Il est marié avec leentje KRANENDONCK.
Ils se sont mariés le 7 novembre 1874 à 's-gravendeel(zh) , il avait 20 ans.Source 1
Enfant(s):
emigreerde naar brazile, carambei.Carambeí - Een Nederlandse droom in Brazilië
1913
Aart Jan de Geus, die in Dordrecht bij de vertegenwoordiger van Brazilië - welke aan de Kalkhaven woonde - was om de emigratie van de rest van zijn familie nader te bespreken en voor te bereiden, ontmoette Jan Los. Jan hoorde het verhaal van de zoons de Geus, die al in Brazilië waren en werd uitgenodigd om eens naar 's-Gravendeel te komen om te praten. Thuis vertelde Jan zijn verhaal en ging een tijdje later met de passagiersboot "Thor" van de firma Smit van Zwijndrecht over de rivier de "Dordsche Kil" op bezoek bij de familie de Geus in 's-Gravendeel. Daar werd afgesproken dat beide families de reis naar Brazilië zouden gaan maken.
Met het Hollandse passagiersschip met een Braziliaanse naam de "Verissimo" ging een groep van 29 personen naar Brazilië.
Rio de Janeiro 1913
Toen de "Verissimo" in 1913 voor anker ging in Rio de Janeiro begon de ellende voor de groep emigranten, die zich daarop bevonden. De douanebeambten vertrouwden blijkbaar deze zaak niet, daar de groep zo veel bagage bij zich had. Toen er ook enige flessen Hollandse jenever tussen de bagage werden aangetroffen, werd, behalve het lijfgoed, de gehele bagage ontoelaatbaar beschouwd. In deze situatie, waarin vooral de vrouwen de wanhoop nabij waren, werd besloten dat Arie de Geus met de vrijgezellejongens uit de groep in Rio zouden blijven. De vrouwen en kinderen zouden onder leiding van Aart Jan de Geus en Gerrit Los met de trein naar Carambeí reizen. Afscheid werd genomen op het station van Rio de Janeiro en Arie de Geus met zijn helpers bleven alleen achter in de vreemde wereldstad.
Al gauw kwamen ze er achter, dat het verhaal heel lang zou duren voordat de bagage zou vrijkomen. Omdat het zinloos was om verder in Rio de Janeiro te blijven, monsterden ze aan op een zeeschip als losse arbeiders. Zo reisden ze van Rio de Janeiro via Santos naar Paranagua. Twaalf dagen bleven ze in deze laatste stad.
Hierna werden ze overgebracht naar Curitiba, waar ze in het "Huis van de Emigranten" werden gehuisvest. Sanitair was er niet in dit gebouw, dat grote overeenkomst vertoonde met een stinkend varkenshok. In deze omstandigheden vierde Jan Los op 8 augustus 1913 zijn 19e verjaardag.
In dezelfde maand kwamen ze aan op Station Carambeí en gingen te voet naar de Pilatusheuvelrug, waar hun bloedverwanten woonden.
Carambeí 1 september 1913
Men telde de volgende inwoners de Geus te Carambeí op 1 september 1913:
De familie Aart Jan de Geus als volgt samengesteld:
Vader Aart Jan de Geus,
Moeder Leentje Kranendonk,
Dochters: Maria, Jannigje en Pleuntje,
Zoons: Leendert en Jan Herman.
De familie Arie de Geus gevormd door:
Vader Arie de Geus,
Moeder Cornelia van der Mast,
Dochters: Neeltje en Helena
Zoons: Aart Jan, Cornelis en Leendert.
Al in 1925 noemde de Mexikaanse socioloog José Vasconcelos de mulat het ras van de toekomst. In een land zoals Brazilië, en dan zeker in de metropool São Paulo, is de smeltkroes van rassen en volkeren een feit. Wie er het telefoonboek op een willekeurige pagina openslaat, wordt geconfronteerd met namen die van het Japanse Ikeda, over het Hongaarse Micksik of het Italiaanse Brovelli tot het Libanese Maluf en het Vlaams-Portugese Dutra de hele wereld overlopen. Hoe groot deze mengeling in São Paulo ook mag zijn, het is opvallend dat de Paulistas maar al te graag een gesprek beginnen over hun herkomst. Zo ook William Vriesman, die naar een - mede door Wij-lezers gesponsorde - cursus Nederlands aan de universiteit van São Paulo kwam en de achterkleinzoon is van Jan Vriesman, een van de stichters van Carambeí.
Deze Jan Vriesman was in 1908 samen met een grote groep Nederlanders naar Brazilië uitgeweken. De Braziliaanse regering moedigde de immigratie toen sterk aan en ronselde zowat overal in Europa kandidaten. De meesten die samen met Vriesman hun vaderland verlieten, zonder goed te weten waar Brazilië precies lag, waren afgedankte havenarbeiders uit Rotterdam. Ze hadden elk een lapje grond toegewezen gekregen in Irati, in de zuidelijke staat Paraná. De Braziliaanse droom werd voor de meesten een ware nachtmerrie, de havenarbeiders wisten niets van landbouw af en probeerden in hun wanhoop zelfs gekookte bonen te planten. Het weinige dat uit de grond kwam werd dan nog vernietigd door sprinkhanen, ratten of wilde zwijnen. Bijna allen repatrieerden. Slechts twee families gaven de moed niet op: Verschoor en Vriesman.
