Arbre généalogique Voorhaar » Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin) (1770-1826)

Données personnelles Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin) 


Famille de Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin)

Il est marié avec Geertruida (ook Geertruij - ook Gertruijde - ook Geertrui - ook Gertrude - ook Johanna Geertruij - ook Anna Geertruij - ook Johanna Geertrui)/Voorhaar (ook Verhaar - ook Farrar - ook Voora - ook Vorhaar - ook Voraar - ook Vooraar - ook Da Vo.

Ils se sont mariés en l'an 1809 à Woerden, il avait 38 ans.Source 5


Enfant(s):

  1. Hendrikus Isaren  1821-1905
  2. Leendert Isarin  1825-1828


Notes par Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin)

Geboorte: Rooms-katholiek gedoopt.
Jacobus werd vermeld als soldaat in de compagnie van Lt. Kolonel Fischbach in het regiment Douglas. Het betrof hier het in 1763 opgerichte regiment "Mariniers de Salve", wat toen bestond uit 2 bataljons. In 1772 werd de officiele benaming vastgesteld als Regiment Mariniers 19. Vanaf 1795 ging dit regiment op in het 1e bataljon van de 4e Halve Brigade.
Het regiment bestond uit 2 bataljons, elk met een grenadier-compagnie en zes musketier-compagnien. Hoewel het regiment officieel een nummer/naam droeg, werd dit alleen gebruikt op hun wapens en uitrusting, en waren ze beter bekend onder de naam van hun commandant (kolonel). Begin 1793 bedroeg de (theoretische) sterkte 762 man. Na de oorlogsverklaring op 1 februari 1793 van de Franse Republiek aan de Koning van Engeland en de Stadhouder der Nederlanden werd de sterkte opgevoerd naar 983 man.
De genoemde Douglas was Robert Douglas, sinds 22/8/1768 kolonel, 22/6/1779 generaal-majoor en 10/1/1794 luitenant-generaal. Gedurende de periode 31/5/1766 tot 22/8/1768 was hij al kolonel-commandant van dit onderdeel. Als luitenant-kolonel trad op Jan Jacob van Fischbach, vanaf 6/4/1779 tot 1790. Afgaand op deze naams-en rangvermeldingen, kan ook vastgesteld worden wanneer Jacobus Isarin in dienst trad in dit regiment: tussen 1785 en 1787. Het Regiment Mariniers 19 lag vanaf 1785 in de volgende garnizoensplaatsen:
1785: Nijmegen
1786: ´s Hertogenbosch & Vlissingen
1787: Grave & Nijmegen
1789: ´s Hertogenbosch
1792: Zaltbommel & Tiel
1793: Grave & Tiel
1794: Hulst & Sluis

Nadat Nederland onder de controle van Frankrijk kwam (in 1795) ging dit regiment op in het 1e bataljon van de 4e halve brigade (Demi Brigade). Jacobus Isarin bleef actief als militair: toen hij in 1809 te Woerden trouwde met de soldatendochter Geertruij Voorhaar gaf hij op militair te zijn. Woerden was sinds 1791 een garnizoensstad met een eigen kazerne. In de periode 1809-1811 verbleef hij in Amsterdam, om in 1812 in Lissenstein in de Elzas op te duiken. Vanaf 1815 (einde Franse tijd) keerde hij terug naar Woerden, waar de rest van zijn kinderen werd geboren. Van 1815 tot 1819 wordt hij nog wel vermeld als militair.

De periode 1795-1813, de "Franse tijd" was een weliswaar korte, maar ook zeer tumulteuze periode. Het Nederlands ("Staatse") leger, waar de 4e halve brigade van Jacobus deel van uit maakte, werd na 1795 de Bataafse armee genoemd. Deze armee telde 25.000 man waarvan 60% soldaten van buitenlandse afkomst, voormalige Franse krijgsgevangenen of overlopers van vele nationaliteiten. De kwaliteit was beneden peil, veel onervaren soldaten, te weinig training en uitrusting. Op 27 april 1799 werd besloten om het leger met 9545 man uit te breiden. De aantallen werden bereikt door onder meer het ronselen van soldaten in Duitsland en een generaal pardon voor deserteurs. Hoe werd dit bijna 35.000 man tellende gemelleerde leger georganiseerd? Onderstaand is overgenomen uit het artikel van de hand van drs. J.P.C.M. van Hoof in Jaarboek van het Centraal Bureau voor Genealogie en het Iconografisch Bureau, deel 49, 's-Gravenhage, 1995, pagina?s 194-210.

Onder de zaken die na de Bataafse omwenteling de aandacht van het nieuwe bewind opeisten, nam de opbouw van het leger een belangrijke plaats in. Uiteraard moest hiervoor eerst een plan op tafel komen. Het Comité tot de Algemene Zaken van het Bondgenootschap te Lande, een orgaan dat op 4 maart 1795 door de Staten-Generaal was opgericht om in de plaats te treden van de Raad van State, kreeg tot taak dit ontwerp op papier te zetten. Op 8 juni legde het comité de Staten-Generaal een uitgewerkt voorstel voor. Dit plan, dat precies een maand later in vrijwel ongewijzigde vorm hun fiat kreeg, voorzag in de opbouw van een beroepsleger van ruim 34.000 man. Dit zou voor het merendeel gaan bestaan uit militairen die ook al deel uitmaakten van de strijdmacht van vóór 1795, het Staatse leger.
Het belangrijkste bestanddeel vormde het voetvolk, oftewel de infanterie. Deze werd gerangschikt tot acht halvebrigades, welke te zijn vergelijken met de regimenten van vóór 1795. De wat vreemd aandoende benaming van deze nieuwe eenheden kwam voort uit de organisatiestructuur op het hogere niveau. Er zouden namelijk twee divisies worden geformeerd, die elk uit twee brigades zouden bestaan.
Van de halvebrigades zouden er zeven worden gevormd uit nationale troepen, dat wil zeggen militairen die uit eigen land afkomstig waren. De achtste halvebrigade zou bestaan uit Duitsers. Dezen behoorden tot de regimenten Saksen-Gotha en Waldeck, die ook al hadden deel uitgemaakt van het Staatse leger. Elke halvebrigade had een sterkte van ongeveer 2.000 man. Naast gewone infanteristen, voortaan fuseliers genaamd, waren hierin ook grenadiers ondergebracht. Deze militairen, die waren geselecteerd op hun lengte en hun goede gedrag, golden als elitesoldaten.
Het Bataafse leger, zoals de strijdmacht van de nieuwe staat ging heten, kende uiteraard ook nog een groot aantal eenheden met een andersoortige functie. Dat waren allereerst de jagers, die tot de lichte infanterie werden gerekend. Op het slagveld hadden zij een wezenlijk andere taak dan hun krijgsmakkers bij de halvebrigades. Terwijl dezen, mannetje aan mannetje naast elkaar, de vijandelijke infanterie onophoudelijk bestookten met geweervuur, fungeerden de jagers veeleer als scherpschutters, die in los verband optraden. Verder beschikte het Bataafse leger ook over de nodige eenheden ruiterij (cavalerie) en artillerie, dat wil zeggen het personeel dat belast is met de bediening van het geschut. Bijzondere vermelding verdient het Korps Rijdende Artillerie. Deze in 1793 opgerichte eenheid had tot taak om de cavalerie bij haar manoeuvres met geschutvuur te ondersteunen.
Een andere belangrijke categorie vormden de drie onderdelen welke later onder de noemer van de genie zouden vallen. Dat was allereerst het Korps Ingenieurs, dat onder meer zorg droeg voor het ontwerpen van nieuwe vestingwerken en het in stand houden van de al bestaande. In de praktijk werkten de ingenieurs veel samen met de mineurs en sappeurs. De specifieke taak van deze eenheden lag vooral in de strijd rond de vestingen, waar zij met de inzet van explosieven en het gebruik van de spade zowel in aanvallend als verdedigend opzicht het gevecht ondersteunden. Als derde dient in dit verband het Korps Pontonniers te worden vermeld, een onderdeel dat zorg droeg voor de aanleg van oeververbindingen.
Buiten het organieke verband, maar binnen de geplande sterkte van ruim 34.000 man, stond ten slotte nog zes Zwitserse infanterieregimenten. Deze troepen, samen 7.200 man, maakten voorheen deel uit van het Staatse leger. Na de omwenteling gingen zij over in Bataafse dienst en bleven dat totdat hun contract was afgelopen. Voor de laatste twee gebeurde dat in 1797.

In zijn voorstellen aan de Staten-Generaal trachtte het Comité te Lande, zoals de opvolger van de Raad van State kortweg heette, tevens zo veel mogelijk een einde te maken aan de misstanden die onder het vorige regime ten aanzien van het leger hadden bestaan. Een voorbeeld van dit soort gebreken vormde de regel dat de militairen zelf hun kleding, uitrusting en bewapening dienden te bekostigen. De daarmee gemoeide gelden werden ingehouden op hun soldij. Het door het Comité te Lande ingediende plan bepaalde in dit verband dat bij elk korps een aparte kas zou komen voor reparatie en vervanging van uniformen, uitrustingsstukken en wapens. De staat kreeg de verplichting opgelegd om voor elke man die bij dat korps diende, wekelijks een bepaald bedrag in deze kas te storten. Dankzij deze nieuwe regeling hielden de militairen nu dus meer van hun soldij over.
Een andere belangrijke verbetering vormde de oprichting van één centrale kas, het Bureau van Betaling, dat alle voor de defensie te land bestemde financiën beheerde en de korpsen rechtstreeks van de benodigde gelden voorzag. Onder het oude bewind vonden dergelijke betalingen namelijk plaats via de provincies, die elk een vast gedeelte van de defensielasten bekostigden. Omdat na de Bataafse omwenteling de invoering van een nationaal belastingstelsel nog geruime tijd uitbleef, moesten de provincies voortaan elk jaar het hun opgelegde aandeel in de kosten voor de defensie te land aan het Bureau van Betaling afdragen.

