Hij is getrouwd met Maria Elisabeth Paulissen.
Zij zijn getrouwd op 19 oktober 1816 te Merkelbeek , hij was toen 24 jaar oud.
Kind(eren):
6 Molenaar Jan Joseph Dohmen
zoon van Leonardus Theodorus Dohmen / Damen en Maria Helena Bex, gedoopt te
Schinveld op 6 februari 1792, overleden te Schinveld op 22 februari 1871, trouwde te
Merkelbeek op 19 oktober 1816 met Maria Elizabeth Paulissen, gedoopt te Merkelbeek op
10 september 1793, overleden te Schinveld op 14 juli 1843, dochter van Joannes
Paulissen en Maria Clara Schoonhovens.
Jan Joseph Dohmen kocht in 1832 de Onderste Molen van Mathijs Linssen [Van Bussel pag.297]. Volgens Sjang Diederen [1960] raakte Jan Joseph al spoedig verwikkeld in een procedure met de familie Beckers (van het Schinvelder Huuske) over het eigendom van de dam/dijk rondom de molenvijver, waar zware Canadassen op stonden. Deze procedure heeft jaren geduurd en volgens Sjangs groottante Marleene (Maria Helena, dochter van Jan Joseph) een schoot vol geld gekost. De procedure is uiteindelijk gewonnen door Jan Joseph, omdat zijn advocaat met een voorbeeld uit de praktijk, namelijk met een soepbord, aan de rechtbank duidelijk maakte, dat een vijver geen vijver zou zijn zonder dam/dijk er om heen.
Toen de Onderste Molen werd gebouwd werd bij de molen een "wijer" (molenvijver) aangelegd. Hierdoor steeg stroomopwaarts het waterpeil in de beek, zodat er "in den Duker" - een flink eind stroomopwaarts - een brug over de beek moest worden gebouwd door de bouwer van de molen, P.A.Bex. In 1837 moest die brug hersteld worden en het Schinveldse gemeentebestuur eiste dat herstel van de toenmalige eigenaar van de molen, Jan Joseph Dohmen. Deze weigerde en het gemeentebestuur daagde hem voor het gerecht en deed dat in het Belgische Tongeren, dit omdat van 1830 tot 1839 ook Nederlands Limburg zich beschouwde als onderdeel van het nieuwe land België. De rechtbank stelde het gemeentebestuur in het ongelijk. Dohmen vroeg toen aan de Provinciale Raad te Hasselt in België om de gemeente te dwingen de kosten te betalen die hij voor dit proces had moeten maken. Het gemeentebestuur echter weigert te betalen als de Gedeputeerde Staten van Hasselt, op advies van de Districtscommissaris van Maastricht, de gemeente hiertoe verplichten. De zaak komt in hoogste instantie bij de Belgische Koning. Op 20 september 1839 ontvangt het gemeentebestuur van Schinveld de beslissing van de Koning, gesteld in het Frans: "Nous, Leopold, premier Roi des Belges etc. etc. Kort in het Nederlands samengevat: Wij, Leopold, eerste Koning der Belgen, bevelen dat de gemeente Schinveld binnen 48 uur de kosten moet betalen of anders met alle rechtsmiddelen daartoe zal gedwongen worden [Bosch pag.297].
Scherpenzeel [1870] zegt over de bovenbeschreven affaire dat de molenaar Dohmen in een juridische procedure verwikkeld raakt met de toenmalige burgemeester Gabriel Beckers, die door Dohmen wordt gewonnen en de gemeente 1320 fr. gekost heeft.
Burgemeester Beckers is de zoon van Jan Beckers die de "Bovenste Molen" in Schinveld gepacht had [Bosch pag.165] - de concurrent toen van de "Onderste Molen" - en die als pachter in de "Hof ter Heide", later "Schinvelder Huuske" genoemd, woonde [Van Bussel pag.295].
Scherpenzeel [1870] noemt Jan Joseph Dohmen "een zeer achtbaar en edelmoedig heer, die steeds als raadslid, gedurende lange jaren, met alle kracht het welzijn der gemeente behartigde en zich altijd en overal als de gezworen bestrijder der Beckers' (later pastoor's) partij onderscheidde", dit in tegenstelling tot zijn zoon, Jan Mathijs Dohmen, die "een geheel ontaarde zoon van zijnen vader" genoemd wordt. Zie voor de redenen van deze uitval naar Jan Mathijs Dohmen de informatie bij Jan Mathijs verderop. Scherpenzeel zelf was zéér anti burgemeester Beckers en zéér anti de latere pastoor Joors.
Volgens de Belgische wet hadden alleen de zogenaamde notabelen stemrecht. Dat waren grondbezitters die jaarlijks minstens f.15,- grondbelasting betaalden. In Schinveld waren dat er 31 in 1836. Jan Joseph Dohmen was daar in 1836 de voornaamste van, met
f. 96,15 grondbelasting [Bosch pag.268]. Dat hij tot de Schinveldse notabelen gerekend werd blijkt uit het navolgende. In 1852 vergezelt Jan Joseph burgemeester J.P.Buysers naar de graaf d'Ansembourg in Amstenrade om de graaf duidelijk te maken dat niet hij maar de gemeente Schinveld eigenaar is van het Vosbroek [Scherpenzeel 1870]. Ook werd Jan Joseph samen met burgemeester Buijsers door de gemeente Schinveld aangewezen om mee te doen aan het kiezen van afgevaardigden voor de Nationale Vergadering van de Duitse Bond in Frankfurt am Main, waar het Hertogdom Limburg (de latere provincie Limburg) tot 1868 lid van was [Bosch pag.39].
Na het overlijden van Jan Joseph in 1871 zette zijn zoon Jan Antoon Dohmen de exploitatie van de Onderste Molen voort.
Joannes Josephus Dohmen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1816 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria Elisabeth Paulissen |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.