Ze gingen in op een aanbod van de Brazil Railway Company, die een spoorweg van Curitiba naar Ponta Grossa aan het aanleggen was en kost wat kost de uitgestrekte gebieden, die door haar waren opengelegd, in cultuur wou brengen. De bodem in Carambeí was geen landbouwgrond, zodat ze hun geluk dit keer met veeteelt moesten proberen. Jan Verschoor vertrok daarop naar Nederland om er een vrouw te zoeken en bracht meteen ook een paar nieuwe families uit zijn geboortedorp ´s Gravendeel: de Geus, Harmsen Voorsluijs.
Ze besloten zich toe te leggen op de productie van kaas. Jan de Geus, de enige die wat geld had, kocht een paar melkkoeien en Jacob Voorsluijs maakte kaas. De anderen zorgden voor het vee of verkochten de kaas in Ponta Grossa. De zaken voor de firmaDe Geus & Cia. gingen goed en ze slaagden er zelfs in om hun kaas tot in São Paulo te verkopen. Nieuwe kolonisten kwamen uit Nederland en Indonesië, maar ook Duitse emiranten uit Pommeren kwamen bij de Nederlanders werken. Voor Brazilianen was er in Carambeí geen plaats, als strenge gereformeerden vermeden ze immers elk contact met katholieken. De taal bleef het Nederlands en men leefde er als op een Nederlands eiland midden in Brazilië.
In 1925 werd de firma in een coöperatie veranderd, vanaf toen heette het bedrijf Batavo. Langzaam maar zeker begon Batavo de Braziliaanse markt te veroveren. Hoe vreemd Nederland ondertussen al geworden was, bleek toen in 1940 de jonge mannen werdenopgeroepen. De meesten waren in Brazilië geboren en kenden Nederland enkel van verhalen, maar moesten nu plots hun vaderland gaan verdedigen. De oorlog maakte de samenwerking tussen Duitsers en Nederlanders in Carambeí zelf ook moeilijker. De Braziliaanse regering, die bang was voor te grote Nazi-sympathieën, maakte toen pas werk van een (gedwongen) integratie. Vooral de grote Duitse en Japanse emigratenkolonie werd geviseerd met de verplichting om alle officiële taalhandelingen voortaan inhet Portugees te verrichten. Omdat Nederlands in Braziliaanse oren op Duits leek, kregen ook de Nederlanders problemen om hun kaas in São Paulo aan de man te brengen.
Na 1945 groeide Batava als nooit tevoren. Nog meer Nederlandse boeren trokken nu naar Brazilië. Dit keer waren het katholieken. Ze vestigden zich in de staat São Paulo, waar ze Holambra stichtten (Holland-Amerika-Brazilië) en, wegens het grote succes, enige tijd later ook Holambra II. In de buurt van Carambeí kwamen eveneens nieuwe vestigingen: Arapoti, Tronco en Castrolanda. De groei van Carambeí had evenwel ook andere gevolgen. De Nederlanders werden gedwongen om Braziliaanse arbeidskrachtenaan te trekken en in de jaren vijftig leek de situatie even uit de hand te lopen toen er rond Carambeí favelas leken te ontstaan van arme Brazilianen die hun sloppenwijk in São Paulo ruilden voor een kans op werk bij Batavo. De Nederlanders slaagden erin om de situatie onder controle te houden, maar wat ze niet konden vermijden was een integratie in de Braziliaanse maatschappij. Er kwamen steeds meer gemengde huwelijken en het Nederlands werd al gauw een minderheidstaal in Carambeí.
Vandaag kent iedereen in Zuid-Brazilië het lachende Batavo-meisje dat op de verpakkingen van melk, boter, kaas en yoghurt staat. De firma zelf is ondertussen wel door de Italiaanse multinational Parmalat opgekocht, maar behield haar eigen merknaam. Hoe Braziliaans de afstammelingen van de Vriesmans en de Verschoors ook mogen geworden zijn, toch voelen ze zich nog een stukje Nederlander. Dat bewees William die een cursus Nederlands kwam volgen. Hoe handig het Nederlands - zelfs in Brazilië - soms zijn kan, bewees men in Holambra. Om te ontsnappen aan de belastingwet op veilingen, noemden ze hun bloemenveiling niet Leilão, maar gebruikten ze het Nederlandse woord Veiling en zolang de Braziliaanse belanstingscontroleurs geen Nederlands leren, betaalt op de veiling van Holambra niemand belastingen.
ZIE https://www.gemistvoornmt.nl/aflevering/293447-fryslan-dok-jaar-emigratie-naar-carambei-1
aart jan de GEUS | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1874 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
leentje KRANENDONCK |