pijtter, Sijmen en de persona - op dat moment Heer Sibit Beentiama – moeten 600 Rijnsguldens gaan beleggen, en wel met advies van Kempo Unia en Waltie Abbes (r. 52) . Zij moeten voor dit geld vaste grondrenten kopen tot een bedrag van 50 klinkaarts (Franse of Hollandse gouden schilden). Van deze grondrenten moet nu allereerst een bedrag van 30 postulaatsguldens komen ten bate van het Sint Christophori-altaar als prebende voor de daarop te benoemen priester (de prebendaris). Elk jaar krijgt de prebendaris dus 30 postulaatsguldens uit een belegging van 600 rijnse guldens in grondrenten. De postulaatsgulden is volgens H.E. van Gelder, De Nederlandse munten (Utrecht–Antwerpen 1965), p. 267-268, ongeveer half zo veel waard als de rijnse gulden; hij krijgt dus jaarlijks ongeveer 2½ % van het belegde kapitaal – maar zowel de waarde van de grondrenten als die van de verschillende geldsoorten fluctueren natuurlijk. Een belegging in grondrenten is voor de prebendaris in zoverre gemakkelijker dan een in grond, dat hij nu niet genoodzaakt is ofwel zelf dat land als boer te gebruiken - veel plattelandsgeestelijken moesten dat wèl! -, ofwel het te verpachten. De tegenprestatie die de prebendaris moet leveren: elke week drie of vier missen en evenveel vigiliën (diensten op voorafgaande dagen – meestal voor een belangrijke kerkelijke feestdag). - 56. daer Gerrijt sijn lieve ziel ende alle sijn lieve vrienden zielen heeft mede bedaght. De prebendaris zal zielmissen moeten lezen voor Gerrit en al zijn beminde verwanten. Die missen moeten de zielen, die in het vagevuur vertoeven, tot zaligheid brengen. - 59-63. Pijtter en Sijmen moeten met de 'kinderen of swageren' een. prebendaris aanwijzen. Bedoeld zijn waarschijnlijk: Gerrijts zoon en namens de dochters hun US WURK XXXIII (1984), p. 72 echtgenoten (en in latere generaties de kleinkinderen enz.). Deze familieleden (afstammelingen, de vrouwelijke vertegenwoordigd door hun echtgenoten) zijn dus de collatoren; telkens als er een vacature is ('wanneer dat ledigh is') moeten zij een nieuwe prebendaris kiezen, maar wel 'bij des personna raad'. Deze uitdrukking is wat twijfelachtig. Volgens Jurisprud. Fris. tit. 21.6 moet de raad gevraagd worden, maar blijft men vrij of men die raad al dan niet wil volgen; Tit. 21.11 onderscheidt echter twee mogelijkheden. Moet men iets doen 'mijt jowna reed' (cum consilio), dan blijft men vrij, maar moet men het doen 'bij jwe (te lezen: jwne?) reed' (de consilio), dan moet men de raad volgen - dit is dus wat wij tegenwoordig het 'bindend advies' noemen. - 67-74. Van de 50 klinkaarts grondrente jaarlijks moeten, gelijk wij gezien hebben (boven, bij 41-55) allereerst 30 postulaatgulden af voor de prebendaris. Het restant - door Gerrijt getaxeerd op 15 klinkaarts - mag besteed worden of ten behoeve van de armen, of tot reparatie of verfraaiing van de kerk, wat de drie bestuurders maar het best toelijkt. De grootte van het restant is natuurlijk afhankelijk van de koersverhouding van klinkaart en postulaatgulden. Ook moet er een huis worden gekocht voor de prebendaris. Gerrijt lijkt er op te rekenen, dat de prebendaris zal 'resideren' - in Leeuwarden zal wonen – en zijn plichten persoonlijk zal waarnemen. Daar het hier om een prebende sine cura animarum (een sinecure!) gaat, behoefde dat naar canoniek recht niet: de prebendaris kon zijn plichten laten waarnemen door een ander, die hij daar dan uiteraard wel voor moest betalen. Hij kon dan zelf aan een universiteit studeren - met name als hij nog jong was -, of elders een, bij voorkeur natuurlijk hoge, functie in kerk of staat vervullen. In 1643 wordt door het leen een huis in het westeinde van de Grote Kerkstraat verkocht, dat dan oud en bouwvallig is. Dat zou heel wel het woonhuis van de vroegere prebendarissen geweest kunnen zijn. Vgl. RA Friesl., ORA, arch. Hof I I I.13, fol. 278r e.v., 28 febr. 1643. - 75. tien jaar deel: uitdelingen gedurende tien jaren (waarschijnlijk op Gerrijts sterfdag). - 76. geboekt: gelegateerd. Ook van deze legaten is het doel, dat de bevoordeelden bidden voor het zieleheil van de overledene. - 93-97. Pijtter, de enige zoon, is (bij zijn huwelijk?) blijkbaar uitgeboedeld, maar heeft bij die uitboedeling het recht verkregen de uitboedeling weer in te brengen en dan vervolgens gewoon mee te delen met zijn zusters. Het gaat hier om de helft van Pijtters uitboedeling; de andere helft zal t.z.t. verrekend moeten worden met de boedel van Wijttie, Gerrijts vrouw, bij haar overlijden. Het