Stamboom De Klark » Hendrika Letink (1747-1829)

Persoonlijke gegevens Hendrika Letink 

  • Zij is geboren oktober 1747 in Enschede, Overijssel, Nederland.
    Hendrika is gedoopt in de Nederduits Gereformeerde kerk.
  • Ze werd gedoopt op 15 oktober 1747 in Enschede, Overijssel, Nederland.Bron 1
  • Woonachtig in het jaar 1811: Markt 44, Enschede, Overijssel, Nederland.Bron 2
  • Zij is overleden op 29 december 1829 in Eschmarke, gemeente Lonneker, Overijssel, Nederland, zij was toen 82 jaar oud.Bron 3
    Het overlijden van Hendrika Letink werd aangegeven door Gradus Annink, oud 48 jaar en Bernardus Assink, oud 29 jaar, landbouwers wonende te Lonneker, naburen van de overledene. Aangevers verklaarden beiden geen schrijven geleerd te hebben.
    Hendrika is overleden in de Eschmarke in een ongenummerd huis.
    Tijdstip: 06:00
  • Registratie van overlijden op 2 januari 1830.Bron 4
  • Een kind van Hendrik Letink en Gezina Janssen Hoofslag
  • Deze gegevens zijn voor het laatst bijgewerkt op 23 augustus 2016.

Gezin van Hendrika Letink

Zij is getrouwd met Albert Reudink.

Zij zijn getrouwd.


Kind(eren):

