Het geslacht Van der Schui(j)t, Werkendam en De Werken » Verhalen » 100 jaar "Het Witte Huis"

Opkomst en ondergang van de Heren Van der Schuit

                                                                                            100 JAAR "HET WITTE HUIS"                                             

                                                                               Opkomst en ondergang van de Heren Van der Schuit
            
                                                                                      door J.J. van der Schuit (1999)

                                                                                                                Hoofdstuk I
                                                                                         HIEP, HIEP, HOERA, ER IS ER EEN JARIG

Het is zaterdagavond 12 september 1998 en wij (mijn vrouw Joke en ik) bevinden ons in een grote feesttent op het festivalterrein bij 'Het Witte Huis' in Rotterdam. 'Het Groot Niet Te Vermijden Orkest' speelt 'Lang zal ze leven' en zij danken de Luftwaffe dat deze in 1940 'Het Witte Huis' niet hebben platgebombardeerd.

                                                                                           

De lezer zal het wel niet direct begrijpen, maar wij zijn getuige van één van de programma's van het festival 'Het Kloppend Hart van Rotterdam' ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van Europa's eerste wolkenkrabber 'Het Witte Huis' aan de Wijnhaven in Rotterdam.
Onze aanwezigheid in Rotterdam heeft alles te maken met Het Witte Huis en de opdrachtgevers tot de bouw van dit markante gebouw, namelijk mijn naamgenoten de gebroeders Gerardus Hendricus (Gerrit) en Hermanus Marinus (Herman) van der Schuit.
Al sinds een aantal jaren ben ik op zoek naar alles wat met dit gebouw en deze Heren Van der Schui(j)t te maken heeft. Ruim een jaar geleden wist ik nog niet zoveel van deze personen. De volgende gegevens waren toen bekend:

De wortels van genoemde Gerrit en Herman van der Schuit liggen in een oud Werkendamse schippersgeslacht. Zij zijn twee van de vele nakomelingen van de Werkendamse rijsschipper Johannes van der Schuit (1749-1814) en diens vrouw Maria de Gelder (1754-1838). Dit echtpaar kreeg elf kinderen, waarvan er vier jong zijn overleden. Opvallend is dat alle vijf de zonen van Johannes en Maria ook het beroep van schipper zijn gaan uitoefenen.
Eén van deze zonen was Abraham van der Schuijt (1788-1868), de grootvader van onze hoofdpersonen. Deze Abraham verliet omstreeks 1810 het dorp Werkendam en trad als varensgezel in dienst van de 's-Hertogenbossche marktschipper Gerardus Hendrikus van Hemert. In 1817 trouwde Abraham met één van de dochters van zijn patroon, Hermina van Hemert (1791-1871). Mede dankzij dit huwelijk werd Abraham in 1822 aangesteld als één van de zes beurtschippers op het veer van 's-Hertogenbosch op Rotterdam en in 1824 werd hij zelfs deelgenoot in de 's-Hertogenbossche Stoomboot Sociëteit. Deze Sociëteit was in 1824 één van de eerste ondernemingen die een concessie kreeg om een binnenlandse veerdienst (van Rotterdam op 's-Hertogenbosch vice versa) met een stoomvaartuig te gaan bedienen.

Uit het huwelijk van Abraham en Hermina van Hemert zijn twaalf kinderen geboren, waarvan er vier jong zijn overleden. Twee kinderen uit dit huwelijk, Abraham en Johannes, kregen nationale bekendheid met hun Stoombootreederij J. & A. van der Schuijt, gevestigd te Rotterdam en 's-Hertogenbosch. 
Een andere zoon van Abraham en Hermina is Adrianus van der Schuijt (1830-1906). Adrianus trouwde in 1855 in Utrecht met Maria Strous (1831-1901). Het gezin van Adrianus en Maria bestond bestond uit negen kinderen, waarvan er één jong overleed. Gerrit en Herman kwamen op respectievelijk 3 april 1864 en 30 mei 1867 te Amsterdam ter wereld. Vader Adrianus was oorspronkelijk van beroep meester smid, maar later ging hij over op de fabricage van stoomwerktuigen en hij wordt verder nog vermeld als scheepsbouwmeester en machinefabrikant. Vanaf 1882 woonde het gezin in Rotterdam aan de Oosterstraat 24-26.

Opvallend is dat alle kinderen bij hun geboorte door vader Adrianus bij de Burgerlijke Stand werden aangegeven met de achternaam Van der Schuit, terwijl zij zich zelf later allen Van der Schuijt of Van der Schuyt zouden noemen. Een eigenaardig detail, maar 'what's in a name' zult u zeggen.

 

 

                                                                                      

                                               Gerardus Hendrikus van der Schuit                    Hermanus Marinus van der Schuit

Zowel Gerrit als Herman stonden bij mij te boek als kooplieden en firmanten van de Handelsvennootschap G.H. van der Schuijt & Co. gevestigd te Rotterdam. Blijkens een mededeling in de Staatscourant van 1895 werd de doelstelling van deze vennootschap in dat jaar gewijzigd in: ‘uitoefening van alle daden van koophandel zowel binnenlands als buitenlands'. Met dit soort ruime doelstellingen kon men dus alle kanten op. Volgens het Bevolkingsregister woonden Gerrit en Herman vanaf 6 augustus 1897, tezamen met hun jongere zuster Maria Wilhelmina Magdalena (roepnaam Marie) en Lamberta (roepnaam Bertha), in een statig nieuwbouwpand aan de Avenue Concordia 70 in de Rotterdamse wijk Kralingen.

Zowel Gerrit als Herman stonden bij mij te boek als kooplieden en firmanten van de Handelsvennootschap G.H. van der Schuijt & Co. gevestigd te Rotterdam. Blijkens een mededeling in de Staatscourant van 1895 werd de doelstelling van deze vennootschap in dat jaar gewijzigd in: ‘uitoefening van alle daden van koophandel zowel binnenlands als buitenlands'. Met dit soort ruime doelstellingen kon men dus alle kanten op. Volgens het Bevolkingsregister woonden Gerrit en Herman vanaf 6 augustus 1897, tezamen met hun jongere zuster Maria Wilhelmina Magdalena (roepnaam Marie) en Lamberta (roepnaam Bertha), in een statig nieuwbouwpand aan de Avenue Concordia 70 in de Rotterdamse wijk Kralingen.

