Omtrent het jaar 450 toch, werden de Friezen, benevens de Anglen, over welke een Friesch Vorst mede het gebied voerde, van de Brittaniërs, nu Engelschen, te hulp geroepen tegen de Schotten en Picten, die den Brittannischen Koning overvielen en hem te magtig werden. Zij kwamen, aangevoerd door Hengist en Horsa, zonen van den Frieschen Koning Udolf Haron, en gedroegen zich zoo dapper tegen de Schotten, dat Koning Vortiger van Brittanië, aan Hengist een gedeelte van het land van Kent overgaf.||Dit gewest stond den Friezen zoo wel aan, dat zij meer van hunne volksgenooten ontboden en Vortiger van den troon stieten. Toen noemden zij Brittanië Engistland, naar zijnen naam, of Angelland, naar de Angelen, die met hen opgetrokken waren, als onderdanen der Friesche Vorsten. Afstamming Odibald liet drie zonen na, van welke de oudste Richold II hem in de Koninklijke waardigheid opvolgde. Geëerd en bemind door zijn onderdanen, werd deze Vorst niet minder ontzien door de omliggende volken, welke dikwerf de kracht zijner wapenen moesten ondervinden. Reeds bij den aanvang zijns bestuurs bragt hij, op aandringen des volks, eene vloot bijeen, met welke zijne tweelingbroeders, Hengst en Hors, naar Britanje overstaken, om de mislukte onderneming en den dood hunner voorgangers en naamgenooten te wreken. Zij veroverden dit Rijk, en stichtten er eene nieuwe heerschappij. Middelerwijl plunderden de Denen, onder hunnen Koning Harald, Frieslands grenzen, doch vlugtten op het berigt, dat Richold tegen hen in aantogt was. Deze, hiermede niet bevredigd, zond zijnen veldheer Hercon, een man sterk en groot van ligchaam, stout en onversaagd van gemoed, met een heir naar Denemarken, dat alles te vuur en te zwaard verwoestende, in zegepraal naar Friesland terugkeerd. Even gelukkig bedwong hij een opstand de Sikamheren en Westfalingers, die tot vernieuwde onderwerping genoodzaakt werden; ook versloeg hij de Batavieren, welke zich reeds van een groot gedeelte van West-Friesland hadden meester gemaakt, waar thans Dibbald regeerde. Te midden dezer overwinningen overleed Richold in het jaar vijf honderd zeventig, in eenen ouderdom van drie en negentig jaren, van welke hij drie en veertig als Regent, aan het geluk zijner onderdanen gewijd had. Het bijgeloof beschouwde als een voorteeken van zijnen dood, den geweldigen stormwind en watervloed, welke in hetzelfde jaar, drie dagen en zoo vele nachten Friesland onder de golven bedekt, en er vreesselijke verwoestingen hadden aangerigt.
Enfant(s):
Les données affichées n'ont aucune source.