In de lente van het eerste jaar van de Bataafse vrijheid besteedde het Comité te Lande tevens ruim aandacht aan het opstellen van een voordracht van de te benoemen officieren. Aan de hand daarvan zouden de Staten-Generaal uiteindelijk bepalen wie als zodanig een functie in het nieuwe leger zouden krijgen. Op 25 april 1795 bepaalde het comité dat alle officieren van het voormalige leger door middel van een rekest een keuze moesten maken: óf een benoeming in het nieuwe leger óf ontslag uit dienst, al of niet met toekenning van pensioen. Het lag voor de hand dat het comité bij het opstellen van de voordracht de namen van degenen die in het verleden al te duidelijk blijk hadden gegeven van een orangistische houding, al bij voorbaat ter zijde legde. Van de officieren die uiteindelijk werden benoemd, was ongeveer de helft afkomstig uit het Staatse leger. Verder gingen er veel posten naar personen die na het échec van de patriottenbeweging in 1787 naar Frankrijk waren uitgeweken en enkele jaren later met hun revolutionaire medebroeders ten strijde waren getrokken tegen hun oude vaderland en zijn bondgenoten. Van de Staatse officieren die niet naar de nieuwe armee wensten over te gaan, week een deel uit naar het buitenland. Voor een aantal van hen was deze keuze ingegeven door de wens om gewapenderhand en onder leiding van de Oranjes het oude regime te herstellen. Een aantal anderen koos voor een loopbaan in vreemde krijgsdienst. Vele Staatse officieren gaven echter de voorkeur aan pensionering. Over de aantallen lager gegradueerden die naar het nieuwe leger overgingen, zijn geen gegevens bekend.

Het Comité te Lande was geen lang leven beschoren; het werd al op 16 februari 1798, dus nog geen drie jaar na de oprichting, opgeheven. Zijn taken op militair gebied werden overgenomen door de agent van Oorlog, een soort minister, die het toezicht op en de complete leiding over leger en landsverdediging in handen kreeg. Hij stond bovendien aan het hoofd van het Ministerie van oorlog, dat namens hem orders uitvaardigde aan de commandanten van de grote eenheden. Deze centrale instantie en haar chef veranderden later nog diverse keren van naam - van 1801 tot 1803 lag de leiding zelfs in handen van een driemanschap -, maar hun taak bleef dezelfde.?

De soldaten van het Bataafse leger waren vrijwilligers, merendeels buitenlanders. Zij die dienst wilden nemen in dit leger moesten aan de volgende condities voldoen: niet jonger zijn dan 18 jaar en niet ouder dan 36, en een minimale lengte hebben van 5 voet en 4 duim Rijnlandse maat ofwel 1,67 meter. Jongemannen die nog in de groei waren, mochten 3 duim (ongeveer ruim 8 centimeter) korter zijn. Het dienstverband bedroeg minimaal zes jaar. Na het verstrijken daarvan kon men nog twee maal voor een dergelijk periode bijtekenen, mits de leeftijd dit nog toestond. Bij het tekenen van de eerste drie contracten kreeg men een premie van 6, resp. 6 en 3 dukaten. Degenen die voortijdig de dienst wilden verlaten, konden zich uitkopen. Waren er nog geen drie jaar van de totale termijn verstreken, dan kostte hun deze 150 gulden - voor een gewone fuselier kwam dit dus neer op meer dan anderhalf jaar soldij - in alle andere gevallen de helft van dit bedrag.
Na de vorming van het Bataafse leger kreeg het uniform van de infanterist een Franse snit. Het behield de blauwe kleur van dat van voor de Bataafse republiek, de jaspanden werden zeer lang, de kragen erg hoog, de riemen, broek en vest waren wit, zwarte slobkousen en schoenen. Het hoofddeksel was een zwarte tweekantige hoed. Grenadiers onderscheiden zich door een zwarte pluim met gekleurde top op de hoed en rode epauletten. De fuseliers hadden geen pluim. De wapens waren een musket met gladde loop en bajonet en een kort sabel. De ransel was van koeienhuid gemaakt. Onderofficieren droegen hetzelfde als soldaten. Hun rangonderscheidingstekens kon men herkennen aan de chevrons op de mouwen. Officieren hadden een betere kwaliteit uniform dan de soldaten en hadden twee zilveren epauletten en om de middel werd een rood/wit/blauwe sjerp gedragen, officieel onder de rok, maar ook vaak eroverheen.

Een gewone fuselier ontving per dag vijf stuivers soldij, dus 91½ gulden per jaar. Een sergeant kreeg per dag acht stuivers meer. Een tweede luitenant verdiende ongeveer twee keer zoveel als een sergeant. Een kapitein, commandant van een compagnie, ontving bijna zeven keer zoveel. Iedere militair moest van zijn inkomen nog wel de kosten van zijn voeding, onderdak en geneeskundige verzorging betalen.
Kazernes zoals wij die nu kennen waren er toen nog niet. Steden werden beschermd door vestingwerken. Soldaten werden in de stad gehuisvest in woonhuizen en ook ondergebracht in gevorderde gebouwen.
De legers brengen veel werkgelegenheid in de plaatsen waar zij komen. Getrouwde militairen hadden vaak hun vrouw en kinderen bij zich. Hele gezinnen reisden mee van garnizoen naar garnizoen. Met eten, drinken, wassen en door 'vertier' te bieden kan de lokale bevolking aan de soldaten 'verdienen'. Er werd soms wel een beetje te veel economisch gehandeld getuige het feit wat de commandant van het 3e bataljon van de 49e halvebrigade Senac op 6 januari 1800 schreef nadat hij met zijn bataljon in Woerden verblijf had gehouden: ?Ik beklaag me ernstig over het gedrag van het gemeentebestuur van deze stad. De inkwartieringsbiljetten voor 18 a 20 mannen waren verdeeld over de minst welgestelden, die geld hadden ontvangen van de rijke inwoners. Op dat moment zaten de soldaten onder de sneeuw; het was hen onmogelijk gedurende de gehele nacht te verwarmen of zij moesten dit om de beurt doen; 20 mannen kunnen zich niet drogen voor een kacheltje. Men had in diezelfde onderkomens enkele slechte matrassen doen distribueren om de troep te laten slapen op zolders met duizend gaten in het dak... Het brood was niet gebakken en van zeer slechte kwaliteit. De ambtenaren van de gemeente hebben mij geantwoord, dat zij geen ander brood hadden noch andere onderkomens om mij te geven en dat een nacht heel snel voorbij was.?

Iedere halve brigade was samengesteld uit volgende manschappen: 98 officieren en 1.995 minderen, te verdelen in
a) een staf, bestaande uit 1 kolonel, 1 kapitein-adjudant-majoor en 12 muzikanten;
b) 3 bataljons, bestaande uit een staf van 1 luitenant-kolonel, 1 luitenant-kwartiermeester 1 adjudant, 1 chirurgijn, 1 aide-chirurgijn en 2 élèves-chirurgijns, 1 tamboer-majoor en 1 geweermaker.
c) verder 9 compagnieën, bestaande uit 1 kapitein, 1 eerste en 1 tweede luitenant, 1 sergeant-majoor, 3 sergeants, 1 korporaal fourier, 6 korporaals, 2 tamboers en 60 grenadiers of
fuseliers.

Het schema van inlijving uit 1795 was als volgt:
Halve Brigade Bat. Samengesteld uit:
1e 1e Reg. Van Brakel en 1e bat. Des Villattes
2e Reg. Oranje Nassau No.1, 2e bat. Des Villattes, 2e bat. Reg. Van Plettenberg
3e Reg. Van Wartensleben.
2e 1e Reg. Oranje Nassau No.2, Reg. Bosc de la Calmette
2e Reg. Markgraaf van Baden
3e Reg. Van Randwijk en 1e bat. Van Plettenberg
3e 1e Reg. Van Wilcke en Reg. Hessen Darmstadt
2e Reg. Van Dopff en 1e bat. Van Westerloo
3e Reg. Erfprins van Oranje en 2e bat. Van Westerloo
4e 1e Reg. De Schepper en Reg. Douglas (het onderdeel van Jacobus Isarin)
2e Reg. Oranje Gelderland en Reg. De Thouars
3e Reg. Oranje Vriesland en Reg. De Petit
5e 1e Reg. Von Geusau
2e Reg. Van Maneil en Reg. De Bons
3e Reg. Van Welderen
6e 1e Reg. Bedaulx en Reg. Nassau Usingen
2e Reg. Bentinck en Ie bat. Oranje Stad en Lande
3e Reg. Stuart en 2e bat. Oranje Stad en Lande
7e 1e Reg. Van Monster
2e Reg. Van Nijvenheim
3e Bat. Waalse infanterie van Perez