Uit krantenberichten was mij gebleken dat het Gerrit en Herman en hun Handelsvennootschap niet altijd voor de wind was gegaan, want op 9 december 1903 werd door hen aan de rechtbank te Rotterdam een verzoek gedaan om uitstel van betaling, welk verzoek door de rechtbank werd afgewezen. De rechtbank verklaarde vervolgens de firma en haar individuele leden G.H. en H.M. van der Schuyt op 21 december 1903 in staat van faillissement op grond van de staat van de boedel. De aanwezige schuld bedroeg volgens taxatiën totaal ƒ 2.140.000,=, een niet onaanzienlijk bedrag voor die tijd. Uit het faillissementsdossier komt naar voren dat het een omvangrijke boedel betreft en door de rechtbank werden zelfs drie curatoren aangesteld.

Tot de boedel behoorden, behalve huisraad en kantoorinventaris, ook diverse onroerende goederen, pandbrieven en aandelen in meerdere ondernemingen, waaronder ƒ 250.000,= in onderpand gegeven aandelen in de Naamloze Vennootschap 'Het Witte Huis'. Door de curatoren werden op kosten van de gefailleerden ook de faillissementen aangevraagd van de Stoombootmaatschappij 'Maasland' en de 'Maatschappij West-Varkenoord', vermoedelijk eveneens ondernemingen van Gerrit en Herman van der Schuijt. Uiteindelijk wordt door de curatoren op 14 november 1906 een uitdelingslijst opgemaakt en
het faillissement beëindigd. De schuldeisers eisten in totaal een bedrag van ƒ 1.411.999,93 op, terwijl de baten slechts ƒ 8.633,14 bedroegen.

De aandelen in de N.V. 'Het Witte Huis' waren door de curatoren reeds op 10 februari 1904 met toestemming van de rechter-commissaris in eigendom overgegaan aan de pandhouders Mol en Verhoeven te Tilburg. Deze bezaten namelijk een vordering op de firma van ƒ 269.511,16. Omtrent de waarde van deze aandelen wordt door de rechter-commissaris in zijn register het volgende opgemerkt: "Uit verstrekte inlichtingen is gebleken dat de aandelen weinig of geen waarde hebben en het niet aannemelijk is dat zij nog wel waarde zullen krijgen".
De oorzaken van het enorme faillissement van Gerrit en Herman van der Schuijt bleven echter onduidelijk. Opvallend was wel dat op 1 december 1903 eveneens het faillissement werd uitgesproken van de architect Willem Molenbroek, zijnde de ontwerper van 'Het Witte Huis'. Als gevolg van de deconfiture van hun ondernemingen moesten Herman en Gerrit hun woning aan de Avenue Concordia 70 in Kralingen verlaten. Zij vertrokken volgens het Bevolkingsregister van Rotterdam op 9 april 1904 naar 's-Gravenhage. Aldaar werden zij op 1 mei 1904 ingeschreven op het adres Groothertoginnelaan 137, zijnde tevens het woonadres van hun oudere broer Andries van der Schuijt die daar vanaf 1904 tot en met 1908 ingeschreven stond als koopman en exporthandelaar. Opgemerkt wordt dat in het pand Avenue Concordia 70 thans het hotel-pension ‘Barendregt’  met 14 kamers is gevestigd

Gerrit van der Schuijt overleed volgens een krantenknipsel op 1 juli 1916 te Charlottenburg op 52-jarige leeftijd en was blijkbaar ongehuwd gebleven. Zijn broer Herman vertrok omstreeks 1910 naar Nederlandsch-lndië en begon daar een nieuw leven en stichtte een gezin. Herman overleed op 21 maart 1945 in Batavia in een Japans krijgsgevangenkamp. Hij liet drie (erkende) kinderen na uit een relatie met Ong Tjap Nio.

Medio 1997 realiseerde ik mij dat het in september 1998 precies 100 jaar geleden zou zijn dat Het Witte Huis in opdracht van Gerrit en Herman van der Schuijt werd gebouwd en dat deze gebeurtenis wel eens bijzondere aandacht zou kunnen krijgen. Tot op dat moment wist ik eigenlijk niet zoveel over het gebouw en de bouwers. Van de Heren Herman en Gerrit had ik geen enkele portretfoto of afbeelding en het gebouw had ik zelfs nog nooit bezocht. Ik was wel in het bezit van een oude foto van het gebouw met daarop een dakreclame van Van Nelle Koffie en de wetenschap dat het ontworpen was door ene Willem Molenbroek en dat het gebouwd werd door de aannemer Johannes Hendrikus Stelwagen voorde prijs van ƒ 127.900,=.

                                                                                               
                                                      Willem Molenbroek, architect                      Johannes Hendrikus Stelwagen, aannemer

Genoeg reden om eens navraag te doen bij nog in leven zijnde familieleden. In het verleden had ik al eens contact gehad met Heleen Langlois van den Bergh uit Den Haag, kleindochter van Grada Maria Hermina (roepnaam Gerda) van der Schuijt, zijnde een jongere zuster van onze Gerrit en Herman.
Van deze Heleen (voluit: Hélène Hortense Gerarda, geboren in 1937) wist ik dat zij belangstelling had voor genealogie. In 1993 had ik van haar al eens de
memoires ontvangen van de hiervoor reeds genoemde Andries van der Schuijt over diens belevenissen op Sumatra in de jaren 1893-1897.

Zo gezegd zo gedaan en in juli 1997 heb ik gebeld met 'tante' Heleen. Zij bleek inmiddels verhuisd naar de omgeving van Deventer en had na het overlijden van haar ouders alle familiepapieren doorgenomen. Zij had ook diverse foto's van de familie Van der Schuijt aangetroffen, waarop ook onze Gerrit en Herman zouden voorkomen. Heleen was bereid om mij en mijn vrouw te ontvangen en afgesproken werd om elkaar op de jaarlijkse boekenmarkt van Deventer op zondag 3 augustus te ontmoeten. Het werd een heel bijzondere ontmoeting. Mijn vrouw Joke en ik werden die dag door Heleen met haar autootje opgehaald bij het station van Deventer en meegenomen naar haar woonplaats. Ik zeg bewust woonplaats, want het betreft een landgoed van meerdere hectaren bossen en huisjes en in één van die buitenhuisjes woont Heleen. Na een hapje en een drankje op het terras kwamen de foto-albums van de Van der Schui(j)ten op tafel. Prachtige portretten van haar grootouders (Gerda van der Schuijt en Max Langlois van den Bergh) en vele foto's uit
Indië van onze Herman met zijn kinderen en zijn broer Andries. Zelfs een portretfoto van Gerrit van der Schuijt kwam tevoorschijn, waarbij Heleen opmerkte dat hij een handicap bezat, namelijk een bochel. Verder wist zij nog dat Gerrit de laatste jaren van zijn leven in Parijs had gewoond.
Heleen was bereid om mij de foto's mee te geven om deze te laten kopiëren. Na nog een hapje en een drankje werden wij door Heleen teruggebracht naar het station in Deventer. Wat een geluk, dankzij Heleen konden wij ons een beeld gaan vormen van de hoofdpersonen van dit verhaal.