  1. Gerrit Reudink  1782-1834 
  2. Gezina Reudink  1784-1844


Notities over Hendrika Letink

Stadsgericht Enschede, 11 november 1809:
Gericht gehouden den 11 van Slachtmaand 1809.
Maandsch. B. van Lochem en Johs. Wagelaar, loco Ab. Ledeboer.
Compareerd Hendrica Leting, Wed. A. Reuding, geadsisteerd met Dr. G.B. ten Pol, als momber, zeggende tegens heeden te hebben doen citeeren, Ds. J.H. Floh, Voogd en Toezicht hebbende over den Wees Jan Winkelman, ten einde van den zelven betaaling te erlangen eener summa van ƒ 15.-.-, door hem, volgens accoord, aan Citante verschuldigd ter zaake van bij Citante gedaane besteeding van gem. Jan Winkelman, voor den tijd van een Jaar ingegaan zijnde den 1 van Bloeijmaand laatstl. en ƒ 4.18.- voor schadeloosstelling, uit hoofde dezelve Jan Winkelman in het begin van Hooimaand daaraanvolgende heeft kunnen goedvinden eigendunklijk de Citante te verlaaten en haar van zijne verschuldigde hulp te berooven, met verzoek van aanëisching van den Geciteerden en condemnatie van denzelven in den Eisch met de kosten.
Compareerden Dr. J.M.J. Aansorgh en Pr. W.P.C. Greve, in qualiteit als Gemagtigden van Doms. Flohe qq, zeggende, dat hunne Principaal, ingevolge eigene Confessie van Parthije, als toezigt hebbende over den minderjarigen Jan Winkelman, den laatstgenoemden in het werk en in de kost heeft besteed bij aanleggersche, voor den tijd van een Jaar, ingegaan met Meij 1809, waarvoor de Gedaagde qq aan de aanleggersche voor hetzelfde Jaar betalen zoude Vijftien Guldens, voor de toegifte.
Dat derhalve Gedaagde qq met de aanleggersche een .....tueel contract heeft gesloten, waar omtrend wederzijdsche Verpligtingen in aanmerking kwamen. Bestaande de verpligting van Gedaagde in het leveren van den onmondigen, en de betaling van het beloofde geld na verloop van het Jaar; en de Verpligting van Aanleggersche in het behoorlijk opnemen, Kost en Werk geven van en aan den Gemelden Onmondigen.
Dat het dus van zelven spreekt, dat zoo één der Contractanten in zijne verpligting mankeerde, ook de ander niet verpligt was, zijne verpligting te proesteren, het geen juist hier het geval is, vermits de onmondige door Gedaagde aan de Aanleggersche geleverd zijnde, dezelve zijnen dienst niet eigenlijk heeft verlaten, zoo als Aanleggersche wil doen voorkomen, maar slechts door eene jeugdige losheid vervoerd, op een laten avond het huis van Aanleggersche is uitgelopen, buiten eenig weten of toestemming van den Gedaagde in zijne genoemde qualiteit, zoo als dezelve onder eede aanneemt te afsirmeeren, terwijl dezelve, zoo dra hij van die jeudige losheid kennis kreeg, den onmondigen weer aanstonds naar het huis van Aanleggersche heeft laten brengen, doch wanneer Aanleggersche den onmondigen weigerachtig geweest is, te ontvangen, zoo als ook blijken kan uit een Geregtelijk relaas van den Gerigtsdienaar hier bij overgelegd.
Dat Aanleggersche dus eigenlijk van hare kant het contract niet heeft willen houden en derhalve ook niet van Gedaagde de volle toegifte ad ƒ 15.-.-. Veel minder schadeloosstelling vorderen kan; Weshalve Gedaagde qq omni meliori modo concludeert tot ontzegging van den eisch, invoege dezelve door Aanleggersche tegen hem is gedaan en genomen Cum expensis.
Wederom gecompareerd Hendrica Letink Ww. A. Reudink geadsisteerd met Dr. G.B. ten Pol als momber, zeggende zich ten uitersten te verwonderen, dat de Gedaagde heeft kunnen goedvinden zich tegen haren zo billijken en rechtlijken eisch te verzetten. Daar het denzelven dog niet dan overbekend is, zo als uit partij's antwoord zelfs blijkt dat hij met de aanleggersche heeft gecontracteerd, dat zij eenen Jan Winkelman, zijnde eenen Minderjarigen Weesjongen, waarover de Gedaagde directie hebbende Voogd en Vader was, voor een Jaar zoude in de kost en het werk nemen. Waartegen hij Gedaagde in zijne qualiteit voor zich verbond haar eene summa van ƒ 15 toe te geven. Aan welker gedane belofte en verplichting de Gedaagde nu ganschlijk weigerd te voldoen, en wel om de allensins ongegronde en verdichte reden, dat de Aanleggersche van hare zijde niet aan het gemaakte Contract zou hebben voldaan. Dog wie weet niet dat het in rechten eenen overal geldende regel is, Dat niemand tot het onmogelijke kan worden geConstringeerd In Possibilum enim nulla obligatio. En in dit geval was gedaagde, of