Noord-Holland, 1799
In 1799 brak de Tweede Coalitieoorlog uit. De Britten besloten om een inval te doen in Nederland om de Bataafse Republiek ten val te brengen en de stadhouder te herstellen. Ook hoopten de Britten de Bataafse vloot uit te schakelen, omdat deze een substantiële bijdrage kon leveren aan een Franse invasie van Groot-Brittannië of Ierland. Een andere motivatie voor de inval was dat een dergelijke expeditie een van de bepalingen was geweest van het Brits-Russische alliantieverdrag op 28 december 1798.
De Britse regering had er lang over gedaan om de beste landingsplaats voor de Brits-Russische expeditie te kiezen. Enkele locaties die overwogen werden waren de monding van de Schelde (waar in 1809 de Walcherenexpeditie zou landen) en het gebied rond Scheveningen (nabij Den Haag), omdat de Britten dachten dat hier veel steun voor de voormalige stadhouder Willem V zou zijn. Uiteindelijk werd gekozen voor de kop van Noord-Holland omdat de kust hier makkelijker te bereiken was dan andere delen van de kust, waar zandbanken de toegang belemmerden; omdat dit gebied licht verdedigd werd; en omdat het de mogelijkheid bood om het Bataafse vlooteskader bij Den Helder te veroveren, een belangrijk strategisch doel. Ook dachten de Britten die de expeditie voorbereidden dat Amsterdam makkelijk vanuit het noorden kon worden bereikt en ingenomen.
De Bataafse regering en legerleiders en hun Franse bondgenoten waren bekend met de plannen voor de Brits-Russische inval in Nederland, maar wisten niet waar de landing precies zou plaatsvinden. Hierdoor waren ze gedwongen om hun troepen te verspreiden langs de hele kust, van de Schelde in het zuiden naar Groningen in het noorden. Een van de twee Bataafse divisies, onder bevel van generaal Daendels, was in Noord-Holland gelegerd. Daendels had zo'n 7.000 man in het noordelijk deel van het schiereiland, rond Alkmaar, en een reserve onder commando van generaal Van Zuylen van Nijevelt in het smalste deel van het schiereiland, bij Beverwijk. De tweede Bataafse divisie, onder bevel van generaal Dumonceau, verdedigde de noordelijke provincies Groningen en Friesland, en was daarmee afgesneden van Noord-Holland door de Zuiderzee. Bij een inval in Noord-Holland zou Dumonceau er dus dagen over te doen om Noord-Holland te bereiken en Daendels te ontzetten. Hetzelfde gold voor de Franse troepen in Nederland, die onder commando stonden van generaal Guillaume Brune, tevens de opperbevelhebber van de Frans-Bataafse troepen in Nederland.
De Russische troepen die zouden deelnemen aan de expeditie kwamen niet op tijd aan, maar de Britten besloten niet langer te wachten; Abercromby's divisie van 12.000 man werd op 13 augustus ingescheept. Deze divisie bestond uit 4 brigades en werd vergezeld door twee bataljons van de Britse artillerie en genie. De invasievloot bestond uit ongeveer 200 schepen en stond onder bevel van viceadmiraal Andrew Mitchell.
Kort na het vertrek van de vloot begon het flink te stormen. Door de storm kon de invasievloot niet dicht bij de Nederlandse kust komen. Pas op 22 augustus, toen het weer op zee weer kalm was geworden, kon de vloot Den Helder benaderen. Inmiddels had admiraal Adam Duncan zich bij de vloot gevoegd en stuurde twee onderhandelaars naar het Bataafse eskader van schout-bij-nacht Samuel Story (dat in de buurt voor anker lag) om de overgave van Story's eskader en de kustbatterijen bij Den Helder te eisen. Story weigerde echter in te gaan op de Britse eis. In de dagen hierna kon de Britse vloot weinig doen omdat het weer was begonnen te stormen, maar in de avond van 26 augustus ging de storm liggen en begonnen de Britten voorbereidingen om de volgende dag aan land te gaan.
Ondertussen hadden de Bataafse troepen tijd gehad om zelf voorbereidingen te treffen voor de komende landing. Hierbij is het belangrijk om te begrijpen hoe het terrein waar de landing zou plaatsvinden er in 1799 uitzag (de situatie is sinds die tijd sterk veranderd). Den Helder was toen weinig meer dan een gehucht met twee kustbatterijen (eigenlijk weinig meer dan schansen) nabij, de Unie en Revolutie geheten. Den Helder lag op het noordelijkste punt van een schoorwal die ten noorden van Callantsoog uitstak. De schoorwal bestond uit drie duinenrijen achter het strand aan de Noordzee-kant. Achter de duinen liep een weg, de Zanddijk, en langs deze weg liep een kanaal. Achter het kanaal was een kwelderachtig gebied, het Koegras (dit gebied is sindsdien drooggelegd, maar liep toen nog tijdens het vloedgetijde onder water). Ten noorden van de schoorwal was het Marsdiep en ten oosten lag de Waddenzee. De schoorwal was smal, niet meer dan zo'n halve kilometer breed.
Daendels achtte het onmogelijk om zijn divisie in zo'n smalle ruimte langs de kust op te stellen. In plaats daarvan kwam hij met plan om alleen eenheden jagers (lichte infanterie) in de duinen op te stellen, langs het vermoedelijke landingsfront, en de landingstroepen vanuit zowel het noorden als het zuiden aan te vallen zodra ze aan land waren gegaan. Daendels verdeelde dus zijn troepen in tweeën. Hij plaatste de 5e en 7e Bataafse Halvebrigades (onder bevel van majoor-generaal Van Guericke) in Den Helder, samen met de 2e Jagers en verschillende eskadrons lichte cavalerie en paardgetrokken artillerie, in totaal ongeveer 5.000 man. En zelf nam Daendels positie in bij Callantsoog met de rest van de 1e Bataafse Divisie onder bevel van majoor-generaal Van Zuylen van Nijevelt, bestaande uit de 1e, 3e, 4e en 6e Halvebrigades, de 1e Jagers en de 1e Grenadiers, in totaal zo'n 5.200 man - hieronder moet dus ook Jacobus Isarin zich bevonden hebben, als fusilier in de 4e halve brigade (1e bataljon).
Om 3 uur 's ochtends op 23 augustus landde de Britse voorhoede onder generaal Pulteney. Er waren niet genoeg boten om alle troepen in een keer aan land te brengen, waardoor de landing in etappes uitgevoerd moest worden. Desondanks verliep deze landing door 2.500 man van de 3e Brigade en Reserve zonder problemen. De eerste man die voet aan wal zette was ene luitenant Macdonald van het 25e regiment. Ondertussen had de Britse vloot het strand schoongeveegd met een stevig bombardement dat een hoop zand had verplaatst, maar geen enkele schade had aangericht bij de verdedigingstroepen, die zich achter de eerste duinenrij hadden verschanst.
De Britten landden bij een plek die bekendstond als de Kleine Keeten, omdat hier een groepje schuren (keten) stond. Iets verder naar het zuiden was een iets grotere groep schuren die bekendstond als de Groote Keeten. Bovenop het duin bij de Kleine Keeten stond een seinpost die (als dichtstbijzijnde "strategische object") onmiddellijk door de Britten aangevallen werd. De Bataafse jagers probeerden te voorkomen dat de seinpost in Britse handen zou vallen maar werden teruggedreven naar de Kleine Keeten (zoals verwacht, omdat ze maar een kleine voorhoede waren). De onervaren soldaten van het Bataafse reservebataljon dat zich op deze locatie bevond lieten de jagers echter niet door maar raakten in paniek en sloegen op de vlucht; de bevelhebber van het bataljon, luitenant-kolonel Luck, sneuvelde hierbij. Een ander Bataafs bataljon, het 2e Bataljon van de 5e Halvebrigade voerde een tegenaanval uit, maar de Britse troepen waren veruit in de meerderheid, waardoor ook dit Bataafse bataljon teruggedreven werd, met de dood van de bevelhebber (luitenant-kolonel Herbig) als gevolg.
Generaal Guericke besloot hierop zelf orde op zaken te stellen en rukte op naar het zuiden met de 2e Bataljon van de 7e Halvebrigade en twee eskadrons cavalerie en paardgetrokken artillerie. Op weg werd ook het eerder gevluchte 2e Bataljon van de 5e Halvebrigade meegenomen. Guericke bleef echter steken in de kwelder van het Koegras, achter het kanaal langs de Zanddijk, waardoor hij werd afgesneden van communicatie met zowel zijn eigen hoofdkwartier als het hoofdkwartier van de hele divisie. Hierdoor was zijn interventie niet alleen nutteloos (het kanaal was een te groot obstakel om de Britten bij de seinpost aan te kunnen vallen), maar de rest van de 7e Brigade (onder bevel van kolonel Gilquin), die de Britse linkerflank had moeten aanvallen, kreeg geen orders meer en bleef hierdoor tijdens de hele veldslag stilzitten
Het resultaat was dat alle Bataafse activiteit tijdens de belangrijkste fase van de veldslag plaats op de Britse rechterflank (de Bataafse linkervleugel). Hier stelde Daendels zijn troepen op in drie linies, aangezien het front te smal was om een linie te vormen van meer dan twee bataljons tegelijkertijd. Eerst gaf hij kolonel Crass bevel om aan te vallen met de 1e en 3e bataljons van de 5e Halvebrigade, gesteund door cavalerie en twee stuks paardgetrokken artillerie onder commando van kapitein d'Anguerand. Aan Britse zijde stond de 3e Brigade (nu onder commando van generaal Coot, aangezien Pulteney het slagveld had moeten verlaten na een verwonding aan zijn arm). De Britten hadden net genoeg bewegingsruimte om een linie van een enkel bataljon op te stellen. Ze dreigden bij de Groote Keeten (waar de belangrijkste gevechten plaatsvonden) in de flank aangevallen te worden. De Bataafse troepen werden echter enorm gehinderd door het terrein: hun paarden zonken soms tot hun buik in het duinzand, en ook de artillerie kon door het rulle zand weinig uitrichten. De Britse kanonneerboten konden ondertussen dicht bij het strand komen en de Britse infanterie ondersteunen door de Bataafse troepen onder vuur te nemen zodra die tussen de duinen in zich kwamen. Dit Britse zeebombardement leidde tot grote chaos en verliezen aan Bataafse zijde.
Terwijl de troepen van kolonel Crass uiteengereten werden door de Britten en langzaam teruggedreven werden, stuurde Daendels versterkingseenheden een voor het een het slagveld in. Hierdoor werden eenheden van de 1e, 3e en 6e Halvebrigades opgebruikt zonder enig effect te hebben. De Britten hadden geen last van de Bataafse troepen en bleven manschappen ontschepen; van alle boten kapseisde er maar één, waardoor de bemanning van 20 man verdronk. De Britse numerieke overmacht aan de linkervleugel werd zo steeds groter, en de Britten wisten zelf veldartillerie door het rulle zand in positie te brengen. Rond 6 uur 's middags besloot Daendels dat het nutteloos was om verder te vechten en trok zijn troepen terug naar zijn startpositie; de Britten zetten geen achtervolging in. Eenmaal aangekomen bij zijn startpositie voegde ook Guericke zich hem zijn troepen bij hem. Alleen de troepen van kolonel Gilquin, ten noorden van de Britse posities bij de kustbatterijen van Den Helder, bleven nu nog in stelling. Omdat Gilquins troepen te weinig in aantal waren om een aanval door de Britten te weerstaan, besloot Daendels om deze troepen ook terug te trekken. De kanonnen van Den Helder waren sowieso op zee gericht en konden daardoor niets uitrichten tegen een aanval van de landkant (volgens admiraal Story zouden de batterijen ook ineffectief tegen de Britse vloot geweest zijn als deze door het Marsdiep was gevaren). Na de 86 kanonnen onklaar gemaakt te hebben, verlieten de Bataafse troepen Den Helder via het Koegras en sloten zich zonder incident aan bij de Bataafse hoofdmacht.
Als gevolg van de Bataafse terugtrekking uit Den Helder viel de rede van het Nieuwediep zonder slag of stoot in Britse handen. In latere fases van de Brits-Russische expeditie hadden de geallieerden zo een handige haven om hun troepen te ontschepen. Ook vielen een aantal inactieve linieschepen en de inhoud van het vlootarsenaal in Den Helder makkelijk in handen van de Britten. Het eskader van admiraal Story moest zich terugtrekken naar de rede van de Vlieter, verder naar het oosten.
Britse verliezen tijdens de veldslag waren 74 doden (waaronder de 20 man die verdronken), 376 gewonden en 20 verdwenen. Onder de gesneuvelden waren drie officieren, waaronder twee hogere officieren (luitenant-kolonels Hay en Smollett). Aan Bataafse zijde waren 127 doden en 950 doden te betreuren.
Die nacht viel Daendels terug naar de Zijpe-polder, die niet ver daarvan lag. In de dagen daarna trok hij zich nog verder terug naar het zuiden omdat hij vreesde dat hij door een landing bij Petten afgesneden zou worden. Zo'n landing zou ook Alkmaar en andere doelen verder naar het zuiden hebben blootgesteld. Eerst overwoog hij helemaal naar de lijn Purmerend-Monnickendam terug te vallen, maar uiteindelijk stelde hij zijn troepen op in een defensieve positie in de Schermer-polder bij Alkmaar. Latere historici lieten zich kritisch uit over Daendels terugtrekking (en het achterlaten van de "vesting" Den Helder). Generaal Krayenhoff wees er echter op dat het achterlaten van Den Helder, hoewel zeer schadelijk, waarschijnlijk onvermijdelijk was geweest. De formidabele vesting Kijkduin die Napoleon Bonaparte na 1810 liet aanleggen bestond toen nog niet. Het achterlaten van de Zijpe was een beslissing van Daendels die meer vragen oproept, maar alleen omdat de Britten nooit de landing bij Petten maakten, hoewel ze daar zeker toe in staat waren. Ook belangrijk om in acht te nemen is dat de Bataafse troepen al hun ammunitie hadden opgebruikt tijdens de Slag bij Callantsoog. Ze waren daarom niet in staat om op dat moment een nieuw gevecht aan te gaan.
Toen Daendels op 30 augustus zijn nieuwe positie bij Alkmaar aankwam, was er muiterij uitgebroken onder de (grotendeels Oranjegezinde) bemanningsleden en officieren van het Bataafse vlooteskader bij Den Helder. Tijdens het beruchte Vlieter-incident moest de bevelhebber van het eskader, schout-bij-nacht Samuel Story, zich zonder slag of stoot met zijn eskader overgeven aan de Britten.

