Hij is getrouwd met Alida GRASWINCKEL.Bron 3
Zij zijn getrouwd op 11 juni 1623 te Delft (ondertrouw op 27 mei 1623), hij was toen 26 jaar oud.Bron 4
Kind(eren):
GROOT (Willem de), jongste broeder van Hugo de Groot (Grotius) werd op den 10den Februarij 1597 te Delft geboren. Hij studeerde te Leiden van 1614 tot 1616 in de regten en verkreeg er in het laatstgenoemde jaar den doctoralen graad. Kort hierna vertrok hij naar Parijs, deels om de Fransche taal grondig te leeren, deels om zijne kennis uit te breiden, bezocht vervolgens Senlis en keerde na verloop van eenigen tijd in het vaderland terug. Op raad van zijn broeder Hugo, met wien hij reeds in hartelijke eensgezindheid leefde en aan wiens lessen hij gehoor gaf, stond hij naar geen openbaar ambt maar bepaalde hij zich alleen tot de regtsgeleerde praktijk. Hij deed dat met het beste gevolg, daar hij weldra onder de bekwaamste advokaten geteld werd.
In 1629 bezocht hij, op uitnoodiging zijns broeders, Parijs, van waar hij, na verloop van een langen tijd, in Holland wederkeerde. Daar zijnde hield hij niet op met den hooggeschatten Hugo niet alleen briefwisseling te houden, maar ook dat alles voor hem te doen, wat hij zelf, als uit zijn vaderland gebannen, niet vermogt. In 1637 stond hij, ofschoon tegen den zin zijns broeders, naar het ambt van Pensionaris van Delft, en deze betrekking werd hem aangeboden, indien hij besluiten kon de partij der Remonstranten te verlaten. Willem aarzelde niet om het ambt, onder zulke voorwaarden, van de hand te wijzen.
In 1639 werd het niet verkrijgen van die betrekking vergoed door zijne verkiezing tot Advokaat der Oost-Indische Maatschappij en na den dood zijns vaders, volgde bij dezen als Raad van Graaf Philip van Hohenlohe op. Hij was ook raad en advokaat van Prins Frederik Hendrik en van Prins Willem II, alsmede resident te 's Hage van den Hertog van Courland. Hij bepaalde zich echter voornamelijk tot de praktijk, en komt ook voor onder de advokaten, die, in 1645, zich tegen de ordonnantiën van den Hoogen Raad op het stuk van het salaris verzetten: ook behoorde hij tot de commissie, welke ter voorschreven zake de bezwaren der orde aan den Hoogen Raad overbragt.
Willem de Groot eindigde zijn nuttig en werkzaam leven den 12den Maart 1662. Zijn lijk werd te Delft in het familie-graf bijgezet. Hij was gehuwd in 1623 met Alida Graswinckel, die hem den 20sten Julij 1669 in het graf volgde. Hij verwekte bij haar zeven kinderen. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij gebruikte twee zinspreuken om zijne gedichten te teekenen: I. Wie Doet Goed, II. Wij Danken God.
Ofschoon door den roem van zijnen grooten broeder eenigzints in de schaduw gesteld, was nogtans Willem de Groot een man begaafd met velerhande kundigheden en van voortreffelijke verdiensten. Als regtsgeleerde door zijnen broeder en tijdgenooten hooggeacht, beoefende hij met goed gevolg de Latijnsche en Nederduitsche dichtkunde. In het werk: Overgebleven Rijmstukken van en op J.H.W. en P. de Groot, te Delft in 1722 gedrukt, vindt men de meeste zijner Nederduitsche gedichten, die ofschoon minder krachtig dan die van zijn broeder, en daarmede in geenen deele te vergelijken, nogtans om hunne losheid en gemakkelijkheid, eenvoudigheid, hartelijkheid en godsdienstigen zin eervolle onderscheiding verdienen. Zijne dichterlijke Vermaninghe tot vrede aan alle christenen, staat meestal als inleiding vóór zijns broeders Bewijs van den waren godsdienst. Zijne Latijnsche gedichten zijn weinige in getal, doch dragen blijken van geest en vernuft. Onder anderen bestaan er van hem twee epigrammen, gemaakt bij gelegenheid dat hij de Latijnsche gedichten zijns broeders verzamelde en uitgaf. Bij zoovele uitmuntende gaven werd hij als mensch geacht en geeerd ‘hebbende, gelijk een tijdgenoot van hem getuigd, allenthalve de reputatie van een zeer vroom, nederig en oprecht man te wezen.’
Willem de GROOT | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1623 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alida GRASWINCKEL |