Herman is gedoopt als Hermen in de Nederduits Gereformeerde kerk.
Op 19 juli 1827 om 9 uur 'savonds kwamen de kurassiers van de zevende compagnie, afdeling nr. één, Jan Fockhoen, oud 36 jaar en Tjelle Hendriks van der Brug, oud 26 jaar, beiden in Arnhem in garnizoen liggende, in Renkum aangeven dat Herman Berendsen, kurassier bij de zevende compagnie, afdeling nr. één tussen 15 juli 1827 des avonds om half acht en 19 juli daaraanvolgend des middags om zes uur is overleden. Waar hij is overleden wordt in de akte niet vermeld.
Jan Fockhoen kon niet schrijven.
Uit het Stamboek van de 1e Afdeeling Kurassiers:
2932. Berendse, Herman
Namen der ouders, datum van geboorte, geboorteplaats, laatste woonplaats en signalement:
Vader Hermanus; moeder Brandjen Hendriksen; geboren te Velp den 3 Januarij 1806; laatst gewoond te Velp; bij zijne aankomst bij het korps, lang 1 ellen 7 palmen 5 duimen 0 strepen; aangezigt ovaal; voorhoofd rond; oogen blaauw; neus spits; mond ordinair; kin rond; haar lichtbruin; wenkbraauwen idem; merkbare teekenen geene.
Wanneer en op welke wijze bij het KORPS gekomen en omschrijving van zijn aangegaan akkoord:
Den 27 Julij 1824 vrijwillig geëngageerd als Kurassier voor den tid van Zes Jaren. Voor handgeld toegestaan Twaaalf Guldens.
Wanneer en op welke wijze afgegaan:
Den 16 Julij 1827 in het Garnizoen te Arnhem vermist. Den 19 Julij 1827 ingev. ontvangen bericht van den Burgemeester van Renkum aldaar als drinkeling opgevist.
Herman was Curassier. Kurassiers waren zwaar bewapende cavaleriesoldaten te paard die een borstharnas droegen dat een kuras heette. Daar komt dan ook de naam kurassier vandaan. Kurassiers waren op het slagveld de zwaarste eenheid, in taak en impact vergelijkbaar met de huidige tankdivisies. Sommige regimenten bestaan in de een of andere vorm dan ook nog steeds als tankregimenten.De eerste melding van kurassiers is van 1484 van het 100 man sterke Oostenrijkse regiment van keizer Maximiliaan I. De Fransen introduceerden hun eigen kurassiers in 1666. Napoleon Bonaparte breidde het aantal uiteindelijk uit tot 14 regimenten. Het 14e (Nederlandse) regiment kurassiers kwam hier uit voort.
Om de paarden van de kurassiers zoveel mogelijk te sparen, werd per kurassier een bagagepaard meegevoerd. In die dagen leefde het leger namelijk van het land. Dit betekende dat men in het toenmalige dun bevolkte land soms uren moest rijden om de nodige foerage voor man en paard bij elkaar te brengen. Het foerageren geschiedde onder leiding van de foerier en de bagagepaarden werden dan bereden door de bedienden van de kurassiers. De toenmalige kurassiers moeten beslist hele heerschappen zijn geweest, want men kan ervan overtuigd zijn dat de bedienden niet alleen gebruikt werden voor het foerageren, maar ook voor het verzorgen van de kurassier zelf en natuurlijk van zijn paard en uitrusting.
De bewapening van de kurassiers bestond uit drie ruiterpistolen, een novum in die dagen, want hierdoor waren zij in staat tijdens de aanval drie keer te schieten tegenover een vijand die over het algemeen slechts eenmaal een schot kon lossen. Door de uitvinding van de radslot-vuursteenontsteking in Pistoia werd het pistool (genoemd naar de plaatsnaam Pistoia), veel belangrijker! Het derde pistool werd, wanneer men niet vocht, door de bediende meegevoerd. Dit had tot voordeel, dat de bediende tijdens het foerageren ook was bewapend. Tenslotte was de kurassier nog bewapend met een zwaard voor het handgemeen. De kurassiers bereden het zware Nederlandse paard, dat bij uitstek geschikt was het gewicht van de geharnaste kurassier te dragen.
Sinds 1841 zijn er in het Nederlandse leger geen curassiers meer.