Hij is getrouwd met Josephine Adèle Adriana GEIJSEN.
Zij zijn getrouwd op 6 april 1891 te Bergen op Zoom, Noord-Brabant, Nederland , hij was toen 22 jaar oud.
Kind(eren):
Op 1 februari 1900 stapt de dertigjarige Nederlandse eerste luitenant Carolus Johannes Asselbergs bij Lourenço Marques, het huidige Maputo, Mozambique, aan wal nadat hij bijna een maand tevoren uit Napels was vertrokken. Hij heeft de lange reis ondernomen om als militair attaché de oorlogsverrichtingen te volgen bij de staf van de zich ter velde bevindende legers van de Zuid-Afrikaanse Republiek en van Oranje-Vrijstaat. Hij is hiervoor op 27 december 1899 door de Nederlandse regering benoemd. Samen met hem is luitenant M.J. Nix, ook van het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (K.N.I.L.) en kapitein jonkheer J.H. Ram en luitenant L.W.J.K. Thomson beide van het Koninklijk Nederlands Leger, als militair attaché benoemd. Het was in die tijd gebruikelijk om waarnemers - militaire attachés - uit neutrale landen naar beide partijen die in oorlog verkeerden, te sturen. Het was een sterke uiting van anti-Britse gevoelens, dat de Nederlandse regering geen waarnemers naar het Britse gebied gestuurd had en wel vier waarnemers naar de Boeren. Bij moderne en goed georganiseerde legers heeft een militair attaché het doorgaans gemakkelijk. De Boeren echter waren slecht georganiseerd, wat duidelijk blijkt uit het dagboek van Asselbergs. De enige manier om op de hoogte te blijven, was zich aan te sluiten bij de frontsoldaten, hun tochten mee te maken en alle ongemakken van een Boer aan het front te delen. Het was een bijzonder gegeven dat de Nederlandse legerleiding aan zo´n jeugdig persoon zo´n belangrijke taak gaf. Dit zou nu juist een groot voordeel zijn. Bovendien was Asselbergs als officier in Nederlands- Indië gewend aan ontberingen. Geboren op 28 maart 1869 te Bergen op Zoom, begint hij in 1886 als cadet de officiersopleiding aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda. In mei 1891 gaat hij als tweede luitenant, samen met zijn vrouw, Josephine Adèle Adriana Geijsen, met wie hij een maand eerder getrouwd is, naar Nederlands-Indië. Eerst wordt hij in Fort de Kock, het huidige Bukittinggi, op West-Sumatra gestationeerd, maar in 1895, intussen tot eerste luitenant bevorderd, wordt hij naar Atjeh in het noorden van Sumatra overgeplaatst. Hierdoor komt hij terecht in het meest woelige en gevaarlijk gebied in Nederlands-Indië. Vanaf 1873 heeft hier een guerrillaoorlog tegen het Nederlands gezag gewoed, die pas in 1904 beëindigd zou worden. Juist in die tijd heeft de Nederlandse regering nog eens geprobeerd om voorgoed een einde aan die strijd te maken. De Gouverneur-generaal in Batavia, het huidige Jakarta, heeft een regeringscommissaris, generaal Vetter, met een sterke troepenmacht naar Atjeh gestuurd. Asselbergs zou de adjudant van deze generaal worden. Deze positie heeft hem in staat gesteld om belangrijke waarnemingen te doen, zo blijkt uit zijn scherpzinnige verslagen van diverse veldtochten, die zich in de collectie Asselbergs in 's-Gravenhage bevinden. Het vroeg veel kracht en energie van 'de jonge' officier. Elke dag trok een bewapende colonne er op uit. Men had de groep in drieën verdeeld, zodat iedereen om de drie dagen aan de beurt kwam om de binnenlanden in te gaan. Uitgezonderd één die elke dag mee moest. Dat was de adjudant van de regeringscommissaris. En zo stond elke ochtend om 5 uur het paard klaar, die luitenant Asselbergs naar de verzamelde troepen moest brengen, van waaruit de tocht verder werd meegemaakt. In 1896 heeft Asselbergs de tropische ziekte beriberi (gebrek aan vitamine B1) opgedaan. Voor zijn herstel is hij naar een rustiger oord overgeplaatst, namelijk als adjudant van het achttiende