Het geslacht Van der Schui(j)t, Werkendam en De Werken » Verhalen » DE "AMERIKAANSE" VAN DER SCHUI(J)TEN

Het uitwaaieren over de hele wereld van Werkendamse Van der Schui(j)ten en de gewelddadige dood van Barend van der Schuit

                                                                               DE "AMERIKAANSE" VAN DER SCHUI(J)TEN
                                                                                                         door J.J. van der Schuit 

Tot midden negentiende eeuw bleven de Werkendamse Van der Schui(j)ten trouw aan hun geboortegrond. Hierna begon men uit te waaieren over de dorpen en steden rondom Werkendam en De Werken. Enkelen namen echter grotere stappen en vertrokken naar andere continenten.
Als eerste verkoos Willem Frederik (1827) in 1882 naar Zuid-Afrika te emigreren, in 1920 gevolgd door Anna Magdalena (1896); Anna Wilhelmina (1912) vertrok in 1952 naar Nieuw-Zeeland.

De trek naar Nederlandsch-Indië was echter favoriet bij de meesten, want de volgende Van der Schui(j)ten vertrokken naar dit voormalige gebiedsdeel: 
In 1880 Abraham (1863), in 1885 Andries (1859), in 1905 Hermanus Marinus (1867), in 1906 Jan Willem Frederik (1881), in 1917 Wilhelm (1889) in 1920 Adrianus (1893) en Andreas (1895), in 1922 Abraham (1897) en in 1936 Jan (1912).

Een viertal Van der Schui(j)ten verkoos echter de Verenigde Staten als hun land van de toekomst. Van de "Rutger-tak" waren dat Barend Otto (1873) en Marinus Wilhelm (1933), die respectievelijk in 1900 en 1917 de stap waagden en van de "Abraham-tak" waren dat Hendrik (1851) en Gerrit (1856), die in 1867 door hun moeder Pietertje Visser werden meegenomen naar "het land van de onbegrensde mogelijkheden".

Pietertje Visser, de weduwe van Gerrit van der Schuijt (1826-1856), was sinds november 1858 hertrouwd met ene Wouter Jan van Zantwijk, die in mei 1865 alleen naar Bleskensgraaf verhuisde. In april 1867 vertrok Pietertje met haar twee zonen Hendrik en Gerrit van Rotterdam via Hull naar Liverpool, waar zij aan boord gingen van het s.s. "England", om op 18 mei in New York te arriveren. Zij vestigden zich in Greenpoint, het 17th district van Brooklyn. Na korte tijd verhuisden ze naar het 14th district en in 1870 naar het 16th district.

Hendrik van der Schuijt (1851-1910)
Zoon Hendrik werd in New York monteur en oliehandelaar en trouwde in 1872 met Catherine Caroline Hoffmann. Het stel kreeg vier kinderen. De zich intussen Henry Vanderschuyt noemende Hendrik werd op 16 oktober 1876 door het County Court van Kings County, City of Brooklyn, genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger.

      Certificaat van naturalisatie    Certificaat van naturalisatie

Hij kwam na zijn aankomst in Brooklyn in 1867 als monteur in dienst bij de Pratt Oil Manufacturing Company, waar hij acht jaar in dienst bleef. In 1875 ging hij zich bezighouden met de oliehandel met opslagplaats en pakhuizen op 18, Stagg Street in het 16th district, waar hij het middelpunt van een succesvolle handelsonderneming vestigde. In 1879 verhuisde hij de onderneming naar 161, Throop Avenue in het 21st district. In 1896 verhuisde hij de onderneming naar 178, Throop Avenue en werd er onder zijn persoonlijke leiding een afdeling woninginrichting aan toegevoegd. Zijn oudste zoon Henry (1879-1931) nam in 1896 de leiding en het beheer van de oliehandel op zich.