Het Bataafse leger was echter veel minder Oranjegezind dan de vloot, en ook de bevolking van Noord-Holland had weinig op met de Oranjes. In plaats van een antirevolutionaire opstand te ontketenen, verenigde de invasie juist de verdeelde Bataafse Republiek tegen de geallieerden. De Prins van Oranje liet een verklaring uitgaan waarin het Nederlandse volk werd opgeroepen zich achter de Oranjes te scharen, zonder de moeite te doen de bevolking ervan te overtuigen waarom het stadhouderschap hersteld zou moeten worden. Het kwam daarom niet als een verrassing dat de Nederlandse bevolking onverschillig reageerde op een oproep door voormalig stadhouder Willem V om in opstand te komen.
Een treffen tussen een groep Oranjegezinde bannelingen en een kleine eenheid van de Bataafse militie bij de Westervoortsche Brug in Arnhem op 4 september eindigde met de vlucht van de orangisten. Vergelijkbare pogingen door orangisten in oost-Nederland en Friesland hadden even weinig succes. Het werd duidelijk dat de Britten en Russen het vuile werk zelf zouden moeten opknappen. Desondanks riep het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek de staat van beleg uit. Onder deze noodtoestand werd op 18 september de Oranjegezinde freule Judith Van Dorth tot Holthuizen gearresteerd op verdenking van oproerstokerij; ze werd later veroordeeld tot de dood voor hoogverraad en gefusilleerd door een vuurpeloton.
Ondertussen arriveerden Frans-Bataafse versterkingen. Generaal Brune bracht een Franse divisie onder bevel van generaal Dominique Vandamme naar het Noord-Hollandse front en gaf generaal Dumonceau bevel om met het grootste deel van zijn 2e Bataafse Divisie in Friesland zo snel mogelijk naar Noord-Holland te marcheren. Dumonceau kwam op 9 september aan in Alkmaar. Het Frans-Bataafse leger had nu zo'n 25.000 troepen tot haar beschikking, tegen 20.000 man aan Britse kant. Gezien de numerieke overmacht en de geallieerde versterkingen die elk moment konden arriveren, besloot Brune om niet langer te wachten en Abercromby's positie aan te vallen.
De Britten hadden de overhand in de Slag bij Krabbendam, nabij Alkmaar, op 10 september, en de Franse en Bataafse troepen vluchtten van het slagveld. De nederlaag was deels te danken aan slordig werk door de Frans-Bataafse generaalsstaf, die beide Bataafse divisies over dezelfde smalle weg naar Krabbendam stuurde. Dit plaatsje lag aan een van de weinige wegen naar de Zijpe-polder, waar Abercromby een defensieve positie had opgezet. De polder vormde een natuurlijke vesting: de dijk rond de polder diende als verdedigingsmuur en de ringvaart rond de polder diende als gracht. De smalle, rechte weg door Krabbendam vormde een van de weinige toegangen tot de polder, en was ook makkelijk te verdedigen. Het oorspronkelijke plan was om dit toegangspunt door beide Bataafse divisies aan te laten vallen, maar Daendels' divisie was gedwongen om een meer oostelijk gelegen route te volgen, zodat alleen Dumonceaus divisie Krabbendam aan kon vallen. Net als bij Callantsoog maakte het moeilijke landschap het weer onmogelijk om de gehele divisie in te zetten, zodat de troepen weer in kleine groepjes de veldslag ingingen. Het Britse 20e infanterieregiment (20th Regiment of Foot) wist de aanval af te slaan en Krabbendam in handen te houden. Elders lukte het de Franse divisie van Vandamme niet om over de obstakels van de dijk en de sloten om de Zijpe heen te komen. Vandamme kon dus niet zoals gepland Abercromby's rechtervleugel aanvallen.
Met Britse overmacht op zee, in zowel de Noordzee als in de Zuiderzee, konden Britse versterkingen onder commando van de Hertog van York en Russische troepen onder bevel van generaal Ivan Ivanovitsj Hermann von Fersen zonder probleem aan land gaan in Den Helder. De gecombineerde Brits-Russische troepen hadden al gauw een numerieke overmacht van 40.000 man tegen de 23.000 troepen van het verzwakte Frans-Bataafse leger

De Hertog van York, opperbevelhebber van de Brits-Russische troepen, besloot zijn numerieke overmacht zo snel mogelijk te benutten. Hij bereidde daarom een aanval langs een breed front voor. Om de problemen waar de Hertog van York mee te maken had te kunnen begrijpen, moet men eerst begrijpen hoe het landschap in die tijd was. Noord-Holland vormde een schiereiland met langs de Noordzee een strand en een brede duinenrij (met uitzondering van een kort stukje ten zuiden van Petten, waar alleen een dijk het achterland tegen overstroming beschermde). Naast de duinen lag een streep relatief hooggelegen land dat zeer geschikt was voor een marcherend leger, maar verder naar het oosten veranderde het landschap in nat, moerasachtig laagland, vooral bestaande uit meertjes die in de 17e eeuw waren drooggelegd en ingepolderd. Deze laaggelegen gebieden werden doorkruist door kleine en grote afwateringssloten. De polders en sloten vormden een serieus obstakel voor manoeuvrerende legers, zelfs wanneer de polders niet onder water gezet waren (inundatie). Zulke inundaties werden echter steeds vaker ingezet als Bataafse verdedigingstactiek naarmate de inval voortduurde, zodat de geallieerden steeds minder bewegingsvrijheid kregen. Tijdens de Slag bij Bergen waren de meeste inundaties nog niet afgerond, zodat de sloten nog steeds de belangrijkste obstakels vormden voor de geallieerden.
De Hertog van York kwam met een gewaagd aanvalsplan om het Frans-Bataafse leger van verschillende kanten in te sluiten. Hij verdeelde zijn troepen in vier colonnes. Een colonne van 9000 Russen en 2500 Britten onder bevel van de Russische generaal Hermann zou vanuit Petten en Krabbendam in de richting van Bergen marcheren. Een tweede colonne met 6500 Brits-Russische troepen onder bevel van generaal Dundas had als doel Schoorldam. De derde colonne, bestaande uit 5000 man onder commando van generaal Pulteney, richtte zich op Langedijk, Oudkarspel en Heerhugowaard. En de vierde colonne, 9000 man infanterie en 160 cavalerietroepen onder bevel van Abercromby, zou zich op de Frans-Bataafse rechtervleugel werpen, Hoorn innemen en verder doorstoten naar Purmerend.
Zelfs de beste plannen vereisen een goede uitvoering om te lukken en hierin faalden de Brits-Russische troepen jammerlijk. De aanval zou bij zonsopgang op 19 september beginnen, maar de Russische rechtervleugel was al om 3 uur 's nachts vertrokken. Hoewel ze een vroeg voordeeltje hadden tegen de overrompelde Franse troepen langs de Frans-Bataafse linkervleugel, leden ze ook onnodige verliezen door eigen vuur, omdat de Russen in het donker geen onderscheid konden maken tussen hun eigen troepen en die van de vijand. Uiteindelijk wisten ze Bergen in te nemen. Een tegenaanval door Franse versterkingen over het strand vanuit Egmond aan Zee bedreigde echter de Russische rechtervleugel. De Russen werden weer uit Bergen gedreven en trokken zich haastig terug naar hun startposities om te voorkomen dat ze afgesneden zouden worden. In de chaos werd de Russische generaal Hermann gevangengenomen

De colonne van generaal Dundas (die vergezeld werd door de Hertog van York) had weinig vooruitgang geboekt sinds het vertrek rond zonsopgang omdat er vele sloten overgestoken moesten worden en de aanwezige bruggen door de verdedigers onklaar gemaakt waren. Terwijl de aanvallers langzaam richting Schoorldam optrokken had de Bataafse generaal Dumonceau met zijn divisie genoeg tijd om een afleidingsaanval op de Russen bij Bergen uit te voeren en terug te keren naar haar verdedigingsposities. Toen Dundas eindelijk bij Schoorldam aankwam en Dumonceau aanviel, raakte Dumonceau gewond door rondvliegende ammunitie. Wat hierna aan Bataafse kant gebeurde is niet duidelijk omdat Dumonceaus vervanger, Bonhomme, geen rapport van de veldslag schreef. De divisie van Bonhomme viel terug naar Koedijk maar de Britten konden deze kans niet benutten vanwege een Bataafse tegenaanval en omdat de terugvallende Russische troepen aan de rechtervleugel ook Dundas tot een terugtrekking dwong om zo de Russische achterhoede te beschermen. Ook Dundas keerde daarom terug naar zijn startpositie
De derde colonne, met generaals Pulteney, Don en Coote, had ook grote problemen met het terrein. De colonne was gedwongen om een weg over een dijk te gebruiken. Deze Langedijk, die verschillende polders van elkaar scheidt, werd geflankeerd door een diep kanaal aan de rechterkant. Aan de andere kant werd het landschap doorsneden door vele sloten, die ook de bewegingsvrijheid zeer beperkten. De weg leidde naar het dorp Oudkarspel, waar de 1e Bataafse Divisie van Daendels zich had ingegraven (de Bataven klaagden echter dat generaal Brune ze niet had toegestaan volwaardige verdedigingswerken aan te leggen). De eerste aanval door Pulteney op dit verdedigingspunt verliep rampzalig en de Britse aanvallers vluchtten in paniek, tot ze weer konden hergroeperen achter een andere dijk die wat bescherming bood tegen het Bataafse artilleriebombardement. Ook daaropvolgende Britse frontale aanvallen eindigden met zware Britse verliezen, en een poging om de Bataven te omcirkelen werd onmogelijk gemaakt door het kanaal. Maar toen maakte Daendels een grote fout: hij gaf bevel tot een uitbraak door 100 grenadiers. Niet alleen werden deze soldaten makkelijk standgehouden en op de vlucht gejaagd, maar de Britse troepen die de vluchtende grenadiers achtervolgden konden nu makkelijk door de Bataafse verdedigingswerken heen breken. De hele divisie van Daendels sloeg op de vlucht, een vlucht die pas eindigde aan het einde van de Langedijk. De vluchtende Bataven leden zware verliezen door Brits artillerievuur. Daendels leidde persoonlijk een tegenaanval met een enkel bataljon grenadiers, maar inmiddels had Pulteney bericht ontvangen van de rampzalige afloop van de Slag bij Bergen, en moest ook zijn troepen terugtrekken. De Britten hadden dus geen territoriale winst geboekt. Wel was er een groot aantal doden, gewonden en gevangenen aan Bataafse zijde.
De vierde colonne, onder bevel van generaal Abercromby, kon zonder enige tegenstand Hoorn bereiken. Het kleine garnizoen werd overrompeld, Hoorn werd ingenomen en het stadsbestuur hing de oranje stadhoudersvlag uit. De bedoeling was verder naar het zuiden op te rukken en de rechterflank van de Frans-Bataafse troepen aan te vallen, maar dit bleek onmogelijk vanwege de obstakels die de verdedigers hadden opgeworpen. Na de terugtrekking van de andere drie colonnes, kreeg Abercromby bevel om Hoorn te verlaten en ook naar het noorden terug te trekken. De burgers van Hoorn moesten de oranje vlaggen weer naar beneden halen. Al met al behaalde zowel het Brits-Russische als het Frans-Bataafse leger geen enkele territoriale winst in deze veldslag. De verliezen in mankrachten waren echter substantieel aan beide zijden.

