In de R.K. Kerk "Geloof, Hoop en Liefde" (Bron: SAA DTB 1786 345 76)
Godparents:Jacobus van Lunsen en Barbara van Hoorn
Overleden om 17.00 uur op het adres Oudeturfmarkt 55. Het betrof hier het "Roomsch Catholijk Gesticht van de Liefde Sint Bernardus". Jacobus van Lunsen was hier in het jaar van zijn overlijden opgenomen. Het opmaken van de overlijdensakte geschiedde op aangifte van Thomas en Jacobus van Lunsen, beiden zonen van de overledene (Bron: SAA BS 1862 6 83).
Hij is getrouwd met Elisabeth Vossepoel.
In de huwelijksakte van Jacobus van Lunsen en Elisabeth Vossepoel staat met betrekking tot hun twee oudste kinderen, Joanna Engelina (1809-1840) en Thomas van Lunsen (1811-1875), vermeld dat: "de aanstaande Echtgenoten ons Verklaarden (deze) bij elkander te hebben verwekt en sintsdien Dezelven bij Dezen te Echten". Hieruit valt op te maken dat dit hun natuurlijke kinderen waren en dat deze bij het huwelijk officieel werden erkend.
Het gezin Van Lunsen Vossepoel was binnen Amsterdam op de volgende adressen woonachtig:
rdaan).
Zij zijn getrouwd op 13 september 1812 te Amsterdam.
Gehuwd om 12.30 uur (Bron: SAA BS 1812 2 170v)
Witnesses:Jacobus Overneij, Jan Jansen, Jacobus Swaneveld en Jan Christoffel Roest
Kind(eren):
Gebeurtenis (Ondertrouw) op 28 augustus 1812 in Amsterdam .
Uit de geboorte akten van de tussen 1813 en 1826 geboren kinderen blijkt dat Jacobus van Lunsen op dat moment geen (vast) werk had. Toch lijkt het niet onwaarschijnlijk dat hij gedurende deze jaren periodiek als een zogenaamde "los arbeider" werkzaam was. Voor 1813 en na 1826 was Jacobus van Lunsen kurkensnijder van beroep.
Jacobus van Lunsen overleed op 4 december, "des namiddags ten vijf ure, in het huis staande Oudeturfmarkt Kanton 1, Buurt B, No.55 in den ouderdom van zesenzeventig jaren". Het bertreft hier het "Roomsch Catholijk Gesticht van de Liefde Sint Bernardus" waar hij in het jaar van zijn overlijden was opgenomen.
Dit gesticht vond in 1839 zijn oorsprong ten gevolge van de abominabele kwaliteit van de ziekenhuisverpleging in het Binnen- en Buitengasthuis, en het feit dat er voor de allerarmste Katholieke bejaarden in Amsterdam geen geschikt tehuis was. De bestuurlijke leiding was in handen van een aantal Katholieke notabelen. De leiding van de dagelijkse zorg in de handen van de "Congregatie van de Zusters van de Liefde". Hun beschermheilige was Bernardus van Clervaux waarnaar het gesticht vernoemd werd. In aanvang was het gesticht gevestigd op de Fluwelen Burgwal maar vanaf 1843 aan de Oude Turfmarkt. Om in het gesticht opgenomen te kunnen worden moest je arm zijn, in ieder geval geen middelen (meer) hebben om in het eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, nergens anders voor ondersteuning aan kunnen kloppen, Katholiek en oud zijn en een zekere mate van hulpbehoevendheid nodig hebben. Vooral de laatste twee criteria werden als selectiemiddel voor opname gehanteerd. Hoe ouder en gebrekkiger des te meer kans om opgenomen te "mogen" worden. Jacobus van Lunsen was niet het eerste lid van de familie van Lunsen welke hier werd opgenomen. Dirk van Lunsen (1771-1852), een oom van Jacobus van Lunsen, was op 6 Juni 1852 in dit zelfde gesticht op tachtigjarige leeftijd overleden na er eveneens enige tijd opgenomen te zijn geweest.
In de tijd dat Jacobus van Lunsen in het “Catholijk Gesticht van de Liefde Sint Bernardus” verbleef moesten de bewoners zich aan de volgende bepalingen en huisregels onderwerpen:
"De personen welke in dit Gesticht worden opgenomen zullen de Zusters die het Huisbestier op zich genomen hebben, niet alleen op geenerlei wijze tegenwerken, hinderen, of door woorden en daden bedroeven; maar integendeel haar eeren, beminnen (!) en gehoorzamen als zijnde hunne ware vrindinnen en weldoensters, die tot meerdere eer Gods, en uit liefde voor den evennaasten, zich met moeilijk werk der oppassing harer hulpbehoevende mede christenen belasten, zonder daarvoor enige belooning te genieten. Derhalve zullen zij aan de Overste en ook aan alle Zusters, overal waar deze zich bevinden, de verschuldigde gehoorzaamheid bewijzen, omdat de zuster door het Bestuur met de volle magt zijn bekleed, en met de uitlegging, toepassing en handhaving van alle de Regelementen en met de geheele huisbestier zijn belast".
"Zij moeten steeds voor ogen houden dat zij de oprigting en onderhoud van dit Gesticht verschuldigd zijn aan de Christelijke liefde, en dat niets meer overeenkomstig is met de verlangens der Gevers, en met de goede verzorging die zij door het Bestuur en door de Zusters genieten dan dat zij leve in vrede, eensgezindheid en hulpvaardigheid gelijk aan leden van een huisgezin en aan goede Christenen betaamt. Alle de genen welke deze vrede mogten stooren door morren, twisten, krakeelen, verwijtingen, ongehoorzaamheden of door dadelijkheden zullen terstond ernstig daarvoor vermaand en bij herhaling, des noods voor altijd uit het huis gebannen worden".
"Vloeken, zweren, dieverij en dronkenschap zullen insgelijks op het kragtdadigste worden tegengegaan en gestraft".
Voorts werd het de bewoners uitdrukkelijk verboden om te bedelen in het huis of in de stad. Werd er bij iemand gebedeld geld aangetroffen, dan werd dit onmiddelijk worden geconfisqueerd. Dit zegt toch wel iets over de categorie bewoners welke men in huis had. Vandaar ook dat de bewegingsvrijheid van de bewoners beperkt was. De Moeder Overste heeft had het "regt van visitatie" en hiermee de censuur over alle inkomende en uitgaande post. Eén keer in de veertien dagen mochten de bewoners het gesticht verlaten. Deze uitgaansdag viel op dinsdag. Voor de avond diende men echter terug te zijn, want het was niemand toegestaan om buiten het huis te overnachten. Degenen die op die dag niet uit konden mochten vanaf "halfdrie tot vier uren des namiddags" bezoek ontvangen.
Alle bewoners droegen de kleding die het gesticht hen had verstrekt, niet alleen binnenshuis, maar ook daar buiten. Deze mocht niet worden "veranderd, vergroot of verkleind of afgelegd, veel minder verkwanseld of verkogt, welke laatste als dieverij aangemerkt en naar bevind van zaken zeer streng gestraft" werd. De maaltijden waren gemeenschappelijk en het voedsel was voor ieder het zelfde. Niemand mocht voor zichzelf iets behouden, toebereiden of gebruiken, ook niets van spijzen of drank verkopen of verwisselen. Evenmin was het geoorloofd voedsel het gesticht binnen te brengen. Het gebruik van sterke drank was uit den boze. Wie betrapt werd op het gebruik van alcohol kon rekenen op een strenge straf.
Vanaf het avondgebed tot na de Heilige Mis van de volgende dag was het de bewoners verboden noch met elkaar noch met de zusters te spreken. Gedurende deze uren diende er absolute stilte te heersen. Overtreding daarvan kon bestraft worden met het onthouden van koffie, het verbieden van de tuin of het verbod om gedurende enige tijd uit te gaan. Voor zwaardere vergrijpen werd men zonder meer uit het huis gezet.
Tot slot moesten diegenen die "eenige bezigheid" konden verrichten behulpzaam zijn volgens de regels welke de Moeder Overste vaststelde zoals: "het schillen van de aardappels, het schoonmaken van de groenten, het mangelen van de was, het stijven van het linnengoed, het poetsen van het koperwerk en het vullen van de waterstoven".
Jacobus van Lunsen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1812 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Elisabeth Vossepoel |
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.