Henry Vanderschuyt was in sociaal opzicht een vooraanstaand persoon. Hij was in Brooklyn lid van de Fort Greene Lodge, de Independent Order of Odd Fellows en van het Kades Encampment. Hij bezat ook muzikale bekwaamheid en was lid van de Richard Wagner Quartet Club. Henry Vanderschuyt verwierf de vereerde Amerikaanse titel van "self-made-man" voor al zijn prestaties. Het echtpaar Vanderschuyt kreeg één dochter en drie zoons. Henry en Catherine overleden beiden in Brooklyn, respectievelijk in 1910 en 1940.                                                                            Bron: History of Long Island, blzn. 365 en 366

Gerrit (Garret) van der Schuijt (1856-1908)
Pietertje's zoon Gerrit werd verzekeringsagent en veranderde zijn naam in Garret van der Schuyt, toen hij in 1880 door het County Court van Kings County, City of Brooklyn werd genaturaliseerd tot Amerikaans staatsburger. Garret trouwde op 15 maart 1885 in Kings County, New York met Elizabeth Rose. Het gezin kreeg negen kinderen, t.w. vijf zoons en vier dochters en woonde op het adres 21, Ward, Kings County, N.Y.                    (U.S. Census 1900 en 1905)

 

                                                              DE GEWELDDADIGE DOOD VAN BAREND VAN DER SCHUIT
                                                                                                      door J.J. van der Schuit

In februari 1917 meldde een aantal kranten in de stad Price, Utah met grote koppen de moord op de plaatselijke zakenman B. van der Schuit.
De krantenberichten maken melding van "B. van de Schuit slain by his wife" [B. van der Schuit gedood door zijn vrouw] en "Husband dead, wife under arrest for murder"[man dood, vrouw gearresteerd voor moord]. Uit verdere berichtgeving blijkt de moord betrekking te hebben op ene Barend van der Schuit, geboren in Werkendam, Holland en gepleegd te zijn door zijn tweede vrouw Bessie May van der Schuit. 

Barend van der Schuit blijkt inderdaad in Werkendasm geboren te zijn en wel op 24 maart 1873 als eerste kind van Otto van der Schuijt en zijn eerste echtgenote Gerrigje Viveen. Hij werd vernoemd naar Barend Viveen, zijn grootvader van moederskant. Zijn vader was schippersgezel van beroep. Hij moet klein van stuk zijn geweest, want hij werd vrijgesteld van dienstplicht bij de Nationale Militie "uit hoofde van te klein zijn".
In 1881 overleed moeder Gerrigje Viveen op 37-jarige leeftijd in haar geboorteplaats Woudrichem, waardoor Otto van der Schuijt achterbleef met twee kleine kinderen, te weten Barend en Cornelis.

Beide kinderen werden door de ambtenaar van de Burgerlijke Stand te Werkendam ingeschreven met de geslachtsnaam "Van der Schuit", terwijl vader Otto ingeschreven stond met de oorspronkelijke geslachtsnaam "Van der Schuijt". Vader Otto hertrouwde al snel in 1882 met Wilhelmina Klazina Advocaat uit Hardinxveld. Uit dit tweede huwelijk werden tussen 1882 en 1900 nog zeven kinderen geboren. Het gezin verhuisde achtereenvolgens naar Hardinxveld, Gorinchem en tenslotte in augustus 1889 naar Rotterdam. Daar werkte vader Otto als aardewerker en koopman in brandstoffen. In 1900 overleed hij aldaar op 54-jarige leeftijd. Zijn zonen Barend en Cornelis hadden toen inmiddels het ouderlijk huis verlaten.

Barend van der Schuit trouwde op 21 november 1894 te Rotterdam met de 19-jarige Johanna Jacoba Muus, roepnaam Coba. Zij was een dochter van drogist Jan Muus en zijn vrouw Margaretha Teubel. Het blijkt een gedwongen huwelijk te zijn geweest, want op 28 maart 1895 werd hun eerste kindje geboren met de naam Jan. Op 1 januari 1896 overleed dit kindje. In 1896, 1898 en 1899 werden in Rotterdam nog de volgende kinderen geboren: Gerrigje, Margrietha en Joseph Barend. Barend wordt in deze periode in de Burgerlijke Stand van Rotterdam vermeld met als beroep tuinder en tuinman.