huis dat Pijtter gekregen heeft blijft er helemaal buiten; dat moet als voordeelgoed beschouwd worden. Vgl. ook Jurispr. Fris. tit. 82.8. - 100-108. Deze clausule is op zich zelf wel duidelijk; de US WURK XXXIII (1984), p. 73 achtergrond vraagt echter wel opheldering. Elk van de kinderen van Willem krijgt een legaat van 100 postulaatgulden, uit te keren (door de wettige erfgenamen of door de executeurs testamentair namens hen?) als zij meerderjarig worden ('to buickvest sijn gecomen'). Meer dan dit mogen zij niet eisen. Zij erven voor wat deze legaten betreft van elkaar, maar sterven ze allen voor hun meerderjarigheid of laten ze geen kinderen na, dan vallen de legaten terug in Gerrijts boedel. In het licht van de Friese rechtsbronnen is het waarschijnlijk, dat Willem - reeds overleden - een erkend natuurlijk kind, een 'speelkind' van Gerrijt was. Naast wettige kinderen mag zo'n kind het zesde deel van een kindsdeel erven (vgl. Jurispr. Fris. tit. 47.8). De kinderen, van een natuurlijk kind hebben samen niet meer recht dan hun vader; men moet aannemen, dat Gerrijt het hun toekomende getaxeerd heeft. Sterven de kinderen kinderloos, dan erven hun broers en zusters; komt er in het geheel geen volgende generatie, dan valt alles terug aan de boedel overeenkomstig de Achtste Doem (vgl. Jus municipale Frisonum, ed. Buma-EbelTragter, dl. I, p. 200). Zie verder over het erfrecht van natuurlijke kinderen Jurispr. Fris. tit 47.8 en 10-15 en tit. 48. - 109-112.Het woonhuis en de tuin, waarin twee kleine huisjes ('kamers' voor personeel?), waren blijkbaar gemeen tussen de echtgenoten. Wijttie krijgt nu vruchtgebruik van het huis en eigendom van Gerrijts helft van de huisjes en de tuin. Als de huisstee niet van Gerrijt en Wijttie was – en nu daarover gezwegen wordt lijkt dat inderdaad waarschijnlijk - omvat het legaat van de tuin natuurlijk alleen de opstallen (bomen en planten). - 113-121, Wijttie krijgt het (oneigenlijk) vruchtgebruik van de eet- en drinkwaren en de brandstof - bij haar dood moet er dus tot een gelijke waarde uit haar boedel genomen worden ten behoeve van Gerrijts intestaaterven: de kinderen, eventueel hun rechtverkrijgenden. Hier staat tegenover, dat Wijttie de begrafenis moet betalen en de herdenkingsmis na een maand. - 126-132. Hier verschilt de tekst B belangrijk van de tekst AC. Volgens AC wordt Gerrijts boedel verdeeld tussen vrouw en kinderen, volgens B tussen de vijf kinderen. Tegen deze lezing van B pleit op het eerste gezicht, dat de genealogieCanter zes kinderen noemt. Maar er kan al een kinderloos overleden zijn. Tegen de lezing van AC pleit echter naar onze mening het Friese huwelijksgoederen- en erfrecht. Privé blijft staande huwelijk het aangeërfd onroerend goed; gemeen is aangewonnen onroerend en alle roerend goed. Op de verdeling van de tussen Gerrijt en zijn vrouw Wijttie gemene goederen slaat de allerlaatste bepaling van het testament voor het eschatocol: reg. 146-151. Zij was natuurlijk goed beschouwd overbodig; Gerrijt kon immers slechts over zijn eigen privé onroerend (aangeërfd) goed en over zijn helft van de rest beschikken. Het ligt voor de hand, dat hij díe US WURK XXXIII (1984), p. 74 goederen onder de kinderen verdeeld wil hebben (afgezien van de legaten, waaronder die aan Wijttie). - 133-140. Gerrijt wil processen tussen zijn erfgenamen vermijden. Dat is de grond van de arbitrage-regeling. Bedoeld is hier beslechting van geschillen door 'arbitratores', als goede mannen naar billijkheid. Men zou verwachten, dat dit de laatste bepaling van het testament zou zijn (voor het eschatocol). De twee volgende clausules konden wel eens later, 'bij nader inzien' zijn toegevoegd. Wij zagen al, dat de boedelverdeling (reg. 146-151) eigenlijk overtollig is. - 141-145. Gerrijt acht zijn zieleheil nog niet genoeg verzekerd. Hij neemt nog een bedrag van een postulaatgulden jaarlijks van het bedrag, dat in reg. 67-74 eigenlijk al voor andere doelen bestemd was. Dit bedrag wordt als een speciaal potje aan het leen gehecht om daaruit jaarlijks (men mag wel aannemen: op Gerrijts sterfdag) tot in eeuwigheid een uitdeling en een zielmis te houden. - 152-165. Het eschatocol. Het testament wordt bezegeld door Gerrijts pastoor en twee andere geestelijken van de Oldehove, en door drie leken. De vierde lekengetuige heeft op dat moment geen zegel en verzoekt daarom een van de anderen om mede voor hem te zegelen. Vergelijk voor dit zegelen op verzoek van een ander: Jurispr. Fris. tit. 17,11 en 12, 14 en 18. 