werd tenminsten buiten haren schuld na dat zij ongveer 8 Weken den opgenoemden Jan Winkelman in het Werk en kost had gehad, daarin gebragt. Immers na verloop van dien tijd kreeg die opgenoemde Jan Winkelman het op eens in het hooft, om, nadat hij door eene jeugdige losheid zo als partij het noemt, en meer verregaande brutaliteiten aan de aanleggersche en haar huisgezin toegevoegd, bij nachtelijken tijd haar huis te verlaten. Zonder dat de aanleggersche of iemand van hare huisgenoten tot die dolle drift eenigzins aanleiding gaven zo als aanleggersche met eede te verklaren bereid is. Waardoor zij dus zo als gezegt in onmogelijkheid gesteld wierd verder aan hare verplichting te voldoen, daar zij zelf ook niet wist en ook niet denken konde, of die Jonge zoude wederkomen of niet.
De gedaagde heeft wel is waar zijnen pupil naderhand weer aan de aanleggersche gepresenteerd en bij haar laten terugbrengen, dog niet zo als partij voorgeeft terstond maar eerst 3 dagen daarna Dog dat aanleggersche toen niet meer gretig was dien brutalen knaap zo maar weder op te nemen, uit vrees van haare huislijke rust door denzelven wederom gestoord te zien, is haar wel niet kwalijk te nemen en kan haar in dezen ook in geenen delen prejudiceren. Te meer daar de Gedaagde haar hoegenaamd niet verzekerde van te zullen zorgen dat zulke onaangenaamheden niet wederom zouden plaats hebben. Zo als zulks zijne pligt als Vader en Voogd was geweest. Dog om door geen beuzelachtig gezwets de attentie des rechters te vermoeijen, Zal de aaleggersche kortelijk herhalen, dat de schuld waarom aan 't accoord niet is voldaan onmogelijk in hare persoon kan gelegen zijn maar veel meer in den gedaagden die omtrent den onmondigen beter precantie had moeten nemen doch die zich nu roekeloos opposeerd om aan den billijken eisch van aanleggersche voldoen. Dog de aanleggersche houd het voor onnodig hier iets meer bij te voegen en in het zekere vertrouwen op de rechtmatigheid van haren eisch declareerd zij zig aan het gemaakte accoord tusschen haar en den Gedaagden, waaraan zij gaarne heeft willen voldoen indien zij buiten hare schuld daartoe niet ware in de onmogelijkheid gesteld te houden, en dus bij hare gedane eisch en Conclusie te persisteren met herhaalden eisch van kosten.
Compareerde Doms. Flöhe geadsisteerd als boven. Zeggende onder inhoesie van het vorig verhandelde en de daarbij gedane eedsproesentatie, dat Parthije zich te vergeefs moeite geeft, te willen beweeren, dat door het weggaan van den onmondigen het contract aan zijde van Gedaagde qq zoude zijn gebroken, vermits de Gedaagde nimmer heeft kunnen beletten dat iets van dien aard door een kind geschiedde, het welk door hem bij Aanleggersche in de kost en in het werk besteed was, daar hij den jongen toch aan geene ketting leggen konde, zoo dat hier de regel door Parthij bijgehaald hier van kracht is. Ad impossibilia nemo est obligatus. Dat het Contract eerst dan alleen, aan zijde van den Comparant, zoude kunnen geacht worden verbroken te zijn, wanneer hij het weggaan van den jongen had goedgekeurd, het geen hier het geval niet is, vermits Gedaagde, zoo als hij mede aanneemt onder eede te asfirmeeren, zich des anderen daags, onmiddelijk na het geval bij de aanleggersche, door middel van een briefje, heeft trachten te informeeren, doch op welk briefje de aanleggersche zich niet verwaardigd heeft te antwoorden, zijnde als toen, zoo spoedig zulks mogelijk was, daar er toch enige tijd noodig was, het geval te onderzoeken de jongen met den Stadsdienaar door Gedaagde aan aanleggersche teruggestuurd, doch waarop de aanleggersche volstrekt geweigerd heeft, en jonge weer in de kost en dienst te nemen, blijkens het overgelegde Document. Om welke redenen Gedaagde ook vertrouwt niet te kunnen geacht worden aan ziine zijde het contract te hebben verbroken, of schuldig te zijn, de toegifte ten montante van Vijftien Guldens en verdere kosten van Schadeloosstelling te betalen, welke toegifte hij alleenlijk had aangenomen te voldoen wanneer de jonge het volle jaar bij aanleggersche zoude hebben uitgediend, gelijk hij almede onder Solemneele eede presenteert te verklaren.
Persisterende dus bij zijne genomene conclusie.
Dispositie:
Hierin zal heeden over veertien dagen, met advijs van een onpartijdig Rechtsgepromoveerde worden gesententieerd.