Ondertussen werd door ons op boekenmarkten en bij boekhandelaren gezocht naar gegevens over de bouw- en bewonersgeschiedenis van 'Het Witte Huis'. Zo ook in Hoorn, toen wij daar een winkeltje binnenliepen. Ik hoor mijn vrouw Joke nog zeggen: "Wie weet vinden we hier wel een boek over 'Het Witte Huis" en nog geen twee tellen later stond zij triomfantelijk met een boekje in haar handen getiteld: 'Op het Witte Huis sta je hoger'. Vraagprijs: slechts
vijf pieken, een koopje dus.
Het boekje werd in 1978 geschreven door Freek Faro en Hans Verschoor naar aanleiding van een grondige renovatie van het toen 80-jarige gebouw in opdracht van de toenmalige eigenaar, de Westermeijer Groep. Het blijkt een prachtig boekwerkje te zijn vol met oude foto's en illustraties van het 45 meter hoge en 10 verdiepingen tellende gebouw. Ik lees ondermeer dat in juni 1897 met de bouw van Het Witte Huis werd begonnen en dat de
officiële opening op 8 september 1898 plaatsvond in het bijzijn van een groot aantal notabelen.

De architect Willem Molenbroek (1863-1922) en de aannemer J.H. Stelwagen (1856-1918) komen in het boek uitgebreid aan bod en hun portretten ontbreken dan ook niet. Tot mijn teleurstelling echter geen portretten of bijzonderheden over de initiatiefnemers, alleen hun namen worden genoemd: G.H. en H.M. van der Schuyt, zakenlieden en oprichters van de Naamloze Vennootschap 'Het Witte Huis'. Het ontbrak de samenstellers toen blijkbaar aan informatie over onze hoofdpersonen Gerrit en Herman; zelfs hun voornamen en leeftijden worden niet genoemd !

Maar niet getreurd, we weten nu dankzij Faro en Verschoor in ieder geval toch iets meer over het ontstaan van het gebouw. Bij hen rees evenwel toch de vraag door wie en hoe men tot de realisatie van zo’n gebouw in Amerikaanse stijl was gekomen. Waren dit de Heren Van der Schuyt of was het de architect Willem Molenbroek ? Volgens de schrijvers heeft Molenbroek Amerika niet bezocht, maar wel het ontwerp voor het gebouw geleverd.

Volgens de schrijvers van 'Op het Witte Huis sta je hoger' leek de verhuur van de kantoorruimtes aanvankelijk voorspoedig, maar bleek dit optimisme wat voorbarig te zijn, want al spoedig zou de N.V. 'Het Witte Huis' in financiële moeilijkheden zijn gekomen, in september 1899 zou de verhuursituatie zo slechts zijn geweest dat de maatschappij gedwongen was een obligatielening van ƒ 500.000,= uit te schrijven om de tekorten te dekken.
In de navolgende jaren verbeterde de exploitatie niet en in 1906 vroegen de (verenigde) obligatiehouders het faillissement van de N.V. aan. Er kwam echter een minnelijke schikking tot stand in 1907 door de oprichting van de 'Maatschappij tot exploitatie van Het Witte Huis'.

In de meidagen van 1940 heeft Het Witte Huis nog een belangrijke rol gespeeld bij de verdediging van Rotterdam. Op 10 mei 1940 installeerden Nederlandse mariniers twee zware mitrailleurs in de raamopeningen van de zevende en achtste verdieping van Het Witte Huis en beheersten zo de toegang tot de Willemsbrug en de spoorbrug over de Maas. Tot aan het bombardement van 14 mei hebben de militairen aldus een Duitse doorstoot over de Maas-
bruggen weten te voorkomen. Het bombardement op Rotterdam heeft het grootste deel van de omgeving van Het Witte Huis weggevaagd, maar door een wonder bleef de wolkenkrabber gespaard. Na de oorlog raakte Het Witte Huis flink in verval. De opvallende witte kleur van de gevels had plaats gemaakt voor een grauwe tint. In 1962 werd zelfs de belvédère op het dak voor het publiek gesloten en in de zeventiger jaren moest ook de Van Nelle-reclame van het dak verdwijnen. Alleen het hoogst noodzakelijke onderhoud werd nog verricht. Verscheidene keren zag het er naar uit, dat het zou worden gesloopt.

In 1975 verkoopt de ‘Maatschappij tot exploitatie van Het Witte Huis’ het kantoorgebouw aan Clearbrook Property Holdings Ltd. Deze Engelse maatschappij heeft het plan om het kantoorgebouw in zijn oorspronkelijke luister te herstellen. In juni 1975 wordt door het Rotterdamse gemeentebestuur echter een principebesluit genomen om de Katendrechtse prostitutie en alle andere prostitutiekernen in de stad te doen verhuizen naar het gebied rond de Wijnhaven. Van Het Witte Huis wilde men zelfs een eroscentrum maken. Clearbrook Property Holdings Ltd. spant hierop een gerechtelijke procedure aan tegen de
Gemeente Rotterdam. Begin 1976 wordt duidelijk dat de plannen van de Gemeente niet doorgaan, maar het vertrouwen van de Clearbrook in de Gemeente is dan inmiddels tot nul gereduceerd en men besluit tot verkoop.

Het in vervallen staat verkerende pand wordt door de Rotterdamse onroerendgoedmagnaat Tom Westermeijer in 1977 gekocht voor 2,5 miljoen gulden en vervolgens ingrijpend gerenoveerd tot een kantorencomplex. Kosten van deze restauratie 2,4 miljoen gulden. De renovatie in 1978 heeft het pand van een zekere ondergang gered. In 1982 heeft de Westermeijer-groep het pand verkocht aan de huidige eigenaar BOM Oil, een Belgische oliemaatschappij van het benzinemerk Avia.