                                                                                     

                                                      Barend Otto van der Schuit                                     Johanna Jacoba Muus

In diezelfde tijd moeten Barend en zijn vrouw Coba in aanraking zijn gekomen met de Kerk van Jezus Christus van de Heiligen der Laatste Dagen, ook wel Mormonen genoemd. Deze kerk werd in 1830 in de Verenigde Staten gesticht door Joseph Smith. De kerk verwerpt de zuigelingendoop, de goddelijke voorbeschikking van de mensen (predestinatie) en de erfzondeleer. De Mormonen kennen de plaatsvervangende doop voor gestorvenen en de handoplegging voor een onverbreekbaar "hemels huwelijk". Zij zijn overtuigd van de spoedige wederkomst des Heren en leven dus in de "laatste dagen". Een tijdlang was polygamie (veelwijverij, het z.g. meervoudige huwelijk) bij de Mormonen toegestaan. De Mormonen vestigden zich vanaf 1847 onder leiding van Brigham Young in wat thans de staat Utah heet en stichtten daar de huidige hoofdstad Salt lake City. Pas toen in 1890 de polygamie officieel werd afgeschaft, werd Utah als staat tot de Verenigde Staten toegelaten. 
Barend en Coba werden (vermoedelijk te Rotterdam) op 22 december 1897 gedoopt als leden van deze kerkgemeenschap.

Alhoewel het gezin op 14 mei 1902 werd uitgeschreven uit het Bevolkingsregister van Rotterdam, is uit diverse bronnen op te maken dat Barend, Coba en hun drie kinderen al in 1900 als evangelisten uit Rotterdam vertrokken naar Noord-Amerika. Zij vestigden zich in de plaats Ogden, Utah. Op 1 mei 1901 trouwden zij als mormonen in de Mormon Temple te Salt Lake City, Utah. In de hierop volgende jaren werd het gezin uitgebreid met nog acht kinderen, t.w. Brigham Otto (1901), Johanna Jacoba (1903), Johannes Joseph (1904), Eva Wilhelmina (1905), Nellie Bronetta Hendrika (1906), Hendrika (1908), Bronetta (1909) en Rachel Emily (1910).

Barend was in Ogden werkzaam als kweker en handelaar in bloemen. Voorts was hij hoofdopzichter van het Ogden City Park. Zijn vrouw Coba had heimwee naar Holland en moeite met het leren van de Engelse taal. In 1913 ging zij met haar jongste dochtertje Rachel Emily naar Nederland voor familiebezoek. Zij bleef echter veel langer weg dan afgesproken. Barend zat intussen eenzaam in Ogden. Hij was lid van het kerkkoor van de Mormonen Kerk in Ogden. Daar ontmoette hij de ruim 13 jaar jongere Bessie May Hoid, echtgenote van de zakenman en salooneigenaar John Lawson Blosser. Bessie was een aantrekkelijke, langbenige en forsgebouwde vrouw. Er ontstond een inntieme en duurzame relatie tussen Barend en Bessie. Bij haar terugkomst in Ogden werd Coba met deze realiteit geconfronteerd  en het einde van haar huwelijk met Barend was een feit.

                                          Bessie May Hoid       

Door Bessie werd op 23 maart 1914 bij rechter N.J. Harris te Ogden een verzoek tot echtscheiding ingediend wegens wreedheid en onrechtvaardige beschuldigingen van trouweloosheid door haar echtgenoot. John Blosser ging hiertegen niet in verweer en de rechter willigde het verzoek tot echtscheiding in en wees de twee minderjarige kinderen Kathryn Minerva (geb. 8 februari 1907) en Thelma Agnes (geb. 17 juni 1909) toe aan Bessie. 
Door Coba werd op 5 juni 1914 bij dezelfde rechter eveneens een verzoek tot echtscheiding ingediend wegens desertie (verlating) door Barend. De scheiding werd op 31 juli 1914 uitgesproken, waarbij Barend verplicht werd om aan Coba $ 2000,= kontant en $ 50,= per maand alimentatie te betalen. De zorg voor de zeven minderjarige kinderen werd in eerste instantie aan Coba toegewezen. Op 17 februari 1915 werd de overeenkomst gewijzigd, waarbij de kinderen werden toegewezen aan Barend en op 3 januari 1916 werd de overeenkomst opnieuw gewijzigd, waarbij de kinderen weer aan Coba werden toegewezen. Na de echtscheiding exploiteerde Coba nog een tijdje de door Barend opgerichte bloemenzaak, maar moest deze later toch verkopen.

