28-5-1622: Aert Jansen van Ackoye bekende schuldich te wesen Jan de Borchgraeff Gobelsen, borger tot Gorinchum, de somme van 450 car. gld., daervoor verbindende eerst 2 m. hoochlants, gelegen op Ackoije op te hoochweij aen den zuijtsyde ten naesten gelegen syn for. Gen. (= forstelijke genade) en beneden mede syn for. Gen., str. van den bangraef af totten Lingendyck toe, met alnoch 3½ hont hoochlants, ghenaempt ‘den langen acker’, aen de suijtsyde gelegen Jan Andriesen van Appeldoorne en aen de noortsyde sijn for. Gen., str. van den bantgraeff af totten achterwech toe, met alnoch een huijs, boomgaert en hoffstadt met alle appendentie vandien, daer hy comp.t jegenwoordich in en op woont, aen de noortsyde ten naesten geërft Barbaren Stevensdochter, wed. wylen Cornelis Gerritsen, en aen de westsyde Lesken Jansdr, wed. wylen Jan Ottensen van Ackoye, str. van den Lingendyck af totte stege toe, met alnoch een vogelkooij met 7 hont lants daeraen gelegen, tsamen groot 2 m., gelegen int weer lants, genaempt ‘de weyhoff’, aen d’oostsyde gelegen Herberen Marcelisse met sijn moeder en aen de westsyde gelegen syn for. Gen. In de marge d.d.
23-12-1651 verclaerde Dirck Aertsen, won. tot Oosterwijck, dat denselven brief, soo het capitael en alle verloopen was voldaen.5
Aert Jansz. van Acqoy |
Les données affichées n'ont aucune source.