Generatie IIA
Alewijn Cornelisz.
Alewijn - ook wel geschreven als Aelwijn of Aelwin - is waarschijnlijk de tweede zoon van Cornelis Meesz. en Neeltje Alewijnsdr. Hij zal vernoemd zijn naar zijn grootvader van moederszijde, zoals meestal het geval was bij de naamgeving aan de tweede zoon. De naam Alewijn stamt uit het oud-Germaans en zou de betekenis hebben van 'edele vriend'.
Hij is geboren omstreeks 1595 (121) en is in november 1679 op hoge leeftijd - circa 84 jaar - te Vlaardingen overleden. Voor zijn begrafenis moesten 'drie pozen' geluid worden en ' 't beste Cleet' diende te worden gebruikt. De kosten daarvan, vermeerderd met die van het openen van het graf, bedroegen tesamen 8 gulden en 4 stuiver. Slechts de begrafenis van de Burgemeester der stad, in hetzelfde jaar, kostte iets meer, nl. 9 gulden. (4).
Alewijn zal dus, naar kan worden aangenomen, tot de welgestelden van Vlaardingen hebben behoord. Tweemaal is hij gehuwd geweest. Zijn eerste vrouw heette Trijntie Thijsdochter.
Verdere gegevens over haar zijn niet bekend . Zij moet overleden zijn in of voor 1656 omdat in oktober van dat jaar Alewijn 'weduwnaar wonende te Vlaerdinger Ambacht, toekomende bruidegom' een huwelijk op huwelijkse voorwaarden wenst te sluiten met Neeltje Thijsdr., de weduwe van Jacob Jansz. van Vlaardinger Ambacht. Deze vrouw was woonachtig in de Oost-Abtspolder in het Kethel-Ambacht. (118) De ondertrouw vond eerst plaats op 13 april 1657 (3) en het huwelijk op 29 april 1657 te Kethel en Spaland.
Neeltje is in april 1668 te Vlaardingen overleden (4). In de begraaflijsten van Kethel vindt men onder 18 april 'Begraven huysvrou van Alewijn Cornelisz. Maen van Vlaerding, binnen (=in de kerk) begraven, 2 maal luiden, geen pelle (=kleed), kerkrecht 18 stuiver.' (138)
Keren wij terug naar de eerste vrouw van Alewijn. Haar naam is gevonden in een akte van 30 januari 1663 (73), waarbij een deling en verkoop van haar nalatenschap plaatsvindt.
Omdat die akte belangrijke gegevens bevat én wat betreft namen van vrouw en kinderen én wat betreft het bezit van Alewijn en Trijntie, volgt hierna een deel ervan.
'Wij Teunis Jacobsz van Vliet ende Jan Willemsz van der Burgh, schepenen van Vlaerdinger Ambagt, oirconden, dat voor ons gecomen ende verschenen sijn Thijs ende Simon Alewijnsz. Maen, voor twee derde parten erffgenaam van Trijntie Tijsdr. haar moeder zaliger, ende bekende verkoft, gecedeert ende overgeven bij desen, aan haren broeder Pieter Alewijnsz. Maen, die mede erffgenaam is voor 't resterende derdepart en d(en) goederen van de voornoemde Trijntie Tijsdr., seker haar comparanten twee geregte derdeparten in de naargelaten boedel ende goederen, sulcx de voornoemde hare moeder deselve heeft metterdoot ontruymt ende agtergelaten, voornamentlijck bestaeende in de helfte van een woninge, als huys, bijhuys, schuer, bargh ende geboomte met omtrent seventien mergen lants daaraan gelegen in Holiërhoek, sijnde van den anderen gecepareert ende gedeelt in vijff percelen, alle bele(nf)t belast met servituiten onderworpen, soo groot ende cleyn als de respective oude waerbrieven, die in den boedel berustende sijn, innehouden ende vermelden, nogh de helfte van de levende have, bestaende in sesentwintigh kalff en twee vare koeyen, een vaars, vier hockelingen, twaalff kalveren, drie paarden, nogh de helfte van alle de bouwgereetschaph, huysraet, inboedel, gout ende silver, gemunt ende ongemunt, linne ende wolle, ende inneschulden, alsmede de helft van 't hoy in den bargh, haver, bonen, tarv ende de coemisse op de werff leggende, waarvan de wederhelfte is toecomende Alewijn Cornelisz. Maen, weduenaar van de voornoemde Trijntie Tijdsr….'
Men ziet het! Alles wordt in de akte opgesomd, van goud tot de koemest toe!