Barend verhuisde na de echtscheiding naar Pocatello in de staat Idaho, waar hij op 1 maar 1915 trouwde met Bessie. Barend ging in Pocatello het beroep van begrafenisondernemer en handelaar in meubelen uitoefenen. In juli 1915 verhuisde het gezin van Pocatello naar Price in de staat Utah. Daar kocht Barend zich in als firmant bij de begrafenisonderneming Pace & Tingley door het uitkopen van William H. Pace. De stad Price was aan het begin van de 20e eeuw een nogal onherbergzame wilde plaats. In die tijd telde de stad wel 32 nationaliteiten. De kolenmijnen in de omgeving van Price trokken duizenden immigranten aan. Het was voor deze mijnwerkers een zware tijd. Er waren geen vakbonden en er werd veel misbruik gemaakt van de immigranten. Daarnaast was het sterftecijfer in de mijnen erg hoog; mogelijk was dit laatste een gunstige bijkomstigheid voor Barend's begrafenisonderneming.

Sinds de verhuizing naar Price kregen Barend en Bessie aanzienlijke problemen. Regelmatig werd er ruzie gemaakt. Door Bessie werd in de zomer van 1915 zelfs een aanklacht tegen haar man ingediend wegens mishandeling en geweldpleging. Hij zou haar met zijn vuist een blauw oog hebben geslagen. De aanklacht werd ingetrokken en Bessie verliet op 15 augustus 1915 haar echtgenoot en keerde naar Ogden terug. Op 14 december 1915 deed zij in Ogden een verzoek tot echtscheiding. Zij beschuldigde Barend van wreedheid en hij zou haar gemeen hebben uitgescholden en haar beschuldigd hebben van oneerbare relaties met andere mannen. De aanleiding tot het verzoek tot echtscheiding was dat Barend op 6 december 1915 rond middernacht, vergezeld van een politieagent, met geweld haar huis op 24th Street in Ogden zou zijn binnengegaan met de beschuldiging dat zij een man in huis zou hebben. De door Bessie bij de rechtbank ingediende klacht resulteerde in een bevel van de rechtbank, dat Barend zich diende te onthouden van bemoeienis met zijn vrouw of ordeverstoring in haar huis.Er werd beweerd, dat Bessie in deze periode een pistool in huis zou hebben gehad om zich te beschermen. Volgens zeggen zou Barend bij meerdere gelegenheden bij haar langs zijn geweest om haar te bewegen bij hem terug te komen in Price. Deze ontmoetingen zouden bijna altijd hebben geleid tot daverende ruzies.

Het verzoek tot echtscheiding werd op 7 januari 1916 afgewezen op grond van het feit, dat Bessie nog geen jaar inwoner van Ogden was voorafgaand aan het tijdstip van de aanklacht. Barend liet haar echter niet met rust en bleef haar smeken weer bij hem terug te komen. In januari 1917 keerde Bessie uiteindelijk met haar twee kinderen bij hem in Price terug, waar de ruzies en lichamelijke mishandelingen opnieuw begonnen.
Opgemerkt moet worden, dat Barend volgens vrienden en kennissen een rustige, bescheiden man was en nooit het karakter vertoonde van een gewelddadig persoon. Hij had vele vrienden die goed over hem spraken. Voorts was Barend lid van talloze verenigingen zoals "The Woodmen of the World", "Odd Fellows", "Elks", "Knights of Pythias" en andere.

In de vroege ochtend van 12 februari 1917 (Lincoln's geboortedag) ontstond er in huize Van der Schuit opnieuw ruzie gepaardgaand met lichamelijk geweld. Barend verliet die morgen de woning dan ook in een niet al te best humeur. Later die ochtend ontmoette Barend in de stad Kathryn, één van zijn stiefdochters, die een brief met valentijnskaart wilde posten voor haar vader John Blosser. Barend onderschepte de brief en las, dat de stiefdochters Kathryn en Thelma hun vader vroegen om hen op te halen, omdat hun stiefvader hen als honden behandelde. Geërgerd ging Barend ca. 11 uur naar huis.
Nadat hij zijn jas had uitgetrokken beschuldigde hij zijn vrouw ervan de meisjes te hebben aangezet tot het schrijven van de brief. Er ontstond een felle woordenwisseling en Barend en Bessie beschuldigden elkaar over en weer. Toen kwam het pistool in aktie en er vielen schoten. Waar het pistool precies vandaan kwam en wie het pistool het eerste bemachtigde, is niet bekend. De eerste kogel drong diep door in de linker borst van Barend, nadat het eerst door de spieren van zijn linker arm was gegaan. De tweede kogel ging door de achterzijde van de hals en sneed één van de centrale zenuwen in de ruggengraat door. Door de borstwond ontstonden interne en externe bloedingen, terwijl de wond in de nek een bijna volledige verlamming van het gehele lichaam veroorzaakte. 

