Trouwt Aaltje Brinkman
De driedubbele moord.
Op zondag 22 maart 1795, s morgens na kerktijd, was Bruin Brinkman samen met zijn zuster Marijtje naar de Assendelverzeedijk gegaan, om hun zuster Aaltje te bezoeken. Zijn zuster Aaltje was gehuwd met Gerrit Janssen Nunnink en deze hadden samen drie kinderen, Maartje, Jan en Klaas. Het gezin woonde in een klein huisje gelegen in de bocht waar de Sint Aagtendijk overging in de Assendelverzeedijk. Na het middageten kwam Arend Nunnink, de broer van Gerrit, ook op visite en er ontstond een levendige conversatie over de veranderingen welke de intocht der Franse militairen teweeg hadden gebracht40. Tijdens dit gesprek vertrouwde Gerrit aan de anderen dat hij toen al zijn geld en andere waardevolle bezittingen uit voorzorg had opgeborgen41. Die middag werd er niet alleen over de huidige politieke situatie gesproken. Zo vroeg Gerrit aan Bruin of deze hem kon helpen aan enige wilgenpoten en een appelboompje. Bruin beloofde om binnenkort langs te komen met de bewuste boompjes. In de tuin van Gerrit Zonneveld42 stond namelijk nog een appelboompje wat zijn eigendom was. Toen Bruin die middag omstreeks halfvier weer in de richting Beverwijk ging, leefde bij hem nog niet het idee om zijn familieleden te vermoorden. Dit idee kwam pas de volgende dag in hem op, terwijl hij aan het werk was op het land van Jan Lijnslager43. Terwijl hij op het land bezig was kwam bij hem de gedachte op om zijn zwager en zuster te vermoorden. Volgens zijn eigen zeggen was zijn motief hebzucht, want na de moord wilde hij zich meester maken van hun geld en andere kostbaarheden. Toen hij die avond om ongeveer zes uur naar zijn huis aan de Peperstraat liep, stond zijn plan definitief vast. Thuisgekomen pakte Bruin de bijl waarmee hij zijn daad wilde uitvoeren. Vanuit zijn woning aan de Peperstraat liep hij de Breestraat op om het appelboompje op te halen. Maar hij liep het huis van Gerrit Zonneveld voorbij, sloeg de Bloksteeg in en vervolgde zijn weg richting de Pruimendijk. Via een pad langs de Hem bereikte hij de Assendelverzeedijk. Na ongeveer een half uur lopen kwam hij aan bij de woning van zijn zuster en zwager. Het bleek dat hier een buurvrouw, de vrouw van Louw Kleybroek, op bezoek was. Het leek Bruin maar beter even buiten te wachten totdat zij vertrokken was. Even later verliet de buurvrouw, zonder Bruin gezien te hebben, via de achterdeur de woning. