Hij is getrouwd met Jacoba VERCIJS.
Zij zijn getrouwd op 15 mei 1815 te Kloetinge .Bron 1
Kind(eren):
NATI Nederlandse
--
Opmerking bij huwelijk in 1815: Erk. kinderen: ingeschr. Leintje geb. 10-12-1812 en Leuntje geb. 10-06-1814 te Kloetinge.
--
"Het arbeidershuisgezin van Pieter den Otter uit Goes vindt het tegenvallen in Veenhuizen en blijft ook niet lang".
De subcommissie van weldadigheid Goes krijgt eind 1825 een plek aangeboden voor een arbeidershuisgezin in de net gestichte kolonie Veenhuizen.
Voordracht.
Goes draagt op 6 december 1823 voor 'Pieter den Otter, oud 44 jaren, geboren te Ridderkerk, thans in deze stad woonachtig, van een gezond gestel, van beroep boerenarbeider, hebbende zich reeds vroeger vrijwillig tot de overneming aan het Stedelijk bestuur aangeboden, met zijn huisvrouw Jacoba Sies, oud 34 jaren, en zijne kinderen Leijntje oud 10 jaar, Leuntje oud 8 jaar, Elena oud 6 jaren & Pieter oud een jaar'.
De permanente commissie van de Maatschappij van Weldadigheid accepteert die voordracht op 13 december 1823.
Aankomst.
Op 2 januari 1824 laat de subcommissie Goes weten dat ze er aan komen, invnrHet gezin Den Otter arriveert in Veenhuizen op 15 januari 1824 en wordt gehuisvest in woning 71 van het eerste gesticht.
Gezinssamenstelling
- Pieter den Otter is volgens die inschrijving geboren op 1 maart 1778. Hij is evenals de rest van het gezin hervormd. Hij is getrouwd met:
- Jacoba Sijs, geboren 1 april 1788. Het echtpaar heeft de volgende kinderen bij zich:
- Leijntje den Otter, geboren 9 december 1812.
- Leuntje den Otter, geboren 9 juni 1814,
- Helena den Otter, geboren 13 februari 1816, en
- Pieter den Otter, geboren 28 december 1822.
Pieter en Jacoba hebben met hun gezin van 15-01-1844 tot 11-07-1827 doorgebracht in de kolonie Veenhuizen (Maatschappij van Weldadigheid). Het gezin vindt het verblijf in Veenhuizen tegenvallen. De familie verlaat met klachten en moedeloos de kolonie.
Moedeloosheid
Na een dik jaar krijgt de permanente commissie een brief uit Goes van ene meneer G. Blaubeen. Gedateerd 20 mei 1825.
Gisteren werdt mij inleggende ter hand gesteld door onzen Heer secretaris van de subkommissie der Maatschappij van Weldadigheid alhier, waarvan ik de eer heb, sedert de oprichting derzelve, lid te zijn:
in deze betrekking zoo wel ook als corresponderend lid het belang dier edele Maatschappij hebbende trachten te behartigen, en daarin blijvende voortgaan, meende ik ook in dit geval het van mijn pligt te zijn, de Heeren Leden der Permanente Kommissie hiervan te moeten kennis geven met ernstig verzoek tevens om aangaande de gegrondheid of ongegrondheid dier klagten, en den daarbij aan den dag gelegde moedeloosheid, onderzoek te doen, en mij met het bericht van den uitslag daarvan te vereeren.
Er ligt de subkommissie alhier zoo veel te meer aan gelegen, dewijl zij ook niet alleen vele moeijelijkheden ondervindt, in de behartiging van de belangen der Maatschappij; maar ook om dat deze den Otter hier bij velen, en ook bij sommigen harer leden zelve, bekend staat voor een braaf en vlijtig man, wiens klagten des te gereeder ingang moeten vinden, en, bekend wordende, natuurlijk nadeeliger invloed op de belangen der Maatschappij zouden hebben.
De directeur
De permanente commissie heeft genoteerd wat ze met de brief doet. Ze geeft een voorlopig antwoord aan Blaubeen en schrijft aan de directeur der koloniën om zijn licht hierover te laten schijnen. Dat doet hij op 2 juni 1825:
Aangaande den arbeider den Otter wiens brief hier nevens terug gaat, heb ik gemeend geen duidelijker berigt te kunnen geven, dan het extrakt uit zijne rekening over drie of vier maanden; met bijvoeging eener opgave van den winkelwaaren welker voor de op die rekening voorkomende sommen, aan den winkelier, zijn verstrekt; terwijl aangaande het opzigt van Lutjenhuis diend, dat dit laatste huisgezin is slordig en daarom aan de vrouw of dogter van den Otter het schoonhouden en oppassen der kinderen van Lutjenhuis was aanbevolen, waarvoor Lutjenhuis aan den Otter betaalde wekelijks ",60.- die niet in de rekening zijner verdiensten zijn opgenomen, en dus dadelijk zonder eenige korting door hem ontvangen.
De schrijver des briefs is de kolonist Arnoudse, die dit bekend en verklaard, al spoedig na het schrijven, daarom berouw te hebben gehad.
De permanente commissie geeft op 17 juni 1825 een definitief antwoord aan Blaubeen.
Het lukt echter niet om de klachten en modeloosheid van het gezin te neutraliseren en Pieter den Otter en de zijnen verlaten Veenhuizen en de koloniën met ontslag op 11 juli 1827.
--
Bij het huwelijk van Leijntje in 1836 is de vader aanwezig en samen met zijn vrouw wonende in Oost-Barendrecht. De moeder heet dan Jacoba Cijs.
Bij het huwelijk van Pieter in 1849 zijn bede ouders overleden.
--
In het overlijdens extract bij het huwelijk van Pieter in 1849 is hij overleden op twaalf oktober achttien honderd zevenendertig.
--
Pieter Pieters den OTTER | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1815 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jacoba VERCIJS |