Stamboom Boissevain » Verhalen » De Amsterdamse familie Boissevain

Uit: Ons Amsterdam 1996 Door: Lydia Hagoort & Peter-Paul de Baar

Op 2 november 1996 zijn zo'n 100 Boissevains bijeen in het Gemeentearchief voor een 'familiedag'. Uit de inventaris van het familiearchief, die dan gepresenteerd wordt, blijkt hun veelzijdigheid: reders, bankiers, journalisten, hoogleraren, kunstenaars en gemeentebestuurders. Stamvader Lucas, die in 1687 Frankrijk ontvluchtte, zou ervan hebben opgekeken.

Zo'n 100 jaar geleden behoorden de Boissevains tot de bekendste families van Amsterdam. Het Adresboek van de stad Amsterdam voor de jaren 1896-1897 en het bevolkingsregister bieden een boeiende momentopname. Op Singel 130 woont Willem Boissevain, boven het kantoor van zijn firma Gebr. Boissevain, commissionairs in effecten. Op Keizersgracht 143 vinden we de firma H.J.A. Boissevain & Co., assurantiebezorgers; de weduwe van de naamgever woont erboven, net als de 44-jarige zoon en firmant Louis Daniël Boissevain met zijn gezin. Drie Boissevain-huishoudens wonen buiten de Singelgracht, in de nieuwe elitebuurten. Koopman Jacob Pieter Boissevain, die kantoor houdt op Herengracht 158, bewoont Parkweg (nu Willemsparkweg) 71 en op nummer 88 woont Wibbina Cornelia Boissevain, lerares aan de Middelbare School voor Meisjes. Tesselschadestraat 4 is het adres van Gideon Maria Boissevain (59), bankier en econoom, medeoprichter van de Kas-Vereeniging. Het is nog steeds 1896: veel Boissevains wonen en werken op de prestigieuze Herengracht. Ook de beroemdste Boissevains van hun tijd vinden we hier: Charles en Jan. Op nummer 332 woont Charles (54), al elf jaar hoofdredacteur en sinds kort ook directeur van het Algemeen Handelsblad, de invloedrijkste krant van Nederland. Hij geldt dan ook als de paus van de vaderlandse journalistiek, al vindt de liberaal die titel niet prettig. Als jong verslaggever ontmoette hij op een van zijn expedities zijn Ierse vrouw, Emily MacDonnell. Ze hebben elf kinderen en gelukkig ook een (Engels) kindermeisje, Polly Barker.

Broer Jan, "Koopm. en Reeder; Direct, der Stoomv. Maats. Nederland", woont sinds drie jaar op Herengracht 368. Op 12 december 1896 wordt hij 60 jaar. Zijn vrouw Petronella Brugmans bestiert de vele dienstboden ("een zorg die nimmer ophield," herinnerde zoon Walrave zich) en het kindermeisje, Annie Barker, de zus van Polly. Nella ontvangt bovendien 's maandagsmorgens in het souterrain hulpbehoevenden: die geeft ze geld, eten, brandstof, bemoedigingen en vermaningen. Op 368 staat ook mr. M.G.J. Boissevain ingeschre­ven. Dat is zoon Thijs (26), in het ouderlijk huis werkzaam als advocaat. Juist in 1896 richt hij Pro Juventute op, een vereniging die jongeren op het rechte pad wil houden.

