Hij had een relatie met Mechteltje Frederikx Put.
De relatie startte
Kind(eren):
De papiermolens in de provincie Gelderland, alsmede ……… (H. Voorn).
De Winnemolens: de grote Windemolen te Ugchelen, Apeldoorn, no 103, blz 420.
Steunenberg zal niet lang op de Windemolen hebben gewerkt. Het Klooster was verpacht, maar de molen op de Coldenhove heeft hij zelf beheerd, in ieder geval vanaf 1739. In dat jaar vinden we dan ook de Windemolen verpacht aan Hermen Peters gehuwd met Jacomyne Derzen, aan wier goederen de zoon en erfgenaam van Reynder Schut, Tonis Reynders Schut, in juni 1742 liet peinden wegens hetniet betalen van de pacht. Het ging om vier jaar pacht a 300 gld per jaar en voor ieder jaar een zilveren lepel. De papiermolen wordt in de akte van peinding ‘de zogenaamde Windmolen’ genoemd, maar was toen zeker geen windmolen meer. Het goed waaraan werd gepeind was een half huis op Sint-Mariëngrond achter de Vuylsteeg in het dorp Apeldoorn, dat de vrouw van de pachter had geërfd van haar vader Derck Janss Wolberts. De peinding eindigde met de verkoop van dit halve huis voor 125 gld aan Teunis Schut.
In oktober 1740 was Reinder Daniels Schut overleden. Hij liet zijn aanzienlijk molenbezit – de Winckewijert, de Windemolen en de halve Bazemolen – na aan zijn enige zoon, Teunis Reinders Schut. De drie molens waren verpacht, maar na de moeilijkheden met de pachter van de Windemolen heeft Teunis Schut zelf zelf gewerkt op deze molen, volgens de opgave van 1749 met vijf inwonende knechts en meiden. Teunis Reinders Schut is nooit getrouwd geweest, maar had wel een dochter, Geertje Schut, in augustus 1733 in onecht geboren. Haar moeder was Mechteltje Frederikx Put. In juli 1750 maakte Teunis zijn testament op, waarbij hij zijn gehele bezit vermaakte aan Mechteld Put, met de merkwaardige voorwaarde, dat Mechtelds schoonzoon Berend Willems of zijn kinderen nooit ‘van deze nalatenschap sullen verbeterd zijn’. Kennelijk had Teunis Schut bezwaren tegen de echtgenoot van zijn onechte dochter Geertje.
Berend Willems trouwde in september 1749 met Geertje. Hoewel het meisje toen pas zestien jaar oud was, was zij wel reeds enige maanden in verwachting; een zoon Willem werd 22 februari 1750 gedoopt. Dit was de reden voor Teunis Schuts wrok tegen schoonzoon en kleinkind(eren).
Voor de lotgevallen van de andere molens verwijzen wij naar de no’s 99 en 107, hierna, waar men ook de bijzonderheden vindt over de lasten, die nog op de molens rustten en de vergoeding, die Mechteld moest betalen aan de gepasseerde erfgenamen. Uit de officiële overdracht van de molens met het daarbij behorende feodale ceremonieel blijkt, dat de Windemolens door Teunis zelf bewoond en gebruikt zijn geweest. Er is dan ook duidelijk sprake van twee Windemolens, beide watermolens, waarvan later blijkt, dat er één groot was, aan de linker oever van de beek; de tweede was een kleine molen, rechts van de beek gelegen. Op onderpand van deze twee ‘Windemolens’, zoals zij dan definitief worden genoemd, en van enige geërfde landerijen (het erfje Couthoorn of Veldcamp en de Nijencamp) leende Mechteld 3000 gld. Zij verkocht enig onroerend en de molen de Winckewijert, kon aldus aan haar verplichtingen voldoen en bleef goed verzorgd achter. Toch moet zij vaak geldproblemen hebben gehad, want er zijn daarna nog een viertal hypotheken op de Windemolens gevestigd: in augustus 1757 leende zij 1000 gld van de Arnhemse burgemeester mr. Harmen Henrick Otters; in april 1761 2000 gld van
Lambert en Nicolaas Lamberts, in juni 1769 450 gld van Jacob Berends en in juni 1769 1500 gld van Carel Edserd Specht.
Op 15 september 1767 overleed Berend Willems, die in al die jaren voor zijn schoonmoeder op de Windemolens had gewerkt. Teunis Schut had zijn zin gekregen: geprofiteerd heeft Berend niet van de nalatenschap, want hij stierf weliswaar zonder schulden, maar met geen ander bezit dan 82 gld. aan ‘gerede goederen’, nalatende zijn weduwe Geertje Schut met zeven minderjarige kinderen. Nog enkele jaren heeft Mechteld Put de molens met knechts gedreven, maar in januari 1771 werden de twee Windemolens afzonderlijk verkocht.
Links van de beek lag de ‘Grote Windemolen’ bij de Roojan (=Rode) sprengen, een vijf vijfhamersbakmolen met huis, hof, woning, molenhuis, hangschuur, bouwschuren, een halve brouwerij, een lijmketel en een bakoven – deze werd voor 4930 gld verkocht aan Arent Daniels Schut.
Rechts lag een molen van vermoedelijk dezelfde capaciteit, maar zonder veel bijgebouwen en daarom de ‘Kleine Molen’ genoemd, die voor 3580 gld het eigendom werd van Jan Aerts Schut en Jacob Berends.
De papiermolens in de provincie Gelderland, alsmede ……… (H. Voorn).
De Winnemolen II : de kleine Windemolente Ugchelen, Apeldoorn, no 104, blz 423.
In 1771 hadden Jan Aarts Schut en zijn vrouw Margarita Klein samen met hun neef (oomzegger) Jacob Berends, gehuwd met Jannetje Daniels Schut, de kleinere Windemolen rechts van de beek gekocht van Mechteld Frederiks Put.
De papiermolens in de provincie Gelderland, alsmede ……… (H. Voorn).
De Winkewijert te Engelandermark, Apeldoorn, no 99, blz 408.
In maart 1737 overleed Reynder Daniels Schuts vrouw, in oktober 1740 overleed oom Reynder Schut zelf. De erfgenamen hebben in 1739 of iets eenderde molen verpacht aan Jacob Cornelisz Meijerink, zoon van Conelis Willemsz Meijerink en van Gijsbertje Jans Schut. De Winkewijert en de Windemolens waren in die tijd eigendom van Reynder Schuts zoon Teunis Reynders Schut, die in juli 1750 overleed, ongehuwd. Kort te voren had hij, ziek te bed liggend, zijn testament gemaakt en Mechteld Fredrix Put tot enige erfgename benoemd.
Onmiddellijk werd aan de molens gepeind door Vrouwe Johanna Otters om vele jaren rente en de twee leningen van 600 gld en 450 gld, die grootvader Willem Bartels in 1698-1699 had opgenomen, hieraan te verhalen. Ook Lambert en Nicolaas Lamberts uit Deventer peinzen aan de nalatenschap, om betaling te verkrijgen van 1754 gld voor lompen, die in1750 waren geleverd. De erfgename Megteld Put kreeg ook moeilijkheden met de gepasseerde erfgenamen van Teunis Schut en moest in 1751 een compromis aangaan, waarbij zij alle gerede en ongerede goederen behield, maar 3050 gld aan de andere erfgenamen moest uitkeren. Zij nam een hypotheek op de Winnemolen om de erfgenamen te kunnen voldoen, verkocht een huis aan de Brink, dat ook bij de erfenis was inbegrepen en verkocht op 1 oktober 1751 voor 4900 gld de Winckewijert aan de pachter Jacob Meijerink. De molen had toen zes bakken, waarvan één met zes, de andere met vijf hamers en bestond uit huis, woning, molenhuis en getimmer van lijmhuis en pers. Bij de molen hoorde een hof en een molder gezaais, alsmede een twee morgen groot weideland, genaamd de Woeste Camp.
De papiermolens in de provincie Gelderland, alsmede ……… (H. Voorn).
De kleine Bazemolen, later Steenbeek genoemd, te Ugchelen, Apeldoorn, blz 429.
Toen Reynder in 1740 was overleden, erfde zijn zoon Teunis Reinders Schut de molens de Winckewijert, de Windemolen en de kleine Bazemole. De ongetrouwd gebleven Teunis Reinders vermaakte de molens aan de moeder van zijn in onecht geboren dochter, Mechteld Frederiks Put, die de molen, dan in pacht gebruikt door de eigenaar van de andere halve kleine Bazemolen, Jacob Berends, op 1 oktober 1751 aan Abraham Aarts Schut verkocht voor 825 gld. Abraham Aarts Schut, papiermaker op Klein Hattem, verkocht de molen op 16 augustus 1756 aan Jacob Berends.
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.