De koper, zoon Pieter Alewijnsz., heeft aan zijn twee broers Tijs (=Matthys) en Simon betaald 5.200 car. gulden. Dit bedrag is dus de waarde van het 1/3 deel van het halve totale bezit van Alewijn en Trijntie samen. Het geheel had dus een waarde van 31.200 car. gulden. Een aanzienlijk bedrag voor die tijd. De naam van Alewijn komt dan ook voor op de Lijst van de 'Capitalisten' onder de Vlaardingse burgers van de 17e eeuw (137).
Als 'Capitalisten' werden volgens die lijst beschouwd 'alle de personen, die binnen der Steede Vlaerdingen die duysent gl. ende daerenboven geoordeelt werden gegoet te sijn en geen bouneringe ende doen'. Deze lijst diende ter bepaling van de 'impost', dat is de belasting op het zout.
Uit het eerste huwelijk van Alewijn zijn de volgende kinderen geboren:
Matthijs (Thijs) Alewijnsz.
Symon Alewijnsz.
Pieter Alewijnsz.
Cornelia Alewijnsdr.
Ofschoon van geen dezer kinderen de geboortedatum bekend is, kan - afgaande op gegevens betreffende gebeurtenissen in hun leven - bovenstaande volgorde naar ouderdom worden aangenomen.
Matthijs heeft natuurlijk zijn naam te danken aan zijn grootvader van moederszijde. Het ligt voor de hand dat er een oudere zoon Cornelis geweest moet zijn, die de naam van grootvader van vaderszijde heeft gedragen. Een zoon met die naam is echter niet gevonden. Zo hij er geweest is, dan is hij in elk geval overleden voor 1663, want hij wordt in de akte van verdeling van de nalatenschap van de moeder niet genoemd. Dit is evenmin het geval met dochter Cornelia, die in 1645 als doopgetuige is opgetreden bij de doop van een nichtje. Ook zij zal dus voor 1663 overleden zijn.
Uit het tweede huwelijk van Alewijn zullen wel geen kinderen zijn voortgesproten, zij zijn ook niet bekend. In november 1670 ging Alewijn er toe over een testament te maken (122).
Hij benoemt daarbij zijn zoon Pieter Alewijnsz. tot zijn enige universele erfgenaam, die echter gehouden is om aan de kinderen van testateurs overleden zoon Symon Alewijnsz. 2100 car. gulden uit te betalen, alsmede aan de kinderen van de overleden zoon Matthijs Alewijnsz. een gelijke som. Voorts benoemt hij tot voogden over zijn minderjarige kindskinderen zijn broeder Cornelis Cornelisz. de Oude en zijn neef Claes Meesz. Maen (zoon van zijn overleden broer Mees Cornelisz.).
De onderlinge verstandhouding tussen Alewijn en zijn broers Mees en Cornelis schijnt bijzonder goed te zijn geweest. Zij treden althans vele malen voor en met elkaar op (34, 83, 95). De nauwste relatie had Alewijn waarschijnlijk met broer Mees en diens kinderen. Wanneer in november 1648 Symon Meesz., zoon van Mees Cornelisz., in het huwelijk zal gaan treden met Annitge Dircxs Buyttewech en vooraf een akte van huwelijkse voorwaarden moet worden opgemaakt, wordt Symon terzijde gestaan én door zijn vader én door zijn oom Alewijn (116).
Bij hun testament van 1656 (117) hebben Mees Cornelisz. en zijn vrouw Alewijn aangewezen als voogd over hun na te laten kinderen. Als zodanig zien wij hem ook optreden voor Grietje Meesdochter, zijn nichtje, bij de verdeling van de nalatenschap van haar in 1658 overleden vader (71). Een jaar later moet hij wederom voor zijn nichtje opkomen (37) in haar merkwaardig proces tegen Cornelis Pietersz. Hodenpijl (een versmade geliefde), een proces waarop elders - bij Grietje - wordt teruggekomen.
Als in 1666 het gezin van zijn neef Claes Meesz. wordt verblijd met de geboorte van een zoon, Mees Claesz. geheten, is Alewijn getuige bij de doop (1). Ook bij de geboorte van eigen kleinkinderen is hij doopgetuige geweest en wel op 20 januari 1647 bij de geboorte van Neeltje, dochter van zijn zoon Matthijs Alewijnsz. (1) en in augustus 1669 bij de geboorte van Trintie, dochter van zijn zoon Pieter (1).