Bouyssavy werd Boissevain

Die vooraanstaande positie in het Amsterdam van 1896 hadden de Boissevains niet cadeau gekregen. Ze behoorden immers niet tot het 'regentenpatriciaat' bestaande uit families als Bicker, Backer, Boreel, Elias, De Graeff, Huydecoper, Van Lennep, Röell, Six en Trip. Tot de Franse bezetting in 1795 waren zij generaties lang lid van de vroedschap (gemeenteraad) en als zodanig in 1815 door de kersverse koning Willem l in de adelstand verhe­ven. Daarvoor moesten die families aan twee eisen voldoen: 'aanzienlijk' (lees: rijk) zijn én Nederduits Hervormd. De Boissevains waren hugenoten, de van oor­sprong Franse calvinisten die in de 17de eeuw hun land ontvluchtten toen de katholieke koningen het protestantisme poogden uit te roeien. De familie woonde oorspronkelijk in Zuidwest Frankrijk. De oudst bekende Bouyssavy, zoals de naam toen nog werd gespeld, was anno 1445 notaris in Périgueux. Een nazaat, Lucas Bouyssavy, vluchtte in 1687 naar Nederland - het verhaal wil als verstekeling op een schip en verborgen onder de lading van een hooi­wagen. De voormalige wijnboer uit Bergerac moest in Nederland een beroep doen op de diaconie van de Waalse kerk. Lucas werd een kundig tekenaar en boekhouder en kon daarmee in zijn onderhoud voorzien. Hij noemde zich Boissavin; later werd dit in officiële stukken Boissevain. In 1700 trouwde hij met de Francaise Marthe Roux en ging met haar in de Korte Leidsedwarsstraat wonen. Stapje voor stapje beklommen zoon Jérémie en kleinzoon Gédéon Jérémie de maatschappelijke ladder, maar de echte opgang begon bij achterkleinzoon Daniel. Daniel (1772-1834) vond zijn echtgenote buiten de kring van réfugiés: in 1795 trouwde hij met Johanna Maria Retemeyer, met wie hij dertien kin­deren kreeg. Kort na het huwelijk overleed schoon­vader Retemeyer en met diens broer nam Daniel de leiding op zich van Retemeyers handel in Franse, Duitse en koloniale goederen. In 1812 begon hij voor zichzelf en stichtte de firma Boissevain & Co. Daniel werd rijk en verwierf aanzienlijke functies, zoals het lidmaatschap van de Kamer van Koophandel. Zijn dagboek biedt een prachtig beeld van het leven van een Amsterdamse koopman aan het begin van de 19de eeuw. Het gaat over de handel en het weer, over de politiek en de beursberichten (waarvan hij soms knorrig wordt). Hij vermeldt de kalfskop die hem zo goed smaakte en de oesters op Oudjaar. Hij houdt van stok- en schelvis en drinkt thee van sassefras met hondsdraf. Op zon­dagmorgen gaat hij naar de Waalse Kerk op de Oudezijds Achterburgwal en 's middags worden visites afgelegd. Ook wandelt hij graag, langs de Buitenkant (Prins Hendrikkade) of over de Kalfjes­laan. Hij speelt kolf en gaat met vrouw en kinderen naar Felix Meritis om Bilderdijk aan te horen. Daniels schrijfstijl is beknopt en ietwat droog, maar door de veelzijdigheid is het een mooie kroniek, die kleur en diepte geeft aan de tijd waarin hij leefde.

Van koopmanschap naar rederij

In 1816 trad Daniels zoon Gideon Jérémie (1796-1875) toe tot het bedrijf. Deze verlegde met succes het accent naar de handelsvaart en de assurantie. Gideons schoeners voor de Levant en barkschepen voor de grote vaart vertrokken vanaf de Amster­damse kaden. In 1830 trouwde Gideon voor de derde keer; de eerdere echtgenotes overleden kort na hun huwelijk. Hij en Maria van Heukelom kregen zeven kinderen, onder wie zoon Charles die later over zijn jeugd rond 1850 schreef: "Mijn vader was reeder. Eiken ochtend, als hij bij het ontbijt binnen­kwam, ging hij uit het venster kijken naar het haan­tje van den Westertoren, want hij was afhankelijk van wind. (...) Onze verbeelding werd geadeld door de zee en nog eens door de zee. En we gingen als jongens met vader naar de overzijde van het IJ, en dan zagen wij, door twintig paarden voortgetroken, langzamerhand het hooge schip, dat zoo donker uitstak boven de groene weiden, aankomen en als men van het dek den patroon zag, dan werd de vlag geheschen en klonk een hoerah uit het want." Door huwelijken raakte de kinderrijke familie Boissevain gelieerd aan families als Van Eeghen, Van Lennep, Van Hall, Den Tex en Bosscha. De inte­gratie ging snel, ook omdat rijkdom inmiddels min­stens zo belangrijk werd gevonden als een patricische afkomst. Gideon woonde op de Herengracht en 's zomers op het buiten Duinvliet bij Overveen. Net als zijn vader hield hij een dagboek bij en ook schreef hij reisverhalen, memoires en brieven. Hoe de gegoede burgerij destijds het joodse proletariaat bezag, lezen we in de brief van 9 september 1839, waarin Gideon het bezoek van Willem III aan Amsterdam beschrijft: "Maandag hebben wij den plegtigen intogt gehad van den Erfprins en Erfprinses, alle huizen fraai vercierd, de straten krielende van menschen en ik vrees maar al tezeer het vor­stelijk rijtuig krioelende van vlooijen, want verbeeld u dat het gemeen (wel van 't minste soort augurke-moussies en zoo al wat) de caliche zoo zeer omringd had dat zij aan de lantaarns hingen, en er een zelf tot vlak over de princes zat, doch gelukkig is alles wel afgeloopen." Gideons zoon Jan (1836-1904), al genoemd als Herengracht-bewoner, was een innoverend onder­nemer en verlegde zijn activiteiten van de zeil- naar de stoomvaart. In 1870 richtte hij met anderen de Stoomvaart Maatschappij Nederland (SMN) op, voor een snellere verbinding met Nederlandsch-Indië. En in 1888 stond hij aan de wieg van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij, die later met de SMN opging in Nedlloyd. Jan was enkele jaren lid van de Amsterdamse gemeenteraad en Provin­ciale Staten. Hij verhoogde zijn status door te trou­wen met een dochter van stadsadvocaat Brug­mans; alleen keek zijn schoonmoeder aanvankelijk neer op "die koopman".