                                                                                                              Hoofdstuk II
                                                                                            HET BOEK VAN JORIS BODDAERT

Begin 1998 verschenen er in een aantal plaatselijke Rotterdamse bladen artikelen over de viering van het 100-jarig bestaan van Het Witte Huis. Er zou zelfs een Stichting zijn opgericht om diverse festiviteiten te gaan organiseren. Verder wordt het verschijnen van een boek aangekondigd over de historie van Het Witte Huis geschreven door de bekende Rotterdamse 'stadschroniqueur' Jhr. J.W.R. (Joris) Boddaert.
Voldoende redenen voor mij om de Stichting '100 Jaar het Witte Huis' aan te schrijven onder vermelding van de bij mij aanwezige gegevens over de familie Van der Schui(j)t. Helaas kreeg ik op deze brief geen enkele reactie. In augustus 1998 werd ik toch enigszins nieuwsgierig naar de inhoud van het aangekondigde boek. Ik besloot om de Stichting maar eens te bellen en kreeg ene Matty van den Berg aan de lijn. Zij deelde mij mede dat er enige problemen waren ontstaan tussen de Stichting en de schrijver Joris Boddaert. Door de Stichting was besloten om een eigen boek uit te geven, een z.g.
Kunstboek rond Het Witte Huis. Joris Boddaert zou volgens mededeling binnenkort voor eigen rekening een boek gaan uitgeven.

Mijn nieuwsgierigheid werd alleen maar groter en ik besloot dan ook om op vrijdag 14 augustus Joris Boddaert maar eens te bellen. Ik trof het wel, want hij was net bezig met het afwerken van zijn boek over Het Witte Huis en het verhaal over de Van der Schui(j)ten moest nog worden geschreven. Hij was daarvoor in afwachting van een redactionele bijdrage van Leo Barjesteh Waalwijk van Doorn. Deze bijdrage moest in het komende weekend gereed zijn, want de zaak moest daarna naar de drukker.
Joris Boddaert was blij en verrast met mijn telefoontje en uitermate verheugd over de bij mij aanwezige gegevens. Met name was hij nog niet in het bezit van portretfoto's van de bouwers Gerrit en Herman van der Schuijt en krantenknipsels van hun faillissement in 1903. Ik begreep van Joris dat de uitgave van het boek, ondanks zijn conflict met de Stichting, uiteindelijk tot stand was gekomen dankzij een financiële bijdrage van de voormalige eigenaar van Het Witte Huis, de projectontwikkelaar Tom Westermeijer.

In het weekend van 15/16 augustus en ook daarna volgden nog diverse telefoongesprekken tussen mij en Joris Boddaert. Als dank voor mijn bijdragen werden mijn vrouw en ik door Joris uitgenodigd om de presentatie van zijn boek bij te wonen. In het Algemeen Dagblad waren inmiddels mededelingen verschenen over de komende festiviteiten rond het 100-jarig bestaan van Het Witte Huis op 11 t/m 13 september onder de naam 'Het Kloppend Hart van Rotterdam'.
Wij (mijn vrouw Joke en ik) besloten om het festival twee dagen mee te vieren. Zodoende waren wij op vrijdagmiddag 11 september 1998 aanwezig in het prestigieuze Restaurant Old Dutch aan de Rochussenstraat 20 te Rotterdam en aanwezig op de receptie ter gelegenheid van de presentatie van het boek 'Het Witte Huis 1898-1998' geschreven door Joris Boddaert. Wij waren uiteraard bijzonder benieuwd naar de inhoud van het door hem samengestelde boek.

Om 17.00 uur opende Joris Boddaert de bijeenkomst en begon met de volgende woorden: "Dames en Heren, ik wil het hebben over Van der Schuijt, dat is de grote man; niet Molenbroek de architect, maar Van der Schuijt. Van der Schuijt is een soort Westermeijer uit de vorige eeuw, een projectontwikkelaar avant la lettre. Gerrit en Herman van der Schuijt, die hebben het idee geponeerd om het gebouw te stichten en de leuke ontdekking in het boek is, dat Gerrit van der Schuijt in 1896 in New York is geweest. Daar is hij rond gaan kijken en daar heeft hij het model ontdekt. Dus, Gerrit van der Schuijt, dat is de belangrijke man (...)".

Nadat aan de financiers van het boek de eerste nummers waren uitgereikt, kregen de overige aanwezigen de gelegenheid om een door de auteur gesigneerd boek in ontvangst te nemen. Het moet gezegd worden: het is in alle opzichten een bijzonder boek geworden met prachtige foto's van Het Witte Huis.
Tot op heden was door diverse historici steeds aangenomen dat het idee en het ontwerp voor de bouw van Het Witte Huis afkomstig was van de architect Willem Molenbroek (1863-1922). Niet alleen het initiatief, maar ook het idee en het model voor de bouw blijken afkomstig van Gerrit van der Schuijt. De verdere uitwerking daarvan en het ontwerp zijn uiteraard wel van de hand van de briljante Willem Molenbroek.

Kort voor het verschijnen van zijn boek had ik Joris Boddaert het telefoonnummer gegeven van Gerrit van der Schuyt, de 76-jarige nog in leven zijnde zoon van Herman van der Schuijt. Dankzij telefonische informatie van deze Gerrit van der Schuyt was Joris Boddaert te weten gekomen, dat zijn oom Gerrit van der Schuijt in New York was geweest en dat deze daar het idee had opgedaan om ook in Rotterdam een wolkenkrabber te bouwen naar Amerikaans
voorbeeld. Ik heb kort geleden zelf ook nog gesproken met 'neef Gerrit van der Schuyt en deze vertelde mij het volgende:
"Ik weet zeker dat mijn oom Gerrit toentertijd in New York is geweest. Hij is daar samen met zijn broer Andries, dus ook een oom van mij, naar toegegaan.
Ik heb dat zelf zowel van mijn vader als van mijn oom Andries gehoord."
En desgevraagd vertelde hij verder: "Ik heb van hen ook gehoord dat er in Amerika familie van ons woonde; ik weet daar geen namen van. Mijn oom Gerrit had volgens mijn vader grote belangstelling voor architectuur. Mijn vader en mijn oom Gerrit hebben na hun faillissement nog een tijd in Parijs gewoond aan de Rue des Poissonnières. Zij dreven daar een handelsonderneming en deden toen zaken met mijn oom Andries; wat voor zaken zij deden weet ik niet. Mijn oom Gerrit had een zwakke gezondheid en verbleef veel in een Kurhaus in Duitsland. Mijn vader Herman is omstreeks 1910 vanuit Parijs naar Indië vertrokken waar ik in 1922 geboren ben. Mijn vader was hard voor zichzelf, maar een rechtschapen man. Ik heb mijn oom Andries ook erg goed gekend. Hij werd in 1922 administrateur en later super-intendant van de vezelonderneming
'Mento Toelakan' in Solo op Midden-Java en is daar in 1940 aan longkanker overleden; hij heeft vreselijk geleden"
.

