Zie voor de gehele uit eenzetting van de familie,s die aan deze gerelateerd zijn,
De woning van heer Dirk van hodenpijl te Overschie en de geslachten Van Rodenrijs, Van Matenesse, Uter Nesse, Van (der) Spangen, Van den Vene en Van (den) Dorp(e), door C. HOEK.
Deze persoon geeft C.Hoek aan als broer van Dirck (Theodoricus) Bokel
Vermeld 1202-1241
Het leen in Monster wordt op 18 april 1365 door heer Dirc van Wassenaer uitgegeven aan Jacob Buekel, Ghisebrecht Buekelssoen van Yselmonde en bestaat uit 17 morgen land genaamd de Hoeve, gelegen aan de oostzijde van de Poel258). Op 5 augustus 1370 geeft Jacob Bokel aan Ghisebrecht Sweymen ten vrij eigen het land de Hoeve gelegen aan het oosteinde van de Poel, welke acte te Ysselmonde wordt verleden. Kort hiervoor n.1. op 3 juli 1370 heeft heer Dirc van Wassenaer voor schepenen te Monster het zuideinde van een hoeve op het oosteinde van de Poel aldaar overgedragen. Dit slaat waarschijnlijk op het zelfde land, zodat het zowel van de leenplicht t.o.v. Wassenaer als die t.o.v. Bokel is ontslagen en wij zien dan ook Ghisebrecht Sweym 7 morgen in het oosteinde van de Poel aan de St. Pancraskerk te Leiden overdragen. In deze acte en in die van 3 juli 1370 wordt gezegd dat het land gebruikt wordt door Jacob Aelwijnsz. en Pieter Vrucht 259). In de meting van het ambacht Monster van het jaar 1378 vinden wij als tweede perceel vanaf de grens met Wateringen, tussen de Poeldijkseweg en de Wateringseweg: „Item die Heren van St. Pancras tot Leyden 8 morgen, bruyeken Jacob Alewijnsz. ende Pieter Vrucht." Dat de beide lenen niet behoren tot de leenkamer van Wassenaer, maar tot die van Leyden, blijkt uit het feit, dat wij ze tevergeefs zoeken in de lijst van leenmannen van heer Dirck van Wassenaer (1300—1314), die zoals bekend geen burggraaf van Leiden was. Mogen wij uitgaande van de overeenkomst van wapen en het onderling leenverband stellen, dat de Bokel's een jongere tak van de burggraven van Leiden zijn, er is zelfs een vermoeden van wijze van aansluiting. Op 22 juli 1223 staat graaf Floris IV aan heer Willem van Egmond toe een deel van 12 morgen land in de Poel, dat hij van hem in leen houdt, ten behoeve van de zielerust van diens broer Wouter aan de kerken van Egmond en Rijnsburg (elk 1 morgen) te schenken. Hierbij treden als getuigen op Gerard van Theilingen, „Jacobum castellanum de Leiden, Theodericum fratrem suu m", en Gelekijn van Riswic 260). Of het hier genoemde land in Monster ligt, valt niet uit te maken, ook in de buurt van Leiden vinden wij een Poel, maar wij vinden hier burggraaf Jacob vermeld met een broer Dirc. Kan deze dezelfde zijn als Theodericus Bokel, vermeld 1200—1215?
Een broer van de burggraaf van Leiden behoeft niet tot de eerste edelen van het graafschap te behoren, maar zal toch ook geen obscuur mannetje zijn geweest. Hij zal in 1223 zeker de middelbare leeftijd hebben bereikt en als Ghiselbertus Bokel, die dan zijn zoon zou zijn en wiens bezit vooral in Schieland ligt, voor het eerst optreedt, doet hij dit voor de heer van Wassenaer, een der eerste edelen uit de omgeving van Leiden, hetgeen wijst op een relatie met deze buurt. Van het geslacht Bokel mogen wij dus verwantschap met de oude burggraven van Leiden aannemen, voor de Van Matenesse-gioep geldt dit alleen in de vrouwelijke lijn via de Bokel's. Daar men in deze familie in de tweede helft van de zestiende eeuw niet meer op de hoogte was van een tweetal van dergelijke relaties in het eind van de veertiende eeuw (Van Matenesse-Van den Berghe-Van der Goude), behoeft ons dit niet al te zeer te verwonderen. Wij mogen de Bokel's samenvatten in tabel VI, wij dienen ons nu eerst met de Van der Spangen's bezig te houden.
Jacob burggraaf van Leiden | ||||||||||||||||||
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.