Liberale dagbladmakers

Jans avontuurlijke broer Charles (1842-1927) was buitenlands correspondent van het Algemeen Han­delsblad en werd in 1881 hoofdredacteur. Hij begon in november 1887 .de rubriek 'Van dag tot dag' en wist die ruim 30 jaar vol te houden. Volgens pershistorici introduceerde Charles hiermee het hoofd­redactionele commentaar in de Nederlandse jour­nalistiek, al is die rubriek ook als column te typeren. Charles polemiseerde met de gereformeerde politi­cus Abraham Kuyper (tevens hoofdredacteur van De Standaard) en steunde door dik en dun de Zuid-Afrikaanse Boeren tegen de Engelse kolonisatoren. Ook schreef hij over 'Het Hollandsche strand' en 'Het roekeloos rijden der wielrijders' - met veel begrip voor die waaghalzen, want zelf schafte hij al rond 1870 een vélocipède aan!

Charles was op en top een liberaal. Het vrije ondernemerschap ging boven alles, maar de 'Oranjefurie' tegen de socialisten in 1887 keurde hij scherp af. Anders dan zijn vader moest hij niets hebben van antisemitisme. Het ontslag van de joodse officier Alfred Dreyfus in Frankrijk vond hij een schande en in 1898 interviewde hij als eerste Nederlander Émile Zola, romancier en Dreyfus' wel­sprekende verdediger. Daarentegen veroordeelde hij het opkomend socialisme. De linkse journalist Henri Wiessing, van 1907 tot 1915 hoofdredacteur van De Groene Amsterdammer, kenschetste Char­les als "de zelfvoldane opperliberaal van die dagen" die "op basis van een wel zorgvuldig maar tweede­rangs schrijftalent en een inhalige geest, zonder schroom zichzelf en zijn hele familie naar de voor­grond drong". De krant zetelde in twee oude herenhuizen op de Nieuwezijds Voorburgwal bij de Paleisstraat. Jour­nalist David Kouwenaar schreef: "De benedengang van het Handelsblad was zo smal, dat twee personen elkaar nauwelijks konden passeren. De volle, iet­wat schommelende gestalte van Charles vulde de gang vrijwel geheel." Begrijpelijk dat Boissevain door architect Eduard Cuypers hier een groot, modern pand liet bouwen, dat in 1903 gereed was. Vijf jaar later gaf Charles het hoofdredacteurschap door aan zoon Alfred Gideon (1870-1922), die in 1916 ook het directeurschap overnam. Wiessing beschreef hem boosaardig als "een zeker niet onaardig marineofficier, die echter op journalistiek en met name politiek gebied van toeten noch bla­zen wist, zelfs geen behoorlijke brief kon schrijven, en desondanks nu en dan in eigen persoon een hoofdartikel ging brouwen, wat de hele redactiestaf de schrik op het lijf joeg!"

