Hiëmpsal van Numidië (Oudgrieks: ??µ?a?[1]; na 61 v.Chr.[2]) was een Numidische prins en vader van Caesars tegenstander Juba I.[3] Hij bood in 88 v.Chr. onderdak aan de jongere Marius en Cethegus die na Sulla's triomf te Rome waren gevlucht. Daar hij hen echter als eregijzelaars behandelde, vluchten ze naar de oudere Marius.[4] Hij werd daarom door Gnaius Domitius Ahenobarbus onttroond en door Hiarbas vervangen. Toen Pompeius in 81 v.Chr. echter Ahenobarbus en Hiarbas wist te verslaan, werd Hiëmpsal in zijn koninklijke waardigheid hersteld.[5] Vele stammen uit Gaetulia schijnen onder zijn heerschappij te hebben gevallen.[6] Een boek van hem (qui regis Hiempsalis dicebantur, het is niet zeker of dit ook wil zeggen dat hij hiervan de auteur was) werd door Sallustius als bron voor de vroegste geschiedenis van Africa geraadpleegd.
Hiempsal II was a king of Numidia. He was the son of Gauda, half-brother of Jugurtha, and was the father of Juba I.
In 88 BC, after the triumph of Lucius Cornelius Sulla, when Gaius Marius and his son fled from Rome to Africa, Hiempsal received them with apparent friendliness, his real intention being to detain them as prisoners. Marius discovered this intention in time and made good his escape with the assistance of the king's daughter.
In 81 Hiempsal was driven from his throne by the Numidians themselves, or by Hiarbas, ruler of part of the kingdom, supported by Gnaeus Domitius Ahenobarbus, the leader of the Marian party in Africa. Soon afterwards Gnaeus Pompeius Magnus was sent to Africa by Sulla to reinstate Hiempsal, whose territory was subsequently increased by the addition of some land on the coast in accordance with a treaty concluded with Lucius Aurelius Cotta.
When the tribune Publius Servilius Rullus introduced his agrarian law (63), these lands, which had been originally assigned to the Roman people by Publius Cornelius Scipio Africanus, were expressly exempted from sale, which roused the indignation of Marcus Tullius Cicero (De lege agraria, i. 4, ii. 22). From Suetonius (Caesar, 71) it is evident that Hiempsal was alive in 62.
According to Sallust (Jugurtha, 17), he was the author of an historical work in the Punic language.
Kind(eren):