Gedurende vele jaren is Alewijn als Achtman en als Schepen betrokken geweest bij het bestuur van het Ambacht. Reeds in een notariële akte van 10 februari 1632 treffen wij aan 'ter presentie van Alewijn Cornelisz. Maen, schepen van Vlaerdinger Ambacht'. In 1640 is hij Achtman geworden, hetgeen blijkt uit een merkwaardig stuk van 17 maart 1669 waarin het volgende staat: 'Alewijn Cornelisz. Maen, oud-schepen en achtman van Vlaerdinger Ambacht, geboren ca. 1595, verklaart op verzoek van de achtmannen van Vlaerdinger Ambacht, dat hij omstreeks 1640 is gekozen tot Achtman van het ambacht in plaats van Pieter Blasius Dijcxhoorn za, nadat hij eerder Schepen was geweest en dat hij toen de eed moest afleggen, waarop ook Cornelis Meesz. van Adrichem en Jan Jansz. Schout, mede achtmannen, aandrongen, maar dat hij verklaarde dat hij de eed als Schepen had gedaan, waarmee genoegen werd genomen' (159a). Hij had dus reeds eenmaal de eed afgelegd en dat vond hij blijkbaar welletjes!
Of hij van 1640 af onafgebroken achtman is geweest valt niet na te gaan. Wel vermeldt een akte van 9 mei 1653 (68), dat een stuk weiland wordt gekocht door 'Alewijn Cornelisz. Maen, Achtman van Vlaerdinger Ambacht' zodat hij in dat jaar die functie in elk geval (nog) bekleedde.
Van enig verder optreden in het openbaar is weinig gebleken. In 1650 wordt hij aangetroffen onder de ondertekenaars van een verzoekschrift aan het Hoogheemraadschap van Delfland om de Holiërhoekse kade bij Vlaardingen te verleggen (132). Bij een Schiedamse notariële akte van 2 februari 1669 (145) legt hij getuigenis af in een geschil tussen Vlaardinger Ambacht en Vlaardingen betreffende de kerk in deze stad. (In deze kerk was hij huurder van een zitplaats 'in 't kleine banckje'.
Niet onaardig is het feit, dat hij in februari 1660 wordt beboet met 6 gulden, omdat hij een eksternest op zijn woning had laten zitten en zulks was 'in contrarie den placcate daer van sijnde' (39).
Reeds werd gereleveerd, dat Alewijn voogd is geweest over de kinderen van zijn broer Mees Cornelisz. Maar ook over andere weeskinderen heeft hij de voogdij uitgeoefend en wel over:
-de weeskinderen van Jan Jacobs Schipper (123),
-het minderjarige weeskind van Huybrecht Cornelisz. van den Enden, die gehuwd is geweest met Neeltje, dochter van Cornelis de Oude (80),
-de weeskinderen van Willem Teunis Stierman (81).
Evenals zijn broers was Alewijn landman en bezat landerijen en behuizingen. Op een kaart, berustende bij het Algemeen Rijksarchief, komt zijn naam tweemaal voor als bezitter van land in de Holiërhoekse polder (136), in 1653 kocht hij voor 1430 car. gulden 9 honden weiland 'op de Molensloot' (68), het leenland De Greynse droeg hij in januari 1659 over aan zijn neef Claes Meeuws (139) en in 1667 had hij landerijen, gelegen aan de biersloot. Zeer waarschijnljk heeft hij nog meer land bezeten, want verschillende malen komt in transportakten zijn naam als 'belender' voor, onder meer in 7 akten van 31 augustus 1652 (75) en in een van 30 januari 1667 (119).
In het Oud Notarieel Archief van Vlaardingen is voorts nog gevonden, dat hij op 8 mei 1662 van Jan Gooszensz. Versendael, kuiper, een huis met erf gelegen aan de Westzijde van de Breestraat bij de Kwakel heeft gekocht voor de som van 1140 car. gulden en dat op 13 mei 1680 door zijn erfgenamen aan Cornelis Arentsz. Ham een huis met erf en boomgaard, gelegen op de kade, voor 600 car. gulden is overgedragen. Dit pand is dus ook in het bezit van Alewijn geweest.
Het aantal afstammelingen van Alewijn Cornelisz. is aanmerkelijk kleiner dan van zijn broer Cornelis Cornelisz. de Oude. Met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden aangenomen, dat er relatie bestaat tussen Alewijn en de families Maan, die tot de Oud Katholieke Kerk behoren.
De handtekening van Alewijn Cornelisz. is opvallend duidelijk. (Zie onder Mees Cornelisz.) Hierna is nog een afdruk van zijn handtekening met daaronder het handmerk van zijn aanstaande tweede vrouw Neeltgen Thijsdochter. Zij bevestigden daarmede de notariële akte van 6 oktober 1656, waarbij hun huwelijkse voorwaarden werden vastgesteld. (118)
[illustratie II 3 huwelijk Alewijn]
Alewijn Corneliszn. Maen | ||||||||||
Toegevoegd door een Smart Match te bevestigen
Stamboom op MyHeritage.com
Familiesite: eureka Web Site
Stamboom: stamboom familie maan 110130