Stadsgericht Enschede, 25-11-1809:
In naam des Konings.
Door de Ondergetekende Rechtsgepromoveerde naukeurig Overwogen zijnde de Prothocollaire Dingtaalen van den 11 van Slachtmaand 1809 voor de Magistraat der Stad Endschede geventileerd tusschen Hendrika Letink, Wed. A. Reuding gesterkt als Rechten, ter eener, en Ds. J. H. Floh als Voogd en toezicht hebbende over den Wees Jan Winkelman ter anderen zijde, is van oordeel, dat de uitspraak van het recht over dit twistgeding door de Magistraat van Endschede behoord gedaan te worden in dezer voegen.
Dat het uit de Wederzijdsche Recessaire aanspraak, antwoord, Replijk en Duplijk komt te geblijken, dat de eisch van de aanleggersche gefondeert is op zeker Contract, het welk door de Gedaagde niet word ontkend, hier in bestaande, dat de Wees Jan Winkelman voor den tijd van een Jaar door de Gedaagde bij de aanleggerse besteed is in kost en Werk voor ƒ 15 Guldens in het Jaar beginnende vanaf den 1sten van Bloeijmaand ll. Maar vermits deze Wees Jan Winkelman, na dat hij ongeveer agt Weken aldaar geweest was, ingevolge dat Contract, in den beginne van Hooijmaad was weggelopen, doch na verloop van drie dagen door Gedaagde Wederom in dat Kosthuis aan de aanleggersche Gerigtelijk aangeboden, en terug gebragt was, de aanleggersche denzelven wederom te ontfangen ronduit geweigerd heeft, zo dat van wederzijden gesustineerd word, dat de tegenpartij het Contract gebroken heeft; uit kragt van welke strijdende Sustenues voorgevloeijd is, dat de aanleggersche tot implement van het Contract, dat is tot de beloofde betaling, en Schaden alhier ageert, en waartegen de Gedaagde zich ontslagen houdt met te beweren, atuo latere non impleviste Contractum en dus kunt Gij uit dat door U onvervulde en gebroken Contract tegen Mij niet ageren.
Deze laastgemelde sustenue van Gedaagde verdiend alle bijval, zo ras men opmerkt dat Aanleggersche ronduit geweigert heeft dien Wees Jan Winkelman op den 6den van Hooijmaand wederom op het Contract aan te nemen, zo als uit haar gerecesseerde en het Document van gedaagde Manifasheert, en zulks wel om deze frivole reden, dat deze Wees drie dagen tevoren van aanleggersche des nagts in Stilte weggelopen was, en dus het Contract zoude gebroken of haar buiten staat gesteld hebben hetzelve te vervullen, Doch welke redenen niet voldoende zijn, want dat de Wees Jan Winkelman het Contract tusschen zijn Voogd en Aanleggersche ingegaan, niet konde breken leeren de redenen, en alle rechten omdat zulks geschied is buiten weeten en toestemming zijner Voogd. Alzo zulke handelingen van minderjarigen nietig zijn. Zie onder anderen het Wetboek Napoleon art 351. Want dat gedaagde dezen handelwijs van die Wees heeft afgekeurd, en hemzelfs wederom heeft doen brengen blijkt overvloedig uit de stukken, zodat de aanleggersche door verweigering van hem wederom in te nemen haar Conract met gedaagde aangegaan niet gehouden, maar verbroken heeft, en dus uit dat Contract niet mag ageren, nog recht van actie pretenderen, en zij haar geval zich zelven verwijten moet.
Het is wel zo, dat gedurende de drie daagsche afwezigheid van Jan Winkelman, de Aanleggersche in dien tijd aan hem het Contract niet kon vervullen, maar zulks gaat alleen over deze absentie van drie dagen, en cesseert ten eenenmaal, nu de Aanleggersche na omgang van deze dagen in de gelegenheid gesteld wierd de prestatien van het Contract te kunnen vervullen, doch zulks geweigert heeft.
Het is dan om deze en meer andere redenen, dat de Magistraat van Endschede, met ingenomen advis van de Ondergetekende Rechtsgepromoveerde in Naam des Konings tusschen partijen rechtdoende, verstaat:
Dat de Aanleggersche in haren genomen eisch en Conlusie niet is ontfangelijk, en de Gedaagde daavan geabsolveerd word, met Condemnatie van de Aanleggersche in de Kosten over deze dingtalen en Uitspraak gevallen, als naar Landrecht en nadere Reglementen.
Aldus geadviseert binnen Deventer den 17 van Slachtmaand 1809.
(was getekend) J.Jacobson Dr,
Aldus gepronuntieerd dato & coram Maandschepenen ut Supra, na dat de kosten ter summa van ƒ 14.3.- wederzijdsch waren erlegd zijnde dezelve door den Geciteerden wederom na zich genoomen en aan zijden der Citante blijven leggen.