Betreffende Andries van der Schuijt (1859-1940) is bekend dat hij van 1893 t/m 1897 als technisch assistent werkzaam was in Noord-Sumatra voor de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Exploitatie van Petroleumbronnen in Nederlandsch-Indië en dat hij eind 1895 met ziekteverlof tijdelijk naar Holland kwam. Andries arriveerde omstreeks 25 januari 1895 in Rotterdam en vertrok eind juni 1896 weer naar Sumatra.

Indien Gerrit en Andries inderdaad naar New York zijn geweest, dan moet dat geweest zijn in de periode dat Andries in Nederland was met ziekteverlof, in casu in het voorjaar van 1896. Bekend is dat er in die tijd zeer frequent vanuit Rotterdam naar New York werd gevaren. Helaas zijn de passagierslijsten van de Holland-Amerika-Lijn uit die periode in de jaren zestig verloren gegaan en dus niet meer voor ons raadpleegbaar.

In het boek 'Het Witte Huis 1898-1998' komt opnieuw de vraag op: "Welk Amerikaans gebouw heeft er model gestaan voor het ontwerp van Het Witte Huis?" Als één van de mogelijkheden wordt genoemd het 'Netherland Hotel' in New York op de hoek van Fifth Avenue en 59th Street (gebouwd in 1892 en afgebroken in 1926). We weten nu dat Gerrit van der Schuijt vermoedelijk in 1896 in New York is geweest. Misschien hebben hij en zijn broer Andries toen wel gelogeerd in het Netherland Hotel; wie zal het zeggen? Misschien heeft Joris Boddaert ons wel onbewust het antwoord op deze vraag gegeven met zijn opmerking: "De gelijkenis van het Netherland Hotel en Het Witte Huis is zó frappant, dat je haast niet meer van toeval kunt spreken".

De opmerking van 'neef' Gerrit van der Schuyt over het bestaan van Amerikaanse familieleden bracht mij weer op een ander spoor. In New York, op een steenworp afstand van het Netherland Hotel, had een achterneef van onze hoofdpersonen, ene Hendrik (Henry) van der Schuijt (1851-1910), in 1896 met zijn handelsonderneming een nieuw pand betrokken aan Throop Avenue 178 in Brooklyn, New York. Van deze Henry van der Schuijt is bekend dat hij
in april 1867 met zijn moeder Pietertje Visser naar Amerika emigreerde en dat hij reeds vanaf 1875 in New York een succesvolle oliehandel dreef. Het is mogelijk opnieuw geen toeval, maar ook Gerrit en Andries van der Schuijt waren in die tijd actief in de olieproductie en oliehandel. Het is dus helemaal niet denkbeeldig dat Gerrit en Andries bekend waren met het bestaan van hun achterneef Henry en dat zij hem mogelijk in 1896 in New York hebben ontmoet.

In een redactionele bijdrage van de publicist Leo Barjesteh van Waalwijk van Doorn worden in het boek 'Het Witte Huis 1898-1998' nog een aantal, mij tot nu toe onbekende, feiten over de gebroeders Gerrit en Herman van der Schuijt vermeld. Leo schrijft o.m. het volgende: Het zou de gebroeders ruim een eeuw geleden goed voor de wind zijn gegaan met de handel in olieproducten. De broers zagen in 1885 op jeugdige leeftijd mogelijkheden voor de vestiging van een fabriek van olie en smeer aan het Haringvliet onder de naam firma G.H. van der Schuijt & Co. Daarnaast werd door hen een handel in vetwaren opgezet aan de Zuidblaak in Rotterdam.

Opgemerkt wordt dat Gerrit en Herman in 1885 respectievelijk 21 en 18 jaar oud waren en zij toen dus nauwelijks de schoolbanken van de H.B.S. hadden verlaten. Leo vermeldt verder, ik citeer: "De voorspoedige ontwikkeling van hun bedrijf dreef hen in de jaren negentig tot het gedurfde plan om Het Witte Huis te bouwen. Hiertoe werd door hen de N.V. 'Het Witte Huis' opgericht (). Om dit grootse plan te bekostigen werd kapitaal van buiten aangetrokken (). Financiële moeilijkheden bij de kapitaalverstrekkers, enige jaren na het voltooien van Het Witte Huis, vormden de basis van de ondergang van de firma G.H. van der Schuijt & Co. ()".

De handelsonderneming moet inderdaad wel erg lucratief zijn geweest, want rond 1897 werd aan de architect Willem Molenbroek opdracht gegeven om een woonhuis te ontwerpen aan de Avenue Concordia 70 in Kralingen en op 6 augustus 1897 werd de woning betrokken. Mogelijk is dit het eerste zakelijke kontakt geweest tussen de gebroeders Van der Schuijt en de architect Willem Molenbroek. Voorts kochten de Heren van der Schuijt in 1897 ook een
paar panden op de kop van de Wijnhaven, de Geldersche Kade en de Wijnhaven om op die plaats later Het Witte Huis te laten bouwen. Omtrent de oorzaken van het faillissement van de firma G.H. van der Schuijt & Co. in 1903 wii ik hierbij nu al opmerken dat de werkelijke oorzaken van geheel andere aard waren dan hetgeen daarover door genoemde Leo Barjesteh van Waalwijk van Doorn is vermeld in het boek 'Het Witte Huis 1898-1998'.