bataljon te Buitenzorg, vlakbij Batavia. Twee jaar later, op 30 juli 1898, wordt hij gevraagd voorbereidingen te treffen voor spoedige terugkeer naar Nederland om daar een cursus krijgskunde aan de Hogere Krijgsschool te volgen. Zijn staat van dienst deelt verder mee dat hij een jaar later in het belang van zijn verdere vorming in de richting van de algemene krijgskunde naar Zuid-Afrika gestuurd wordt. Zo is het gekomen, dat hij op 3 januari 1900 te Napels op de boot is gestapt om door het Suezkanaal naar Mozambique te varen. Wat hij in Zuid-Afrika beleefd heeft, staat allemaal in zijn dagboeken. Uit zijn scherpzinnige waarnemingen van de militaire toestand kan afgeleid worden, dat zijn studies en opleiding in ieder geval niet voor niets zijn geweest. Tijdens de gevechten bij Sannaspos, Oranje-Vrijstaat, op 31 maart 1900 is zijn collega M.J. Nix door een granaatscherf in de ruggengraat ernstig gewond geraakt. Vr een ambulance konden de Boeren niet zorgen en Asselbergs heeft zich verplicht gevoeld om bij zijn gewonde collega te blijven en de komst van de Engelsen af te wachten. Hij is door een Engelse patrouille gevangen genomen. Eerst moest zijn identiteit vastgesteld worden. Daarna konden Engelse officieren een ambulance voor luitenant Nix laten komen. Asselbergs is naar een Engels kamp gebracht waar hij o.a. met generaal French, de Britse bevelvoerder, kennis heeft gemaakt. Hiervandaan heeft hij Nix naar Bloemfontein vergezeld, waar laatstgenoemde op 10 april 1900 tijdens een operatie aan zijn rug is overleden. De Engelsen hebben hem verboden om weer naar het front terug te keren. Asselbergs besluit dan om via Delagoa Bay, Mozambique weer bij de Boerenlinies aan te sluiten en reist verder via Kaapstad naar Durban. Uit de laatste aantekeningen in zijn dagboek blijkt dat hij spoedig na aankomst in Durban ernstig ziek is geworden en twee maanden lang in het ziekenhuis verbleef. Door tijdens de gevechten bij Sannaspos water uit de rivier de Koringspruit te drinken is hij besmet geraakt met een virus. Na enige tijd openbaarde zich bij hem 'Enteric Fever'. Als hij na zijn herstel toch weer naar de Boeren wil gaan, wordt hij door zijn meerderen naar Nederland teruggeroepen. In Nederland vervolgt hij zijn studies aan de Hogere Krijgsschool. Intussen schrijft hij samen met Ram en Thomson een uitgebreid verslag over het eerste deel van de Engelse-Boerenoorlog. Hij is daar drie jaar, onder strikte geheimhouding, mee bezig geweest. Dit rapport bevindt zich thans in het Rijksarchief te 's-Gravenhage. Na voltooiing van zijn krijgsstudies wilde hij weer terug naar Nederlands-Indië. Echter hij wordt afgekeurd. Zijn ziekte in Zuid-Afrika heeft de bloedvaten van zijn linkerbeen aangetast. Hij zou daar zijn verdere leven last van blijven houden. Op grond van de uitslag van de keuringscommissie is aan hem, zoals uit de staat van dienst blijkt, een jaar lang verlof toegekend. In het daaropvolgend jaar heeft hij een post bij het ministerie van Buitenlandse Zaken bekleed. De toenmalige minister, baron Van Lynden, bood hem een positie aan op het departement van Afrikaanse aangelegenheden. Hij aanvaarde dit voorlopig al was hij bezig een andere loopbaan op te bouwen en wel in de techniek. Hij is aan een uitgebreide zelfstudie begonnen, bijgestaan door zijn jongere broers die aan de Technische Hogeschool in Delft gestudeerd hadden. Op 1 juli 1904 wordt hij eervol uit militaire dit ontslagen. Hij heeft dan intussen de rang van kapitein bereikt. In hetzelfde jaar wordt hij door zijn broer Cornelius Maria Asselbergs in het in 1900 opgerichte bedrijf 'Asselbergs en Nachenius' (technische handelsonderneming) te Breda opgenomen omstreeks 1908 wordt Cornelius Maria Asselbergs directeur van suikerfabriek 'Wittouck' te