le="margin-bottom: 0cm;">Gerrijt van Belcum, geboren voor 1440, overleden in het jaar 1480, minstens 40 jaar oud.
Fundator van het Sint Christophorileen tot Oldehove. Testament opgemaakt op 12 februari 1480 waarin hij ondermeer "een prysters proue" instelt. Een leen dat qua omvang, veel groter dan b.v. het Sjaardemaleen te Franeker, uit een groot vermogen afkomstig moet zijn. Gerrit was waarschijnlijk een telg uit het geslacht Hemmema, maar ook de steenrijke families Adelen en Eysinga hadden destijds uitgestrekte bezittingen rond Berlikum en flinke stadshuizen met grote tuinen rondom in Leeuwarden. 
Helaas is voor zover bekend slechts het deel van het testament dat de fundatie van het leen behelst, bewaard gebleven in de vorm van een afschrift van dat deel, door de beheerders van het leen.
Hij was gehuwd met Wyttie NNdr,
Uit dit huwelijk:
- Lieuckie Gerritsdr van Belcum.
- Pieter Gerritzn van Belcum.
- waarschijnlijk Willem Gerrits van Belcum

jk was het verbonden aan een nieuw te stichten altaar in de St. Vitus-kerk te Oldehove "daer sinte Christoffel sal op staen" en waartoe "50 klinkarden wisse renthen" werden bestemd tot een prove. Bij de begeving daarvan zouden nakomelingen de voorkeur genieten. In de algemene inleiding werd reeds melding gemaakt van de t.a.v. dit leen in de 18e eeuw gevoerde processen. Het ging er daarbij om of de beneficianten van het leen verplicht waren in de theologie te studeren. In 1758 protesteerde ds. Johannes Scrinerius als echtgenoot van Hester Josina Swalue tegen de verkiezing van de beneficiant Franciscus Rinia Nauta, omdat deze niet in de theologie zou gaan studeren (in tegenstelling tot Scrinerius' zoon). Nauta voerde aan, dat studie in de theologie niet vereist was, waarbij Ged. Staten hem in het gelijk stelden. In 1773 echter, toen ds. Eelco Alta, als vader van Frans Canter Alta, om dezelfde reden in verzet kwam tegen de benoeming van Matthijs Alef van Idsinga tot beneficiant, beslisten Ged. Staten anders, op advies van de Franeker hoogleraren Herm. Cannegieter en E. Wigeri, en stelden Alta in het gelijk.