De Naamloze Vennootschap Maatschappij 'Het Witte Huis' werd opgericht volgens acte van 6 mei 1897 met als directeur G.H. (Gerrit) van der Schuyt en als commissaris H.M. (Herman) van der Schuyt. Het doel van de vennootschap was het in eigendom verkrijgen, vervreemden, verhuren en huren van onroerende zaken enz. Het maatschappelijk kapitaal van de vennootschap bedroeg bij de oprichting ƒ 600.000,=, waarvan ƒ 200.000,= werd geplaatst en volgestort.
Naar aanleiding van een oproep in het periodiek 'De Kroniek' van het Historisch Genootschap Roterodamum kreeg Joris Boddaert van makelaar Piet Wessels een uiterst belangrijk document in handen, namelijk de notulen van de vergaderingen van aandeelhouders van de N.V. Maatscahppij 'Het Witte Huis' over de periode 1897 tot 1904. Het document bestaat uit 24 handgeschreven pagina's waarin de verslagen van diverse vergaderingen van aandeelhouders zijn vastgelegd. Het verslag van de eerste aandeelhoudersvergadering is ongedateerd. Volgens de notulen van deze vergadering zijn de volgende personen aanwezig: Mejuffrouw M. van der Schuyt en de Heren W. (Willem) Molenbroek, T. van Houten en G.H. (Gerrit) van der Schuyt, welke
laatste is voorzien van een algemene volmacht van de mede-aandeelhouder H.M. (Herman) van der Schuyt.

Mejuffrouw M. van der Schuyt is naar mag worden aangenomen Marie (voluit: Maria Wilhelmina Magdalena) van der Schuit (1871-1956), een jongere zuster van Gerrit en Herman. In deze eerste vergadering wordt op voorstel van de directeur met algemene stemmen besloten tot de bouw van het pand 'Het Witte Huis' volgens tekeningen en plannen van de heer W, Molenbroek, die tot architect is aangewezen.

Op 15 juni 1897 werd een bouwvergunning aangevraagd en de aanbesteding van de bouw werd vastgesteld op 21 juni 1897. Onder de plaatselijke aannemers was echter enige onrust ontstaan, omdat niet duidelijk was welke personen het initiatief hadden genomen voor de bouw. Pas op de ochtend van de aanbesteding deelde de architect Molenbroek de aannemers mede dat de bouw van het gebouw uitging van de N.V. Het Witte Huis en dat de directie, zijnde de heren G.H. en H.M. van der Schuyt, zich persoonlijk aansprakelijk stelde. Door een tiental aannemers werd op de aanbesteding ingeschreven.

Aannemer J.H. Stelwagen (1856-1918) bleek voor het laagste bedrag, zijnde ƒ 127.900,= te hebben ingeschreven. Hij zou echter voor dit bedrag de eerste Nederlandse wolkenkrabber niet bouwen, want het project viel veel duurder uit dan verwacht. Uit de notulen van de tweede vergadering van andeelhouders, vermoedelijk begin 1898, lezen wij dat de bouw van Het Witte Huis is opgedragen aan aannemer J.H. Stelwagen voor een bedrag van ƒ 215.000,=. Verder lezen wij: "Nadat met het heien van Het Witte Huis een begin was gemaakt, trof onze maatschappij het ongeval dat het belendende pand door zijne zwakke constructie inzakte". Volgens krantenberichten vond een en ander plaats op 5 augustus 1897. Teneinde processen te voorkomen werd besloten om het ingestorte en aan de bouwput grenzende pand aan te kopen. De koopsom daarvan bedroeg ƒ 27.000,=.

Een onverwachte kans deed zich nu voor om het kantoorgebouw uit te breiden. Oorspronkelijk was het gebouw door architect Molenbroek ontworpen naar een oppervlakte van 15 x 20 meter. Door de aankoop van het ingestorte pand kon de oppervlakte worden vergroot tot circa 21 x 20 meter. De architect gelukte het om op zeer korte termijn een aangepast bestek te maken, zodat de werkzaamheden bijna geen vertraging ondervonden. De bouw van Het Witte Huis duurde ruim een jaar en op 1 september 1898 vond de oplevering door de aannemer plaats. Op 8 september 1898 vond de officiële opening van het
gebouw plaats in het bijzijn van een groot aantal notabelen.

De bouw van het pand had plaatsgevonden op de hoek van de Geldersekade en de Wijnhaven en was gepaard gegaan met de afbraak van enige huizen in eigendom van de Heren Van der Schuyt, dan wel van hun firma G.H. van der Schuijt & Co. Uit de notulen van de vergadering van aandeelhouders van 28 februari 1899 kunnen we lezen dat de firma G.H. van der Schuyt & Co. het voorstel heeft gedaan om het pand 'Het Witte Huis' met grond enz. enz. geheel afgewerkt aan de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' te leveren voor de som van ƒ 675.000,=, welk voorstel met algemene stemmen wordt aangenomen. Voorts wordt besloten aan de firma G.H. van der Schuyt een bedrag uit te keren van ƒ 75.000,= voor onkosten obligatielening en als beloning voor het door haar verstrekte blanco krediet en het door haar gelopen risico bij de bouw.

Ter financiering van het geheel was door de Heren Van der Schuyt ondertussen ten behoeve van de vennootschap een obligatielening uitgeschreven van
ƒ 500.000,= met een rente van 4%. Uit de notulen van de aandeelhoudersvergadering van 28 februari 1899 is af te leiden, dat de juridische eigendom van het gebouw door de firma G.H. van der Schuijt & Co. pas daarna werd overgedragen aan de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis'. De Heren Van der
Schuijt hebben zich, mogelijk tezamen met architect Willem Molenbroek, blijkbaar opgeworpen als projectontwikkelaars, hetgeen hen, gezien de overeengekomen koopsom van ƒ 675.000,=, bepaald geen windeieren zal hebben gelegd. 

                                                                                                          Hoofdstuk III
                                                                                                     DE ONDERGANG

De tiiel van dit hoofdstuk slaat op het faillissement in 1903 van de firma G.H. van der Schuijt & Co. en het verlies van haar aandelenbezit in de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis'. Ik had nog steeds geen antwoord op de vraag: "Hoe heeft het zover kunnen komen en wat waren de oorzaken van het enorme faillissement met een schuld van ruim twee miljoen gulden ?"