Stadsgericht Enschede, 30 januari 1811:
Wij Abraham Ledeboer en Johannes Wagelaar, loco Barend van Lochem, Burgemeesteren in de tijd en Maandschepenen der Stad Enschede, doen kond en certificeeren, dat voor Ons persoonlijk is gecompareerd Hendrica Letink, Weduwe Albert Reudink, alhier woonachtigh en zo veel nodig ten deezen geadsisteerd met Bernardus Leurink; Dewelke verklaarde, weegens opgenoomen en in klinkenden gelde ontvangene Penningen, oprecht en deugdelijk schuldig te zijn aan Gerrit Neutebroek, woonende te Epe, eene Kapitaale som van Zes Honderd Negen en Negentigh Guldens en Negentien Stuivers, zeggen ƒ 699.19.-. Aanneemende en beloovende zij Comparante, het zelve Kapitaal jaarlijks en alle Jaaren tot de effective aflosse en restitutie toe, die na voorgaande Loskondiging van de een of andere zijde van een half Jaar voor den verschijndag, zal kunnen, mogen en moeten geschieden, te zullen verrenten met eene Intererst van drie procento 's jaars, waarvan het eerste Jaar rente zal koomen te verschijnen heden over een Jaar en alzo jaarlijks continueeren.
En opdat de Rentheffer voorn. voor zijn gedachte Kapitaal en daarop te verloopene Renten de verëischte zekerheid moge hebben, zo verklaarde zij Comparante daarvoor niet alleen haar Persoon en Goederen in 't generaal, maar ook tot een Speciaal Hijpotheek en Onderpand te stellen haar Comparantes eigendommelijke Huis en Wheere, No. 44, V. No. 45, aan de Markt alhier staande, geleegen, in 't Quohier van vaste Goederen, Folio 37, Litt. a, geregistreerd en waarvan de Verponding over den Jaare 1810 behoorlijk is voldaan, naar luid de daarvan door den Commissaris G.J.O.D. Dikkers op den 24 van Grasmaand jongstleeden, sub No. 2191, afgegeevene, alhier vertoonde en met het vidimus hujus diëi geteekende Quitancie; ten einde de Rentheffer voorn. desselfs gelibelleerd Kapitaal en Renten daaraan ten allen tijden, bij weederomEisching en onverhoopte wanbetaling, kost- en schadeloos zal kunnen en mogen verhaalen met renunciatie aan zijde der Comparante van alle tegenstrijdige Exceptien en Beneficien rechtens.
In kennis van waarheid hebben Wij Burgemeesteren en Maandschepenen voornoemd deezen met onzer Steede Zegel en eigenhandig Onderschrift bekrachtigd, midsgaders door de Comparante en haaren Adsistent eigenhandig meede doen teekenen en voor dezelve, als geen Zegel gebruikende, op hun verzoek, door onzen Secretaris meede doen Zegelen.
Enschede den 30 van Louwmaand 1800enelf.
(was getekend) Abr. Ledeboer, Johs. Wagelaar, weduwe A. Reudink, B. Leurink.