De feministische traditie

Het is ondoenlijk alle verdienstelijke Boissevains hier aan bod te laten komen. Wel valt er een 'sorte­ring' te maken naar werkterrein en belangstellings­sfeer. Begin deze eeuw raakten enkele Boissevains in de ban van de theosofie, toen min of meer een religieuze rage. Een dochter van Charles, Mary van Eeghen-Boissevain (1869-1959) stelde de bewe­ging in 1924 zelfs haar landgoed bij Valkeveen ter beschikking. Belangrijker is de feministische traditie, ingezet door Maria (1878-1959), de jongste dochter van Jan en Nella. Mia zoals ze genoemd werd, kwam met de vrouwenbeweging in aanraking tijdens haar studie biologie in Zürich, waar ze de doctorsgraad behaalde. Terug in Nederland besloot ze kennis te gaan maken met de roemruchte Aletta Jacobs. "Toen ik daar op de stoep stond en de bel luid klin­gelde, keek ik verschrikt naar rechts en naar links of iemand mij ook gezien had. Ik was bang dat men mij zou verdenken voor een illegale operatie daar op bezoek te gaan. Het was n.l. ongelofelijk zoals er gelasterd werd in alle mogelijke kringen, de pro­fessorale vooral niet uitgezonderd, over deze eerste Nederlandsche doctores, 't Is waar, ze was een groot voorstandster van kinderbeperking; een tijd lang had de z.g. vrije liefde ook haar sympathie gehad en dit was genoeg om haar bij de conventioneele menschen onmogelijk te maken." Jacobs betrok Mia Boissevain bij de geruchtmakende ten­toonstelling 'De vrouw 1813-1913', op het land­goed Meerhuizen aan de Amsteldijk. Daarbij werkte ze samen met feministische kopstukken als Wilhel-mina Drucker, Rosa Manus en Johanna Naber, die lang niet zo eng waren als gedacht. Charles' zoon Charles Ernst Henri (1868-1940) was getrouwd met Maria Pijnappel (1870-1950) en zij bracht het tot voorzitster van de Bond voor Vrouwenkiesrecht. Ook Mies Boissevain-van Len­nep werd een vurig feministe. Zij was getrouwd met Jan (1895-1945), een zoon van Alfred Gideon. In de jaren dertig voerde ze actie tegen het arbeidsverbod voor gehuwde vrouwen. Na de oorlog richt­te ze de vrouwenpartij Practisch Beleid op, die ech­ter de kiesdrempel niet haalde. Een andere idealistische stroming die weerklank vond bij de familie Boissevain was de Montessori-beweging. De tweede vrouw van Walrave Bois­sevain, de politicus, kende diverse Montessorianen, dus stuurden ze in 1920 hun dochtertje Gon naar de Montessorischool in de De Lairessestraat. En omdat hij zo graag praatte, was Walrave al snel voorzitter van het schoolbestuur. Als zodanig had hij nauw contact met zijn nicht Hilda de Booy-Boissevain, afdelingsvoorzitster van de Nederlandsche Montessori-vereeniging.