De oplossing van het raadsel kwam echter geheel onverwachts. Op zaterdag 3 oktober 1998 werd ik 's-morgens vroeg wakker gebeld door mijn 'vriend' Joris Boddaert. Deze deelde mij opgewonden het volgende mede: "Ze hebben in 1900 voor vier miljoen gulden aan grond gekocht in Rotterdam." Nog niet geheel wakker vroeg ik: "Wie ?" en Joris antwoordde: "Gerrit en Herman van der Schuyt, je weet wel. Ze hebben toen veel te dure bouwgrond gekocht in
Rotterdam bij Feyenoord en zijn daardoor failliet gegaan. Ik heb dit gelezen in het Rotterdams Jaarboekje van 1936. De grond kostte hen toen ruim zes gulden per vierkante meter."
  Ik kon mijn oren niet geloven; grond ter waarde van vier miljoen gulden; ruim zes gulden per vierkante meter; dat moet dan ruim 60 hectaren grond zijn geweest. Dankzij Joris Boddaert kwam er enig licht in de zaak en verder onderzoek leverde een schat aan gegevens op.

Alhoewel het niet geheel binnen het kader van ons onderwerp over Het Witte Huis ligt, volgt hierna toch een kort overzicht rondom het drama van de grondaankopen in Rotterdam. Omstreeks 1900 werd door de gebroeders Van der Schuyt en architect Willem Molenbroek opnieuw een zeer ambitieus plan ontworpen. Het betrof de bouw van een complete stadswijk in Rotterdam-Zuid op de Linker Maasoever. Deze wijk was gepland in de polder Varkenoord en Kamemelksland (tussen de huidige Adriaan Volkerweg, Olympiaweg en Stadionweg in Rotterdam) met aan de noordrand industrieterreinen. Het plan van aanleg werd, zeker voor die tijd, ruim opgevat. De briljante Molenbroek bedacht een op de Oranjeboomstraat aansluitende doorgaande verkeersweg in de
richting van het dorp IJsselmonde met langs de Maas en het Zuiddiep een uitgestrekt gebied voor handels- en fabrieksterreinen. Alle straten van de nieuwe stadswijk zouden volgens het ontwerp naar het oude station van IJsselmonde leidden.

Ten behoeve van hun plannen werden door de heren Van der Schuyt en Molenbroek circa 631/2 ha cultuurgronden aangekocht in de Varkenoordse- en Kamemelkslandsepolder voor de som van 4 miljoen gulden. Op 29 maart 1900 werden deze gronden door hen ingebracht in de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Bouwgronden 'Maasland'. De N.V. Maatschappij 'Maasland' vestigde zich op de 7e etage van Het Witte Huis. De maatschappij verkeerde echter al vanaf haar geboorte in financiële moeilijkheden. Om hieraan het hoofd te bieden werd door Maatschappij 'Maasland' in 1902 een obligatielening uitgeschreven van ƒ 2.750.000, welke lening slechts gedeeltelijk en na veel moeite werd verkregen.
Ook met de Gemeente Rotterdam kreeg Maatschappij Maasland de nodige problemen bij het verkrijgen van de vereiste vergunningen en subsidies. Na moeizame onderhandelingen kreeg het beoogde stratenplan op 5 februari 1903 de goedkeuring van de Gemeenteraad van Rotterdam, maar het kwam helaas nooit tot uitvoering. Tussen de Gemeente en de initiatiefnemers bleef namelijk een groot geschilpunt bestaan in de beantwoording van de vraag of de terreinen ten westen van de geplande verkeersweg al dan niet opgehoogd dienden te worden.

Zowel Gerrit en Herman van der Schuyt als Willem Molenbroek hadden in de loop der jaren hun gehele bedrijfs- en privé-vermogens in de nieuwe onderneming gestoken. Tegen het einde van 1903 waren zij niet meer in staat om aan hun verplichtingen te voldoen, hetgeen uiteindelijk leidde tot hun faillissement op 21 december 1903. Als gevolg van deze faillissementen ontstond er een sneeuwbaleffect en volgden er in de loop van 1904 meerdere faillissementen van bij het 'project Maasland' betrokken personen en ondernemingen.

Ook de N.V. Maatschappij tot Exploitatie van Bouwgronden 'Maasland' werd op 24 februari 1904 in staat van faillissement verklaard. De nog aanwezige bouwgronden werden door de obligatiehouders gekocht van de curator en door hen ingebracht in de N.V. Bouwgrondmaatschappij 'Gemeenschappelijk Belang'. De waarde van de grond was blijkbaar inmiddels aanzienlijk gedaald, aangezien de obligatiehouders voor elk certificaat van ƒ 1.000 obligaties Maasland slechts 3 aandelen van ƒ100 in de N.V. 'Gemeenschappelijk Belang' kregen uitgereikt. In diverse publicaties is gesteld dat een exploitatietekort van Het Witte Huis zou hebben geleid tot de ondergang van de firma G.H. van der Schuijt & Co. in 1903.

Uit het voorgaande relaas komt naar voren dat de resultaten van de exploitatie van Het Witte Huis totaal niets met dit faillissement te maken hebben. Het tegendeel is zelfs het geval. Uit de verslagen van de aandeelhoudersvergaderingen over de jaren 1897 tot 1904 komt naar voren dat de opbrengsten wegens verhuur hoger waren dan de kosten. Over de jaren 1899 en 1900 werd aan de aandeelhouders zelfs resp. 3% en 2,14% dividend uitgekeerd.
De winst- en verliesrekening over het jaar 1901 werd volgens de notulen afgesloten met een winstsaldo van ƒ 4.961,0114. De verschuldigde rente van de 4% obligatielening werd jaarlijks steeds voldaan. Opgemerkt wordt dat er over de jaren 1901 t/m 1905 geen winstuitkeringen hebben plaatsgevonden aan de aandeelhouders.

Zoals reeds eerder vermeld waren, na het faillissement van de firma G.H. van der Schuijt & Co., alle aandelen van de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis', met een nominale waarde van ƒ 250.000, op 10 februari 1904 in handen gekomen van de pandhouders Mo! en Verhoeven. In de vergadering van aandeelhouders van 16 maart 1904 vond er dan ook een bestuurswisseling plaats. De heer B. Moret werd als nieuwe directeur benoemd en de heren Hubert Mol te Ginneken, Laurant Verhoeven en Hubert Verhoeven te Heusden traden aan als nieuwe commissarissen.