>Van Idsinga publiceerde naar aanleiding van deze kwestie een "Vrijmoedig onderzoek" en een onvoltooid gebleven "Vrijmoedig beroep" (zie literatuurlijst). Zoals gezegd werd aan de voorwaarde der godsdienststudie ook hierna niet immer gevolg gegeven en wij vinden er in de latere reglementen niets meer van terug. Van 1832-1923 waren B&W provisoren van dit leen. Daarna bekleedde de Commissaris der Koningin deze functie. Het bedrag der pensie is tegenwoordig f.1200,- en kan tot f.2000,- worden verhoogd. De Weijenbergh-Gorter-Sinia Stichting is eveneens een familieleen. Zij werd gesticht bij testament d.d. 1911, in de vorm van een legaat aan het St. Christophorileen, groot f.40.000,-, tot een fonds onder deze naam, ten behoeve van de vorming van één of meer studiebeurzen. Stichteres was Sjoukje Gorter ( Dokkum 1841-Arnhem 1911), weduwe van de entomoloog Hendrik Weijenbergh (Haarlem 1842 - Bloemendaal 1885) in leven hoogleraar in de diergeneeskunde te Cordova (Argentinië). Haar moeder was een Sinia, uit welke familie eventueel ook beneficianten benoemd mogen worden. De pensie uit dit fonds bedraagt tegenwoordig eveneens f.1200,- tot f.2000,-.