Wetenschap en politiek

Twee Boissevains werden hoogleraar aan de Uni­versiteit van Amsterdam. Ursul Philip (1855-1930), een neef van Jan en Charles, was van 1917 tot 1926 hoogleraar Oude Geschiedenis. En Jeremy Boissevain (1928), een achterkleinzoon van journa­list Charles, doceerde er tot 1994 Antropologie. Een paar Boissevains kwamen in de politiek terecht. 'Jonge Charles', directeur van een ammoniakfabriek en bestuurder van het Concertgebouw, was tussen 1905 en 1919 lid was van gemeente­raad en Provinciale Staten. Zijn eega, de hiervoor genoemde Maria Boissevain-Pijnappel was van 1919 tot 1939 voor de liberale Vrijheidsbond lid van de Provinciale Staten. Maar de bekendste politicus was Walrave (Wally, 1876-1944), zoon van reder Jan. In 1913 kwam hij voor de liberalen in de Tweede Kamer en in 1918 in de gemeenteraad. In 1927 werd hij wethouder. Vol­gens partijgenoot en oude kennis Ernst Heidring, voorzitter van de Kamer van Koophandel, was Wally "geen groot licht, hoewel van het tegendeel overtuigd". In de Kamer willen ze hem wel kwijt, schreef Heidring in zijn dagboek, "daar hij telkens bij gewichtige stemmingen op het appèl ontbreekt en golf speelt". Walraves politieke tegenvoeter was S.R. (Monne) de Miranda van de SDAP. Ze wissel­den elkaar af als wethouder Volkshuisvesting en/of Publieke Werken. Boissevain had een heel eigen opvatting van democratie: het college van B&W zonder socialisten waartoe hij in 1933 toetrad, legde elke motie tegen het harde bezuinigingsbeleid naast zich neer. "Wij hadden besloten," schreef Walrave in zijn memoi­res, "onze taak te volvoeren, als het kon met den Raad, als het moest zonder den Raad". Maar hij was netjes genoeg om in 1939 als voorzitter van een onderzoekscommissie naar het 'erfpachtschandaal' alle beschuldigingen van corruptie tegen De Miranda te ontkrachten. Diens val was echter onvermijdelijk en Boissevain werd weer wethouder, tot de Duitsers hem in 1941 ontsloegen. Heel wat linkser was het gezin van 'jonge Jan' en Mies Boissevain-van Lennep. Naast bankier was Jan commissaris van de avant-garde bioscoop De Uitkijk. Eind jaren dertig ving Mies, die een schoonheidsinstituut had op Keizersgracht 484, al gevluchte joodse kinderen uit Duitsland op. In de eerste bezettingsjaren werd hun huis Corellistraat 6 een centrum van verzet. De zoons Jan Karel en Gideon fabriceerden in het souterrain brandbom­men en wapens. Jan Boissevain werd in 1942 opgepakt wegens handelscontacten met een jood; hij stierf in 1945 in Buchenwald. De verzetsgeest van de familie bleef ongebroken. De groep rond Jan Karel en Gideon kreeg de naam CS6, naar het huisadres. Leo Frijda, Hans Katan en anderen maakten er deel van uit. Bij een overval in 1943 werden Mies Boissevain en haar drie zonen met anderen gearresteerd. Jan Karel, Gideon en hun neef Louis Boissevain en de andere CS6-leden wer­den op 1 oktober 1943 gefusilleerd. Op de muur van hun gevangeniscel werd na de oorlog de wapenspreuk van de Boissevains aangetroffen: Ni regret du passé, ni peur de l'avenir (Geen spijt over het verleden, geen vrees voor de toekomst). Mies en haar zoon Frans overleefden de oorlog, respec­tievelijk in Ravensbrück en in Dachau.

Jongste generatie in kunstensector

Het geslacht Boissevain is over ons land en de wereld uitgezwermd; er zitten er veel in het Gooi, rond Arnhem en in Amerika. Naoorlogse bekende Amsterdamse Boissevains vind je nog in de kun­stensector. Beeldend kunstenaar Guus (1929) behoorde in de jaren vijftig en zestig tot de bohè­me. Deze zoon van een hoge legerofficier tekende cartoons voor De Telegraaf, maar noemde zich anarchist. Nu woont hij in een commune in Bergen aan Zee, waar hij jut en wilde feesten geeft. Zijn zoon Daniël (1969) rondde de toneelschool af in 1994 en acteert onder meer in de recente tv-serie 'Tijd van leven'. Annemie Boissevain (1939), klein­dochter van prof. Ursul Philip, is sinds 1975 gale­riehoudster. De Witte Voet, nu in de Kerkstraat, is gespecialiseerd in keramiek. Het journalistenbloed, ten slotte, zit in Marianne Boissevain (1946), een achterkleindochter van Charles en kleindochter van Alfred Gideon. Zij is al vele jaren buitenlandredacteur, zij het niet van NRC Handelsblad maar van de Volkskrant.

Het Boissevain-archief (1556-1992) is geïnventariseerd door P.J. Hofland en H. Peschar van het Gemeentear­chief en daar te raadplegen: archiefnummer 394. Dit artikel is deels gebaseerd op de inleiding van deze inventaris en notities van Hofland.

Andere verhalen