Na de capitulatie van de Bataafse vloot op 30 augustus waren de Britten heer en meester over zowel de Noordzee als de Zuiderzee. Vreemd genoeg hadden de Britten geen gebruik gemaakt van dit voordeel door bijvoorbeeld een amfibische landing te maken nabij Amsterdam. Generaal Krayenhoff, die het bevel had over de geïmproviseerde verdediging van Amsterdam, schreef dat Amsterdam eigenlijk enkele dagen geheel onverdedigd was en zo ingenomen had kunnen worden. In zijn mening hadden de geallieerden een makkelijke overwinning kunnen behalen. Maar vreemd genoeg ondernam de Britse vloot geen actie. Dit veranderde in de dagen na de Slag bij Bergen, toen de onverdedigde havensteden Medemblik, Enkhuizen en Hoorn alsnog door de Britten bezet werden. Ook een aantal eilanden in de Zuiderzee werden bezet, maar tegen die tijd lag Amsterdam er niet meer onverdedigd bij.
Aan land lag het initiatief nog steeds bij de geallieerden. Russische versterkingen waren op 19 september gearriveerd. De Russen konden zo een deel van de hun verliezen compenseren. De Hertog van York moest een nieuwe aanval echter twee weken uitstellen vanwege slecht weer. Dit gaf de Frans-Bataafse verdedigers de kans om hun inundaties en andere verdedigingswerken af te maken. Door de inundaties was de Langedijk verworden tot een lang, smal eiland in een ondiep meer. De versterkte verdedigingswerken van Oudkarspel dienden als een onneembaar "Thermopylae". De 1e Bataafse Divisie verdedigde nog steeds dit deel van het front, maar Brune kon grote delen van de divisie (waaronder de cavalerie) verplaatsen naar zijn andere vleugel.
De oostkust van het schiereiland Noord-Holland werd nog ondoordringbaarder gemaakt door middel van inundaties, en een tweede verdedigingslinie werd aangelegd tussen Monnickendam en Purmerend. Het belangrijkste effect van deze defensieve voorbereidingen was dat dat laagliggende oostelijke gedeelte van het schiereiland ondoordringbaar werd voor de Brits-Russische troepen en dat de militaire operaties hierna beperkt waren tot een relatief smalle strook land bestaande uit het strand, de duinenrij en de vlakte direct achter de duinen, grofweg het gebied tussen Alkmaar en de Noordzee.
Begin oktober werd het beter weer. De Hertog van York stelde het plan op voor wat bekend zou worden als de Slag bij Alkmaar op 2 oktober 1799 (de benaming "Tweede Slag bij Bergen" zou beter geweest zijn, aangezien de veldslag nauwelijks Alkmaar beroerde, terwijl wel over Bergen gevochten werd). De voormalige linkervleugel van de geallieerden, onder bevel van Abercromby, werd verplaatst naar de uiterste rechtervleugel; de andere colonnes werden naar links verplaatst om ruimte te maken voor Abercromby's colonne. Dit had het effect dat exclusief Britse eenheden (onder Pulteney en Abercromby) de vleugels bezetten, terwijl de colonne naast die van Abercromby bestond uit gemengd Brits-Russische eenheden onder commando van de nieuwe Russische bevelhebber, Ivan Essen. De vierde colonne (tussen Pulteney en Essen) bestond uit Britse troepen onder commando van Dundas. Volgens Yorks plan zouden de drie colonnes op de rechtervleugel de Frans-Bataafse linkervleugel aanvallen, die bestond uit de Franse divisie van Vandamme langs de kust (de 2e Bataafse Divisie van Dumonceau, nu onder bevel van Bonhomme, bevond zich in het Frans-Bataafse midden). De divisie van Pulteney werd gebruikt als defensief scherm op de linkervleugel om eventuele aanvallen door Daendels te weren.
Abercromby kreeg bevel om met zijn colonne over het strand te marcheren en de Franse linkervleugel aan te vallen. Hiervoor werd het begin van de aanval uitgesteld tot half zeven 's ochtends, zodat Abercromby gebruik kon maken van het ebgetijde. Het Brits-Russische midden ging langzaam maar zeker vooruit, gehinderd door het moeilijke terrein van duinen aan de rechterkant en een door sloten doorsneden vlakte tussen de duinen en de gracht van Alkmaar aan linkerkant. De Frans-Bataafse troepen vielen terug naar Bergen (de Fransen) en Koedijk (de Bataven), waar ze zich verdedigden tegen de oprukkende geallieerden. Cootes brigade in Essens colonne chargeerde 's middags opeens vooruit door de duinen, maar verloor hiermee het contact met de rest van de colonne, die veel langzamer vooruit kwam. Om het gat dat zo ontstond te benutten, begonnen de Fransen een tegenaanval vanuit Bergen met twee colonnes onder bevel van de generaals Gouvion en Boudet. De Fransen werden met moeite teruggedreven, maar wisten wel Bergen de rest van de dag te behouden, ondanks continue Brits-Russische aanvallen.

Ondertussen kwam Abercromby maar langzaam vooruit op het strand, voornamelijk omdat het getijde gedraaid was en het vloed weer begonnen was, waardoor de strand gereduceerd werd tot een smalle strook van mul zand. De troepen en paarden waren uitgeput en zeer dorstig. 's Middags werden Abercromby's troepen opgemerkt door de Fransen, die vervolgens met scherpschutters grote verliezen veroorzaakten, vooral onder de Britse officieren. De Fransen stuurden meer een meer versterkingen door de duinen en uiteindelijk kwam generaal Vandamme met een grote cavalerie-eenheid en leidde persoonlijk een charge tegen de Britse paardgetrokken artilleriebatterijen, die tijdelijk in Franse handen vielen. Deze cavaleriecharge werd uiteindelijk teruggedrongen door een tegenaanval geleid door Paget, die de Fransen weer helemaal terug naar Egmond aan Zee dreef.
Tegen die tijd was het donker gevallen en werden de belangrijkste militaire operaties een halt toegeroepen. Abercromby was Bergen al voorbij en was in theorie in staat om de Franse flank aanvallen. Abercromby was echter zo verzwakt dat hij deze positie niet kon uitbuiten. Desondanks voelde Brune zich zo bedreigd dat hij bevel gaf tot een algehele strategische terugtrekking uit Bergen en de andere Frans-Bataafse posities de volgende ochtend. Zowel de Fransen als Bataven vielen nu terug naar hun tweede verdedigingslinie. Daendels trok zich terug naar Monnickendam en Purmerend, waarna Krayenhoff het gebied voor deze linie onder water zette. Bonhomme en Vandamme namen een nieuwe linie in tussen Uitgeest, Castricum en Wijk aan Zee. Zo bewaakten ze het smalste gedeelte van het Noord-Hollandse schiereiland, aangezien het IJ in die tijd Noord-Holland nog steeds doorsneed. Hier wachtten ze de volgende actie van de vijand af.
Met de terugtrekking van het Frans-Bataafse leger was het grootste deel van Noord-Holland nu in Brits-Russische handen, in theorie tenminste. Maar grote delen van de provincie, waaronder de Beemster, Schermer en Wormer, waren onder water gezet, zodat de Britten deze vruchtbare gebieden niet konden gebruiken om voedsel van te betrekken. Hierdoor moest de bevoorrading voornamelijk via de haven van Den Helder verlopen en vervolgens met veel moeite aangevoerd worden over wegen die door de regen bijna onbegaanbaar waren. Ook moest er voedsel komen voor zo'n 3.000 gedeserteerde Bataafse soldaten en muiters die de Prins van Oranje hoopte om te vormen tot een Nederlandse brigade. De voorraden begonnen op te raken.
De Hertog van York, die zijn hoofdkwartier in Alkmaar had gevestigd, wou haast maken met het offensief. Hij wist dat Brune zes Franse bataljons aan versterkingen had ontvangen uit de zuidelijke Nederlanden. Ondertussen verloor hij steeds meer van zijn eigen troepen, voornamelijk door ziekte. Aan het begin van de volgende fase van zijn veldtocht, de Slag bij Castricum op 6 oktober, had hij niet meer dan 27.000 man tot zijn beschikking

Brune had zijn linkervleugel verdeeld in drie divisies: Gouvion in de duinen bij Wijk aan Zee; aan zijn rechterkant Boudet rond Castricum; en de 2e Bataafse Divisie, nog steeds onder bevel van Bonhomme, rond Uitgeest. Voor deze defensieve linie waren Franse voorposten in Bakkum en Limmen, onder commando van brigadegeneraal Pacthod. In de ochtend van 6 oktober kwamen deze voorposten onder aanval door de drie offensieve Brits-Russische colonnes: Abercromby langs het strand, Essen in het midden en Dundas aan de linkervleugel, terwijl de vierde colonne onder Pulteney nog steeds Daendels dekte. De Brits-Russische colonne van Essen dreef de Franse voorposten met gemak weg. De bedoeling was alleen wat gewapende verkenning, maar door het gemak waarmee de voorposten veroverd werden, besloten de Russen tot een frontale aanval op de Franse troepen van Pacthod in Castricum. Het dorp wisselde die dag herhaaldelijk van eigenaar. Brune gaf bevel aan Boudet om meer versterkingen in stelling te brengen. Aan Britse zijde werden troepen uit de colonnes van Dundas en Abercromby naar Castricum gestuurd om de slag in het voordeel van de geallieerden te beslissen. Abercromby bracht zijn reservebrigade persoonlijk naar Castricum om het dorp laat die middag aan te vallen.
Brune gaf het bevel tot een bajonetcharge die de Britse en Russische soldaten in chaos terugdreef. Ze trokken zich terug richting Bakkum, achtervolgd door de Franse cavalerie van generaal Barbou. Maar voordat de geallieerde troepen in paniek op de vlucht sloegen, werden ze gered door een cavaleriecharge door de lichte dragonders van Paget, die plotseling vanuit een verborgen duinvallei verschenen. Nu was het de Franse cavalerie die op de vlucht sloeg, en in hun vlucht trokken ze de uitgeputte Frans-Bataafse troepen, die net daarvoor Castricum hadden hernomen, met zich mee. De Frans-Bataafse troepen stonden op het punt om uiteen te vallen.
De oprukkende Britten werden echter standgehouden door een tegenaanval door Bataafse huzaren onder commando van kolonel Quaita. Dit draaide de hele veldslag in het voordeel van de Fransen. Nu was het de beurt van de Brits-Russische troepen om zich in chaos terug te trekken naar Bakkum en Limmen, terwijl de achtervolging ingezet werd door de Frans-Bataafse cavalerie. Alleen het snel vallende donker kon nog een einde maken aan de slachtpartij die volgde.
Gelijktijdig vochten de Fransen onder Bouvion en de Britten onder Abercromby een eigen veldslag uit in de omgeving van het strand en de duinen. Afgezien van een artillerieduel waarbij de Bataafse artillerie van Gouvion dood en verderf zaaide onder de Britten, was dit treffen nogal statisch, vooral nadat Abercromby zich met zijn reservebrigade bij Essen voegde. Het gevecht werd heviger die avond toen Abercromby terugkeerde en een aanval lanceerde. Gouvion hield echter stand tegen deze aanvalspoging.
Op de Bataafse rechtervleugel van generaal Daendels gebeurde helemaal niets die dag, omdat door de inundaties zijn linie ondoorbreekbaar was. Wel vond er een vreemd incident plaats. De Britse generaal Don, met een witte vlag, probeerde toestemming te krijgen om de Bataafse linies te doorkruisen zodat hij met de Bataafse regering kon overleggen. Omdat de veldslag aan de Bataafse linkervleugel duidelijk al begonnen was, vond Daendels dit ongepast gebruik van de witte vlag. Daarnaast bleek Don documenten met zich mee te dragen die als opruiend beschouwd zouden kunnen worden. Daendels arresteerde Don als spion en stuurde hem naar Brunes hoofdkwartier. Don werd gevangengezet in de vesting van Lille en pas jaren later vrijgelaten, in ruil voor de Ierse rebel James Napper Tandy.