Kort na de schietpartij arriveerde Dr. Cloward, die Barend ineengeschrompeld vond op de grond tussen een stoel en een hutkoffer, enige meters van de telefoon verwijderd en ondersteund door de arm van zijn vrouw. Na een diepgaand onderzoek verklaarde Dr. Cloward, dat de verwondingen fataal waren en dat hij niets meer voor de verlamde Barend zou kunnen doen. Barend zou hierop gezegd hebben: "I know it". In de loop van de avond kwijnde Barend verder weg en raakte buiten bewustzijn. In de ochtend van dinsdag 13 februari 1917 om 3.45 u. overleed hij op 43-jarige leeftijd aan zijn verwondingen.

                                                  death certificate

Volgens verklaringen van Bessie zou Barend gedreigd hebben haar neer te schieten. Tijdens de worsteling om het bezit van het wapen zou dit per ongeluk zijn afgegaan. Barend's huid was ernstig verbrand door het eerste schot, wat aantoont dat het van dichtbij was afgevuurd. Het tweede schot moet echter, gezien de kernmerken, zijn afgevuurd van enige afstand. Naast de twee lege patroonhulzen werd ook een niet ontplofte huls aangetroffen, wat aangeeft dat de trekker van het pistool driemaal werd overgehaald.

Na de schietpartij werd de politie ingelicht en ging hulpsherrief Marshal Bryner naar het huis van de familie voor onderzoek. Ook L.A. McGee, advocaat van het Openbaar Ministerie werd gebeld. Barend zou tegenover zijn arts Dr. Cloward en de advocaat van het openbaar ministerie McGee hebben verklaard, dat zijn vrouw de schoten opzettelijk en welbewust had afgevuurd en dat hij zou hebben geweigerd om aan haar verzoek te voldoen om er in toe te stemmen te zeggen, dat het pistool per ongeluk was afgegaan. Later in de middag zou Barend nog hebben verklaard, dat de schoten op verschillende tijdstippen waren afgevuurd en dat het tweede schot door Bessie was afgevuurd, terwijl hij trachtte een dokter te bellen om zijn eerste wond te verbinden. 

Op verzoek van zijn eerste vrouw, Johanna Muus, werd het stoffelijk overschot 's woensdags per trein overgebracht van Price naar Ogden. Twee van zijn kinderen, waaronder zijn 19-jarige dochter Gertrude (Gerrigje), begeleidden de kist. Barend van der Schuit werd op 18 februari op de Sexton begraafplaats begraven.

Bessie werd die woensdag aangehouden op beschuldiging van moord (murder in the first degree) en overgebracht naar de vrouwenafdeling van de plaatselijke gevangenis. Tijdens de voorgeleiding bracht zij als verweer naar voren niet schuldig te zijn. Haar twee kinderen werden opgevangen door hun vader John Blosser.
Op donderdag 15 februari 1917 vond er een voorlopige hoorzitting plaats van de arrondissementsrechtbank te Price tegen Bessie van der Schuit wegens moord op haar echtgenoot. Als getuige was o.m. opgeroepen Dr. R.E. Cloward, de dienstdoende arts. Hem werd gevraagd te vertellen wat er was gebeurd. Hij verklaarde dat Van der Schuit zou hebben beweerd: "Mijn stiefdochter schreef een brief  en sommige dingen die daarin stonden, waren niet waar. Ik vroeg mijn vrouw eenvoudig om uitleg. Zij greep een pistool en schoot op mij. Ik smeekte haar mij te laten gaan, maar zij schoot weer op me".

Uit de verklaring van de dokter blijkt verder, dat het gebeurde zich afspeelde in de eetkamer en dat Barend zijn vrouw zou hebben beloofd dat zij terug zou kunnen gaan naar Ogden en dat hij haar met rust zou laten. Hij poogde een dokter te bellen, toen het tweede fatale schot in zijn hals werd afgevuurd. Hij viel in de slaapkamer en lag op zijn rug op de grond tegen een hutkoffer aan toen de dokter binnenkwam. Volgens Dr. Cloward waren zijn laatste woorden:
"The wages of sin is death. As long as I did right the Lord blessed me. As soon as I commenced to do wrong I began to go back" (Het loon van de zonde is de dood. Zolang ik goed deed, werd ik gezegend door de Heer. Zodra ik verkeerde dingen deed, ging het bergafwaarts met mij).
De rechtbank oordeelde, dat Bessie van der Schuit tot aan de behandeling van de strafzaak in hechtenis diende te blijven.