Heeft u aanvullingen, correcties of vragen met betrekking tot Hendrika Letink?
De auteur van deze publicatie hoort het graag van u!


Tijdbalk Hendrika Letink

  Deze functionaliteit is alleen beschikbaar voor browsers met Javascript ondersteuning.
Klik op de namen voor meer informatie. Gebruikte symbolen: grootouders grootouders   ouders ouders   broers-zussen broers/zussen   kinderen kinderen

Voorouders (en nakomelingen) van Hendrika Letink

Hendrik Letink
± 1709-????

Hendrika Letink
1747-1829



Via Snelzoeken kunt u zoeken op naam, voornaam gevolgd door een achternaam. U typt enkele letters in (minimaal 3) en direct verschijnt er een lijst met persoonsnamen binnen deze publicatie. Hoe meer letters u intypt hoe specifieker de resultaten. Klik op een persoonsnaam om naar de pagina van die persoon te gaan.

  • Of u kleine letters of hoofdletters intypt maak niet uit.
  • Wanneer u niet zeker bent over de voornaam of exacte schrijfwijze dan kunt u een sterretje (*) gebruiken. Voorbeeld: "*ornelis de b*r" vindt zowel "cornelis de boer" als "kornelis de buur".
  • Het is niet mogelijk om tekens anders dan het alfabet in te voeren (dus ook geen diacritische tekens als ö en é).



Visualiseer een andere verwantschap

Bronnen

  1. Doopboek Nederduits Gereformeerde kerk Enschede.
  2. Hypotheekakte
  3. Overlijdensakte gemeente Lonneker Akte nr. 1.
  4. Overlijdensakte.

Aanknopingspunten in andere publicaties

Deze persoon komt ook voor in de publicatie:
  • Stamboom Peet, één auteur heeft bevestigd dat het om dezelfde persoon gaat

Historische gebeurtenissen

  • De temperatuur op 29 december 1829 lag rond de -8,0 °C. De wind kwam overheersend uit het noord-noord-oosten. Typering van het weer: betrokken. Bron: KNMI
  • De Republiek der Verenigde Nederlanden werd in 1794-1795 door de Fransen veroverd onder leiding van bevelhebber Charles Pichegru (geholpen door de Nederlander Herman Willem Daendels); de verovering werd vergemakkelijkt door het dichtvriezen van de Waterlinie; Willem V moest op 18 januari 1795 uitwijken naar Engeland (en van daaruit in 1801 naar Duitsland); de patriotten namen de macht over van de aristocratische regenten en proclameerden de Bataafsche Republiek; op 16 mei 1795 werd het Haags Verdrag gesloten, waarmee ons land een vazalstaat werd van Frankrijk; in 3.1796 kwam er een Nationale Vergadering; in 1798 pleegde Daendels een staatsgreep, die de unitarissen aan de macht bracht; er kwam een nieuwe grondwet, die een Vertegenwoordigend Lichaam (met een Eerste en Tweede Kamer) instelde en als regering een Directoire; in 1799 sloeg Daendels bij Castricum een Brits-Russische invasie af; in 1801 kwam er een nieuwe grondwet; bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg ons land van Engeland zijn koloniën terug (behalve Ceylon); na de grondwetswijziging van 1805 kwam er een raadpensionaris als eenhoofdig gezag, namelijk Rutger Jan Schimmelpenninck (van 31 oktober 1761 tot 25 maart 1825).
  • In het jaar 1829: Bron: Wikipedia
    • 4 maart » Andrew Jackson wordt beëdigd als 7e president van de Verenigde Staten.
    • 31 maart » Kardinaal Francesco Saverio Castiglioni wordt gekozen tot Paus Pius VIII.
    • 10 juni » Eerste Boat Race tussen de universiteiten van Oxford en Cambridge.
    • 29 september » Londens georganiseerde politiekorps gaat aan de slag. Zij worden later bekend als Scotland Yard.

Over de familienaam Letink

  • Bekijk de informatie die Genealogie Online heeft over de familienaam Letink.
  • Bekijk de informatie die Open Archieven heeft over Letink.
  • Bekijk in het Wie (onder)zoekt wie? register wie de familienaam Letink (onder)zoekt.

De publicatie Stamboom De Klark is opgesteld door .neem contact op
Wilt u bij het overnemen van gegevens uit deze stamboom alstublieft een verwijzing naar de herkomst opnemen:
J. de Klark, "Stamboom De Klark", database, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-de-klark/I6405.php : benaderd 12 mei 2024), "Hendrika Letink (1747-1829)".