De twee legers waren in de nacht van 6 oktober weer terug op hun beginposities (hoewel de voorposten in Bakkum en Limmen in Britse handen bleven) en de Brits-Russische verliezen waren niet enorm waren geweest, hoewel de geallieerden wel twee keer zoveel verliezen hadden geleden als de Fransen en Bataven. De Hertog van York riep zijn generaals nu samen voor overleg. Er werd besloten dat het Brits-Russische leger zich helemaal tot het oorspronkelijke bruggenhoofd in de Zijpe-polder zou terugtrekken, waarbij al het grondgebied dat sinds 19 september was veroverd weer werd opgegeven. De steden Hoorn, Enkhuizen en Medemblik werden ook achtergelaten; Bataafse troepen konden nog net voorkomen dat de Britse troepen bij hun aftocht de pakhuizen met vlootvoorraden in brand zetten. De terugtrekking werd met zoveel haast uitgevoerd dat twee veldhospitaals vol met Britse gewonden achtergelaten werden in Alkmaar, samen met 400 vrouwen en kinderen van soldaten.
De strategische terugtrekking werd afgerond op 8 oktober, hoewel prins Willem van Gloucester, die met zijn troepen terugtrok uit Hoorn, nog wel in de dagen erna een achterhoedegevecht vocht tegen Daendels. Midden oktober was de situatie van 19 september weer hersteld: de Brits-Russische troepen verschansten zich in de natuurlijk vesting van de Zijpe-polder, belegerd door de Frans-Bataafse troepen. Het weer was weer slecht en vroege winterstormen bemoeilijkten de bevoorrading door de Britse vloot. De Hertog van York werd geconfronteerd met het vooruitzicht van een winterse belegering, een situatie waarin het goed mogelijk was dat zijn troepen van honger om zouden komen (op 13 oktober waren er nog maar voorraden voor 11 dagen). Hij besloot daarom om Brune te benaderen met een voorstel voor een eervolle overgave. Het voorstel werd op 16 oktober aan Brune overhandigd.
De daaropvolgende onderhandelingen waren kort. Op verzoek van de Bataafse regering eiste Brune eerst de teruggave van het buitgenomen Bataafse vlooteskader. De Hertog van York weigerde de schepen terug te geven en dreigde vervolgens de dijk bij Petten door te steken, waardoor het land rond de Zijpe blank zou komen te staan. Generaal Krayenhoff was niet onder de indruk van deze dreiging; hij had immers de voorgaande weken al zelf een groot deel van Noord-Holland onder water gezet, en wist dat dit met weinig moeite weer teruggedraaid kon worden. Brune was echter veel meer onder de indruk van Yorks dreiging (of deed alsof; Krayenhoff noemt een aantal "prachtige paarden" die de Hertog van York cadeau gaf aan Brune) en ging al snel akkoord met een overeenkomst die zeer in het voordeel van de geallieerden was. In deze Conventie van Alkmaar, getekend op 18 oktober, werd de terugkeer van de Bataafse vloot niet genoemd. De Brits-Russische troepen en de oranjegezinde muiters mochten Noord-Holland ongehinderd verlaten. De aftocht moest voor 1 december afgerond zijn. Er zou een gevangenenruil plaatsvinden van zo'n 8000 krijgsgevangenen. Ook een aantal Bataafse militairen die bij de Zeeslag bij Kamperduin gevangengenomen waren, waaronder admiraal De Winter, kwamen vrij. De Britten kwamen overeen om de forten van Den Helder en hun kanonnen in goede staat terug te geven. De Bataven vonden dat ze er (afgezien van de gevangenenruil) bekaaid vanaf kwamen, maar ze waren machteloos om een voor hun gunstigere overeenkomst voor elkaar te krijgen.
Toen de Conventie van Alkmaar getekend was, ging een wapenstilstand in. De geallieerde aftocht werd afgerond op 19 november, toen generaal Pulteney vertrok met de laatste Britse troepen.

Na de veldtocht in Noord Holland van 1799 werd besloten de sterkte van de infanterie te vermeerderen en wel elke compagnie grenadiers met 1 sergeant, 2 korporaals en 36 grenadiers. Elke compagnie fuseliers werd vermeerderd met 1 sergeant, 2 korporaals en 30 fuseliers.
De betrekking van kapitein-adjudant kwam te vervallen, maar de staf van elk bataljon werd vermeerderd met 1 majoor en 1 meester-zadelmaker.

In de winter van 1800 op 1801 nam de divisie Dumonceau, deel aan de veldtocht langs de Main. In 1803 en 1805, werd weer de divisie beschikbaar gesteld, voor landingen in Engeland, die uiteindelijk niet doorgingen. In 1805 ging de divisie onder Dumoceau naar het Donau gebied en leverde slag bij Ausburg, Passau en Krems. In december 1805 werd de 2e divisie onder luitenant-generaal Bonhomme, ingedeeld bij het Noorder-leger, onder bevel van Prins Louis Bonaparte, de latere koning van Holland, maar deze legergroep kwam niet tot actie, omdat kort daarop de Vrede van Presburg werd gesloten.

De halve brigades bleven bestaan tot 1803; zij zouden bij het besluit van 20 oktober van dat jaar per 1 januari 1804 weer worden ontbonden in zelfstandige bataljons, die de nummering 1
tot en met 21 kregen. Hierbij werd b.v. het muziekkorps van 12 man over de 3 bataljons verdeeld, zodat elk bataljon nu slechts beschikking had over 4 muzikanten. Men mocht daarbij nog hulp-muzikanten, bij voorkeur tamboers, bijvoegen. De kosten voor de muziek werden door een kleine bijdrage van de officieren en onderofficieren bestreden. Jacobus´ bataljon wordt op die manier het 10e bataljon Infanterie van Linie.

Het jaar 1805 bracht weer een nieuwe organisatie. Bij besluit van 11 juni werden de zelfstandige bataljons weer samengevoegd tot regimenten. Uit de 21 bataljons met 3 nieuw opgerichte garnizoensbataljons werden nu 8 regimenten Infanterie van Linie gevormd, elk van 2 veldbataljons en 1 garnizoensbataljon. Het 1e Regiment Infanterie van Linie werd gevormd uit het 1e, 8e en 6e bataljon Infanterie;
het 2e uit het 3e, 4e en 5e bataljon;
het 3e uit het 5e, 7e en een der nieuw opgerichte garnizoensbataljons;
het 4e uit het 11e, 12e en een nieuw opgericht bataljon;
het 5e uit het 14e, 16e en 15e bataljon;
het 6e uit het 13e, 17e en 18e bataljon;
het 7e uit het 9e, 21e en een nieuw opgericht bataljon.
het 8e regiment uit het 10e, 19e en 20e bataljon - het voormalige 10e batajon van Jacobus wordt zo dus weer het 1e bataljon van het nieuwe 8e regiment infanterie.
De regimenten Duitse infanterie, Saxen Gotha en Waldeck, waren gedurende al die tijd ongewijzigd gebleven en werden eerst tijdens het Koninkrijk Holland verdeeld over de regimenten Infanterie van Linie.

De periode 1806-1810 werd bekend als de periode van het Koninkrijk Holland, onder koning Louis Napoleon (broer van Napoleon Bonaparte). Zoals hierboven vermeld, werden al in 1805 de in 1803 ontstane bataljons door elkaar gehusseld en verenigd tot 8 Regimenten Infanterie van elk 3 bataljons. Hiertoe worden 3 nieuwe bataljons opgericht. Als een jaar later er drie 3de bataljons worden verdeeld over het 1ste en 2de bataljon, worden de nog overgebleven Duitse regimenten Waldeck 1, Waldeck 2 en Saksen-Gotha als 3de bataljon aan deze regimenten toegevoegd.
In 1805 wordt er ook weer een Garderegiment opgericht, dat het symbolische nummer 1 krijgt. Ten gevolge hiervan worden bij de overige regimenten de nummers met één verhoogd.

Het 8e regiment lag in 1809 zeker in Amsterdam, want daar werd oudste zoon Philippus Jacobus Isaren in februari van dat jaar gedoopt. Zijn echtgenote, Geertruij Voorhaar (ook geschreven als Voorha en Voora) was de dochter van soldaat Philippus Voorhaar, die in hetzelfde 8e regiment diende, maar dan in het 3e bataljon. Hieruit valt te herleiden dat Jacobus en Geertruij´s vader elkaar mogelijk hebben leren kennen toen het 8e regiment werd samengesteld uit de voormalige 10e, 19e, en 20e bataljons - waarschijnlijk dus al sinds medio 1805. Geertruij was echter nog maar 17 jaar oud toen ze beviel van haar eerste zoon. Of het echtpaar ueberhaupt officieel getrouwd is, valt zelfs te bezien: ze zouden dan in de loop van 1808 moeten zijn getrouwd toen Geertruij nog maar 16 jaar oud was (en Jacobus 38!).