bottom: 0cm;"> 

ebrewaris 1480 makke de yn Ljouwert wenjende “earbere boarger” Gerrit fan BELCUM yn oanwêzigens fan trije tsjerklike hege funksjonarissen syn http://www.google.com/url?q=http%3A%2F%2Fwww.webklik.nl%2Fuser_files%2F2010_05%2F131391%2FGerryt_van_Belcum.pdf&sa=D&sntz=1&usg=AFQjCNHJfH32W8EML46N75aICZFYg9YwCQ" target="_blank">testamint op. Dit testamint is de grûnslach wurden fan it saneamde “Sint Christophori-lien ta de Âldehou”. Yn syn lêste wil beskikte Gerrit fan BELCUM, dat 600 Luicker gûnen, in part fan syn fermogen, rentejouwend belein wurde moast troch syn soan Pieter en swager Symen, ta “God ’s Eare”. Earst waarden de baten brûkt foar it misse lêzen troch in preester út de van BELCUM sibbe en foar preester opliedings binnen de sibbe. (û. o. syn pakesizzer Jacob Jacobssoan Canter, de soan fan syn dochter Lieuwkje Gerrits van Belcum troud mei de Ljouwerter boargemaster Jacob Canter, wie preester) Ek moast in pear kear yn it jier in útdieling plak fine fan fiedsel en drank oan de earmen. In preester út eigen sibbe moast dizze hanneling ferjochtsje tsjin in fergoeding út de opbringsten fan it lien. Letter is it doel feroare en is it lien omset yn in stúdzje lien. Yn 1580 kaam de Herfoarme earetsjinst yn it plak fan de Roomske en dus waard de bestimming fan it lien ek feroare. De ynkomsten moasten tenei brûkt wurde foar it ûnderhâld fan û. o. dûmnys en skoalmasters. Letter krigen hja de bestimming fan stúdzjelienen, lykas wy dy hjir no kenne. Kening Willem I. brocht de lienen ûnder tapassing fan de Keninklike Beslúten fan 1818 en 1823 ûnder by it Provinsjaal bestjoer. Deputearre Steaten krigen it tafersjoch ûnder opper tafersjoch fan de Minister. No noch bestiet it “Sint Kristophori-Lien”, opdroegen oan Sint Krystoffel, de skutspatroan fan de eardere tsjerke de Âldehou te Ljouwert. Inkelde hûnderten neikommelingen fan Gerrit fan BELCUM hawwe no rjocht op in pinsje út dit fûns. It kapitaal bestie yn 1980 út sa ‘n 7 ton oan effekten en 50 hektare oan lân wêrûnder in 20 hektare yn de omkriten fan Slappeterp. Gerrit fan BELCUM wie berne om 1440 hinne. Men wol wol ha, dat hy besibbe is oan de Berltsumer Hemmema’s. Syn dochter Lieuwkje wie boaske mei Jacob Canter dy ’t yn 1501 en 1529 boargemaster fan Ljouwert west hat. No binne dêr noch yn de omkritende fan Ljouwert de saneamde Canterlânnen. Syn pakesizzer Rinske Canter wie troud mei Claes Thymons. Hja is stoarn nei 1534 en foar 1543. Yn 1511 wennen hja yn Dokkum. Hja binne besibbe oan de Auckama ’s fan Ljouwert en it Simon Hendrik ’s folk fan Harns. (sjoch hjirfoar de Runia (Rinia) stambeam). Omdat Pieter Hacquebart (bord) boaske wie mei in neikommeling fan Gerrit fan BELCUM, kinne no û. o. de Berltsumer ôfstammelingen ek in pînsje oanfreegje út dit fûns. Ôfstammelingen fan him binne om sa mar in pear nammen te neamen: it Simon Sikke ‘s Lautenbachfolk, de Lolkema’s, de van Dijken (it Jan Joukes folk.), de bern fan Fokke en Geartsje Sijbrandij út de Lytsebuorren 16, dit fan Geartsje ’s kant, de Douma ’s út Menaam. (it Roel Willems folk), de bern fan Marten en Marijke Nieuwhof - Swalua (* fan de Lúnsterwei 5 en gean sa mar troch. It útdielen oan de earmen yn Ljouwert fynt net mear plak. Sa is it Berltsumer “Brouwersfûns”, fan de keapman yn flaaks en lynsied Lammert Brouwers, krekt as yn Minnertsgea, no ek noch altyd dwaande om op âldjiersdei útdieling te hâlden fan in wite bôle en healpûn bûter. De útfiering hjirfan moat dien wurde troch de Herfoarme diakonije en is bestimd foar alle behoeftige widdowen út it doarp. De útfiering hjirfan hie no wol ophâlde kinnen omdat de yn syn testamint neamde “behoeftige” widdowen hjir net mear foarkomme. It is mear in tradysje wurden. De witebôle is no sels in steur of krinte bôle wurden!

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!

Afbeelding(en) Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)

Voorouders (en nakomelingen) van Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)

Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)
1420-1480

Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum)



Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).



Visualiseer een andere verwantschap

Bronnen

  1. Glastra Web Site, Binnert Jan Glastra, via https://www.myheritage.nl/person-1501198...
    Toegevoegd door een Smart Match te bevestigen

    Stambomen op MyHeritage

    Familiesite: Glastra Web Site

    Familiestamboom: 635004761-2
  2. de Versteeg website, Anton Versteeg, Gerrit van Belcum, 20 juni 2019
    Toegevoegd via een Smart Match

    Stambomen op MyHeritage

    Familiesite: de Versteeg website

    Familiestamboom: 64461231-126

Aanknopingspunten in andere publicaties

Deze persoon komt ook voor in de publicatie:

Over de familienaam Van Berlikum (Van Belkum)


Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
Binnert Jan Glastra, "Stamboom Glastra ", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-glastra-bekius/I500242.php : benaderd 13 mei 2024), "Gerrit (Gerrijt) van Berlikum (Van Belkum) (1420-1480)".