Breda. Omdat deze zich toen minder met de eigen onderneming kon bemoeien, neemt Carolus Johannes de leiding van 'Asselbergs en Nachenius' van zijn broer over.t bedrijf zou onder zijn bewind uitgroeien naar 70 man personeel. Hij heeft zich vooral toegelegd op het bouwen van stookinstallaties voor suikerfabrieken. Het geluk heeft hem toegelachen, want juist in deze tijd maakt de beetwortelindustrie in No-Brabant een grote vlucht. Dat hij, reeds ver in de dertig toch nog een heel nieuw bestaan kon opbouwen en daarvan een succes kon maken, zegt veel over zijn karakter en doorzettingsvermogen. Ook heeft hij op technisch gebied naam verworven. Op uitnodiging van Delftse professoren heeft hij twee lezingen respectievelijk over stooktechniek en de suikerindustrie, voor de Delftse universiteitsvereniging Leeghwater gehouden. Later is hij samen met twee andere professoren erelid van deze vereniging geworden. Omstreeks 1944 wordt Carolus Johannes tot president-commissaris van Asselbergs en Nachenius benoemd. Zijn militaire loopbaan kon hij echter niet helemaal van zich afschudden. In 1918 treedt hij als vendelcommandant toe tot de Burgerwacht in zijn woonplaats Breda. Later wordt hij in het bestuur opgenomen en staat hij aan het hoofd van de economische dienst van deze organisatie. Hij bracht dertien afdelingen tot stand, waardoor gezorgd zou worden voor zoveel mogelijk normaal functioneren in het maatschappelijk leven wanneer door stakingen, oorlog enz. de normale diensten zouden uitvallen. Door zijn werk bij de Burgerwacht werd Asselbergs ook ingeschakeld bij de voorbereiding van de Bredase evacuatie in 1940 Hij had toen de leiding over een groep van 25000 inwoners die via Hoogstraten geëvacueerd moest worden. De heer Meeus ging met een gelijk aantal mensen via Zundert de stad uit. Over zijn illegale werk in oorlogstijd sprak Asselbergs niet vaak. Hij liet de eer aan zijn zoons en kleinzoons. Tijdens de oorlog vonden in zijn huis te Breda ontsnapte gevangenen uit Scheveningen onderdak. Ook anderen die richting Zwitserland, Spanje en Portugal hun vrijheid tegemoet wilden gaan klopten niet vergeefs aan voor hulp. Hijzelf blijft niet gespaard van oorlogsleed. In 1945 bereikt hem het bericht, dat twee van zijn zonen zijn omgekomen. Gerard Anton 35 jaar oud in Birma (spoorweg) en Petrus Anna Gerardus 51 jaar oud in Indonesië Na de bevrijding werd Asselbergs gedelegd lid van de Economische Raad bij het Militair Gezag, belast met de controle van de industriële werkzaamheid in Breda en omgeving. Ook het voormalig Nederlands Indië blijft zijn interesse houden. Men verzocht hem een comité 'Nederland helpt Indië op te richten voor hulp aan repatrianten uit Indië. Hij werd tevens voorzitter van het comité 'Handhaving Rijkseenheid'. Toen het werk van de twee laatstgenoemde organisaties begon af te nemen, kon hij zich helemaal geven voor de stichting Pelita welke hulp verleent, aan de Nederlands-Indische gemeenschap. Hij was van 10 juni 1917 tot aan 30 september 1937 voorzitter (de zesde) van voetbalclub N.A.C. Zijn aanstelling zou een gouden zet blijken. Hij bracht op bestuurlijk niveau rust bij de c. Voor die verdienste is hij in 1937 uitgeroepen tot erevoorzitter. Jarenlang is hij voorzitter geweest van de Nederlandse Maatschappij voor Nijverheid en Handel afdeling Breda en directeur van deze maatschappij te Amsterdam. Op 11 december 1949,t er een einde aan zijn welbesteed leven. Carolus Johannes Asselbergs was ereburger van de stad Breda en Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Carolus Johannes ASSELBERGS | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1891 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Josephine Adèle Adriana GEIJSEN |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.