Vanaf 1810 wordt Nederland volledig ingelijfd bij het Franse keizerrijk en houdt het koninkrijk Holland op te bestaan. Alle Nederlandse legeronderdelen gaan nu officieel op in het Franse leger.
De meeste bataljons worden nu opnieuw herschikt in regimenten met Franse benamingen; 123 t/m 126 en 131 Régiment d'Infanterie de Ligne. Anderen worden compleet opgeheven. De Grenadiers heten vanaf nu 2e Régiment de Grenadiers de la Garde d'Impériale, de jagers het 33e Régiment d'Infanterie Lègère. In 1813 blijkt dat de meeste onderdelen totaal vernietigd waren in diverse veldslagen in Rusland.

Het onderdeel waar Jacobus Isarin in diende werd dus als volgt hernummerd over een periode van 20 jaar:
1e bataljon 4e Demi Brigade, 1795-1803
10e bataljon infanterie van Linie, 1803-1805
1e bataljon 8e Regiment Infanterie, 1805-1806
1e batajon 9e Regiment Infanterie, 1806-1810
1e bataljon 126e Régiment Infanterie de Ligne, 1810-1813

Het 126e Régiment Infanterie de Ligne werd in 1810 opgericht en was samengesteld uit het Franse 5e regiment d´infanterie en het 1e bataljon van het 8e regiment infanterie uit het voormalige Koninkrijk Holland (het onderdeel van Jacobus Isarin). Het 126e wordt ingedeeld om mee te doen aan de campagne tegen Rusland, die dramatisch zou verlopen. Het regiment was betrokken bij veldslagen bij Smoliany en Borisow en zou tussen 26 en 29 november 1812 vrijwel volledig vernietigd worden in de slag aan de Berezina: het regiment wordt letterlijk opgeofferd om de terugtocht van de Grande Armée te dekken. Restanten van het 126e RI de Ligne worden in 1813 toegevoegd aan het 123e RI de Ligne.
Het 123e was in 1813 betrokken bij veldslagen bij Wittenberg, Wessel en Lützen. Na de val van het Franse keizerrijk in 1814 werd dit legeronderdeel ontbonden. In de loop van dat jaar moet Jacobus Isarin dus naar Woerden zijn teruggekeerd - in ieder geval voor juli 1814, want dochter Cornelia werd in maart 1815 te Woerden geboren.

Jacobus Isarin is dan dus inmiddels ruim een kwart eeuw soldaat, heeft vanaf 1794 tot 1813 allerlei veldslagen en veldochten overleefd, wat hem tot een ware ijzervreter maakt - deze beroepsmilitair is dan ook nog eens twee jaar actief in dienst voor het nagelnieuwe Nederlandse leger, in de periode 1815-1817! Als hij in 1826 te Woerden overlijd is hij pannenbakker van beroep.
(bron: http://gw.geneanet.org/pietercostarica)
=
Jacobus Isarin komt voor in het stamboek "Een militair in de franse tijd"
De volgende details worden over hem genoemd:
No 38/225
aangenomen 02 12 1799
voor de tijd van 4 jaren 11 1/2 maanden
tot 19 nov 1804
lengte 5 voet en 9 duim (=ongeveer 177 cm)
leeftijd 30 jaar
geboorteplaats Nijmegen
geloof rooms
vrouw en kinderen geen
Uiterlijk:
- bruin haar
- bruine ogen
- kleine neus
- ronde kin
- pokdalig gezicht
afgegaan 27 sept 1802 naar 11e compagnie te Amsterdam
(bron: Koos Isarin)

Avez-vous des renseignements supplémentaires, des corrections ou des questions concernant Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin)?
L'auteur de cette publication aimerait avoir de vos nouvelles!


Barre chronologique Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin)

  Cette fonctionnalité n'est disponible que pour les navigateurs qui supportent Javascript.
Cliquez sur le nom pour plus d'information. Symboles utilisés: grootouders grand-parents   ouders parents   broers-zussen frères/soeurs   kinderen enfants

Avec la recherche rapide, vous pouvez effectuer une recherche par nom, prénom suivi d'un nom de famille. Vous tapez quelques lettres (au moins 3) et une liste de noms personnels dans cette publication apparaîtra immédiatement. Plus de caractères saisis, plus précis seront les résultats. Cliquez sur le nom d'une personne pour accéder à la page de cette personne.

  • On ne fait pas de différence entre majuscules et minuscules.
  • Si vous n'êtes pas sûr du prénom ou de l'orthographe exacte, vous pouvez utiliser un astérisque (*). Exemple : "*ornelis de b*r" trouve à la fois "cornelis de boer" et "kornelis de buur".
  • Il est impossible d'introduire des caractères autres que ceux de l'alphabet (ni signes diacritiques tels que ö ou é).



Visualiser une autre relation

Les sources

  1. Genealogie Isarin (opgesteld door Koos Isarin)
  2. Gens Nostra (jaargang 41)
  3. Gens Nostra (jaargang 37)
  4. Het Utrechts Archief
  5. stamboom Roelofs - Gens Nostra (jaargang 41)

Des liens dans d'autres publications

On rencontre cette personne aussi dans la publication:

Événements historiques

  • La température le 14 mai 1770 était d'environ 16,0 °C. Le vent venait principalement de l'/du nord-est. Caractérisation du temps: helder. Phénomènes météorologiques particuliers: veel dauw. Source: KNMI
  • En l'an 1770: Source: Wikipedia
    • 12 avril » tremblement de terre en Haïti.
    • 20 avril » |le roi Héraclius II de Géorgie remporte une victoire considérable sur l'armée turque à la bataille d'Aspindza. Ce sera la dernière bataille remportée par la Géorgie jusqu'à nos jours.
    • 29 avril » James Cook, à bord de l’Endeavour, débarque sur le continent australien, en accostant à Botany Bay.
    • 11 juin » l'explorateur James Cook découvre la grande barrière de corail.
    • 6 juillet » bataille de Tchesmé.
    • 14 novembre » James Bruce découvre le lac Tana comme source du Nil bleu.
  • La température le 15 mai 1770 était d'environ 18,0 °C. Le vent venait principalement de l'/du nord-est. Caractérisation du temps: zeer betrokken omtrent helder. Source: KNMI
  • En l'an 1770: Source: Wikipedia
    • 12 avril » tremblement de terre en Haïti.
    • 19 avril » Louis XVI épouse Marie-Antoinette d'Autriche, dans un mariage par procuration.
    • 20 avril » |le roi Héraclius II de Géorgie remporte une victoire considérable sur l'armée turque à la bataille d'Aspindza. Ce sera la dernière bataille remportée par la Géorgie jusqu'à nos jours.
    • 29 avril » James Cook, à bord de l’Endeavour, débarque sur le continent australien, en accostant à Botany Bay.
    • 6 juillet » bataille de Tchesmé.
    • 7 décembre » Louis XV enregistre en lit de justice un édit de discipline qui provoque la démission de tout le Parlement de Paris. L'édit amorce une réforme radicale de la justice.
  • La température le 29 septembre 1826 était d'environ 14,0 °C. Le vent venait principalement de l'/du sud-est. Caractérisation du temps: betrokken mist. Source: KNMI
  •  Cette page est uniquement disponible en néerlandais.
    De Republiek der Verenigde Nederlanden werd in 1794-1795 door de Fransen veroverd onder leiding van bevelhebber Charles Pichegru (geholpen door de Nederlander Herman Willem Daendels); de verovering werd vergemakkelijkt door het dichtvriezen van de Waterlinie; Willem V moest op 18 januari 1795 uitwijken naar Engeland (en van daaruit in 1801 naar Duitsland); de patriotten namen de macht over van de aristocratische regenten en proclameerden de Bataafsche Republiek; op 16 mei 1795 werd het Haags Verdrag gesloten, waarmee ons land een vazalstaat werd van Frankrijk; in 3.1796 kwam er een Nationale Vergadering; in 1798 pleegde Daendels een staatsgreep, die de unitarissen aan de macht bracht; er kwam een nieuwe grondwet, die een Vertegenwoordigend Lichaam (met een Eerste en Tweede Kamer) instelde en als regering een Directoire; in 1799 sloeg Daendels bij Castricum een Brits-Russische invasie af; in 1801 kwam er een nieuwe grondwet; bij de Vrede van Amiens (1802) kreeg ons land van Engeland zijn koloniën terug (behalve Ceylon); na de grondwetswijziging van 1805 kwam er een raadpensionaris als eenhoofdig gezag, namelijk Rutger Jan Schimmelpenninck (van 31 oktober 1761 tot 25 maart 1825).
  • En l'an 1826: Source: Wikipedia
    • 24 février » le traité de Yandabo met fin à la première Guerre anglo-birmane.
    • 10 avril » fin du troisième siège de Missolonghi (date dans le calendrier julien). Les habitants font une sortie triomphante, mais fatale pour la majeure partie d'entre eux.
    • 15 juillet » création de la Troisième section de la Chancellerie Impériale, par Nicolas Ier de Russie.
    • 21 décembre » fondation de la République de Fredonia.


Même jour de naissance/décès

Source: Wikipedia

Source: Wikipedia


Sur le nom de famille Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin)


La publication Arbre généalogique Voorhaar a été préparée par .contacter l'auteur
Lors de la copie des données de cet arbre généalogique, veuillez inclure une référence à l'origine:
Jan Voorhaar, "Arbre généalogique Voorhaar", base de données, Généalogie Online (https://www.genealogieonline.nl/stamboom-voorhaar/I579.php : consultée 3 juin 2024), "Jacobus Isarin (ook Isaren - ook Izarink - ook Issarin) (1770-1826)".