Tegen eind juni 1917 werd de strafzaak tegen Bessie van der Schuit gehouden. De jury werd op donderdag 28 juni beëdigd en het proces begon in de ochtend van vrijdag 29 juni en werd voortgezet tot in de nacht van dinsdag 3 juli. Op de zitting beweerde Bessie, dat Barend tijdens de fatale ruzie met zijn rechterhand de lade van de keukenkast had geopend en met zijn linkerhand het pistool had gepakt. Met haar beide handen zou zij toen het pistool bij hem hebben weggerukt en geschoten hebben. Zij verklaarde dusdanig overspannen te zijn geweest, dat zij zich nu geen details meer kon herinneren en niet wist of zij één of twee keer had geschoten.

Er werden 25 getuigen gehoord uit Price, Pocatello en Ogden. Zij getuigden over het brute gedrag van het slachtoffer tegenover zijn vrouw. Door het Openbaar Ministerie werd aangevoerd, dat Bessie zich openlijk nooit had beklaagd over de voortdurende ruzies. Tijdens de zitting werden ook brieven van haar aan Barend voorgelezen aan de jury. Omdat de inhoud van de brieven zeer pikant was, werd slechts een gedeelte hardop voorgelezen en de rest van de inhoud werd aan de juryleden overgelaten ter doorlezing tijdens hun beraadslagingen. In geen van deze brieven was er enige vermelding van misdragingen van de zijde van Barend.
Bessie genoot de sympathie van de plaatselijke gemeenschap en het grote publiek. Een ongebruikelijk groot aantal mensen, waaronder veel vrouwen, woonde de zitting bij. Al deze omstandigheden bepaalden de sfeer in de rechtzaal. De openbare aanklagers hadden geen schijn van kans deze zaak te winnen. De jury was dan ook, na een beraad van ruim één uur, van oordeel dat Bessie van der Schuijt niet schuldig was aan de dood van haar man en dat er sprake was van toevallige omstandigheden.

Uit het huwelijk van Barend van der Schuijt met Bessie May Hoid zijn geen kinderen geboren. Bessie hertrouwde op 28 juni 1927 met ene George Newlove Atkinson (1870-1941). Zij woonde sinds 1917 in de plaats Pocatello, Idaho en overleed aldaar in het St. Anthony Community Hospital op woensdag 3 maart 1976 op bijna 90-jarige leeftijd na een langdurige ziekte. Bessie werd op 6 maart 1976 begraven op de Mountainview Cemetery in Pocatello..

Johanna Jacoba Muus zette na de dood van Barend de exploitatie van de bloemenwinkel in Ogden nog een tijdje voort. Zij overleed op 23 november 1927 op 53-jarige leeftijd aan difterie. Na haar overlijden vertrokken haar zonen Brigham Otto en Johannes Joseph, alsmede haar dochter Rachel Emily uit Utah en vestigden zich in Los Angeles, Calif. Brigham Otto overleed zonder nakomelingen. Johannes Joseph verloor in 1986 het leven bij een auto-ongeluk en liet twee zonen na, Warren John en Kimball Barend. Zij hebben gezorgd voor een talrijk nageslacht, waardoor de familienaam "Vanderschuit" ook in de Verenigde Staten voortleeft.

De dramatische dood van Barend van der Schuit en de vrijspraak van Bessie May Hoid roepen tot op de dag van vandaag bij de nabestaanden van Barend van der Schuijt nog vele vragen op die onbeantwoord zijn gebleven. De vraag blijft bestaan of Barend is vermoord door zijn vrouw Bessie, dan wel dat zij handelde uit zelfverdediging. 
Barend's kleinkinderen Warren John Vanderschuit en Johanna Vivian Hansen Young zijn tot hun overlijden steeds bezig geweest gegevens over de zaak te verzamelen en waren van mening, dat Bessie tijdens de rechtzitting niet de waarheid heeft gesproken.

Dit verhaal is tot stand gekomen aan de hand van krantenknipsels en informatie verstrekt door Warren John VanderSchuit en Johanna Vivian Young, kleinkinderen van Barend van der Schuijt en Johanna Jacoba Muus. Aanvullende genealogische gegevens werden verkregen van Julie van Wyngaarden uit Mount Vernon, U.S.A.