Als gevolg van de faillissementen van de gebroeders Van der Schuyt, architect Molenbroek en hun bouwondernemingen, kwamen er in 1904 een groot aantal ruimten leeg te staan op de 7e etage van Het Witte Huis. Volgens het Rotterdams Adresboek hielden de volgende bedrijven eind 1903 kantoor op de
7e etage van Het Witte Huis: N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis'; de firma G.H. van der Schuyt & Co., kooplieden; Andries van der Schuyt, koopman; W. Molenbroek, architect; Bouwmaatschappij 'Rotterdam'; Bouwgrondmaatschappij 'Bergweg'; Maatschappij tot Exploitatie van Bouwgronden 'Neerlandia'; Bouwgrondmaatschappij 'Maasland'; Bouwgrondmaatschappij 'Polder Cool'; Bouwgrondmaatschappij 'De Heul'; Oost-Indische Exploratie Maatschappij;
Bouwgrondmaatschappij 'Onder Ons' en de Maatschappij tot Exploitatie van Handels- en Fabrieksterreinen. Een aantal van de hiervoor genoemde bedrijven waren zogenaamde 'papieren' maatschappijen met als directeur Willem Molenbroek.

De nieuwe eigenaren Mol en Verhoeven en hun directeur Moret bleken in de volgende jaren niet in staat om de ontstane leegstand op te vullen en het gebouw volledig verhuurd te krijgen.Hierdoor ontstond er een zorgwekkend exploitatieresultaat.

Zoals vermeld werd door de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' in 1899 een 4% hypothecaire obligatielening uitgeschreven van ƒ 500.000. Overeenkomstig de leningsvoorwaarden diende daarop vanaf 1 mei 1904 een jaarlijkse aflossing bij uitloting plaats te vinden van ƒ 4.000 aan obligaties, hetgeen vanaf het boekjaar 1904 een extra last voor de maatschappij betekende. In 1906 was de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' niet meer in staat om de vier aflosbare
obligaties van ieder ƒ 1.000 per 1 juli 1906 uit te betalen, alsmede om de rentecoupons per 1 september 1906 te voldoen.

De obligatiehouders hadden zich ondertussen in 1905 verenigd en uit haar midden een commissie benoemd. Deze commissie besloot op 31 augustus 1906 om de nodige stappen te gaan ondernemen om te komen tot faillietverklaring van de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' en tot inkoop van het gebouw voor gezamenlijke rekening van de obligatiehouders. In de aandeelhoudersvergadering van 25 september 1906 werden de door genoemde commissie genomen besluiten door het bestuur van de vennootschap overgenomen. Door de Nederlandsche Trust Maatschappij te Amsterdam, houdster van 27 stuks obligaties
van ƒ 1.000, werd vervolgens een verzoek ingediend bij de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam tot faillietverklaring van de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' wegens het niet betalen van een in mei 1906 uitgelote obligatie van ƒ 1.000.

Op 28 november 1906 werd de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam in staat van faillissement verklaard met benoeming van Mr. Donald Eilis van Raalte, advocaat te Rotterdam, als curator.

Vervolgens werd het gebouw Het Witte Huis door de curator voor ƒ 300.000 onderhands verkocht aan het comité van obligatiehouders, die het pand daarna inbrachten in de inmiddels opgerichte N.V. 'Maatschappij tot exploitatie van Het Witte Huis'. Deze nieuwe maatschappij heeft Het Witte Huis tot het jaar 1975 geëxploiteerd.

(Dit verhaal is ook gepubliceerd in 'Effe Lustere', periodiek van de Historische Vereniging Werkendam en De Werken c.a. jaargang 1999 nrs. 01 en 02 en in 'In hetzelfde Schu-y-i-ij-tje', periodiek van de Stichting Schu-y-i-ij-t, jaargang 14, nummers 48 t/m 52)

Bronnen:

'Op het Witte Huis sta je hoger' door Freek Faro en Hans Verschoor, Rotterdam oktober 1978, uitgever De Havenloods B.V./Westermeijer B.V.

'Het Witte Huis 1898-1998' door Joris Boddaert met redaktionele bijdragen van Cora Boele, Jan Klerks en Leo Barjesteh van Waalwijk van Doorn, september 1998, uitgever Boddaert Produkties, ISBN 90-72888-14-6.

Rotterdams Jaarboekje 1998, blz. 359 t/m 386, 'Het fotoalbum van aannemer J.H. Stelwagen' door Cora Boele, uitgave van het Gemeentearchief Rotterdam, 1998.

Rapport der Commissie van Onderzoek inzake 'Maasland', februari 1904, Gemeentearchief Rotterdam.

Artikel 'Het Witte Huis 1898-1998' door Joris Boddaert in nummer 115, september 1998, van de 'Kroniek', periodiek van het Historisch Genootschap Roterodamum.

Rotterdams Jaarboekje 1936, blz. 118 en 119, 'Stadsontwikkeling van Rotterdam in het begin van deze Eeuw' door L.J.C.J. van Ravensteyn.

Artikel 'Gerrit & Herman van der Schuijt' door Joris Boddaert in het Tijdschrift over Rotterdam "Weena", nummer 14, najaar 1998.

Notulen van de Algemene Vergaderingen van aandeelhouders van de N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis' over de periode 1897 tot 1904.

'Het Witte Huis 100 jaar' in het dubbelnummer van "Ons Rotterdam", historisch tijdschrift voor Groot Rotterdam, 20e jaargang, no. 2/3 - 1998.

Mrs. van Nierop & Baak's 'Naamlooze Vennootschappen', diverse jaargangen, Bibliotheek Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

Faillissementsdossier firma G.H. van der Schuijt & Co., Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, toegang 3.03.17.01, inv.nr. 2998, faill.nr. 1115 uitgesproken door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam op 21 december 1903.

Register van de rechter-commissaris inzake het beheer van het faillissement van de firma G.H. van der Schuijt & Co., Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, toegang 3.03.17.01, inv.nr. 3302, reg.nr. 49.

Faillissementsdossier W. Molenbroek, Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, toegang 3.03.17.01, inv.nr. 2998, faill.nr. 1116 uitgesproken door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam op 21 december 1903.

Faillissementsdossier N.V. Maatschappij 'Het Witte Huis', Algemeen Rijksarchief 's-Gravenhage, toegang 3.03.17.01, inv.nr. 3016, faill.nr. 1739 uitgesproken door de Arrondissementsrechtbank te Rotterdam op 28 november 1906.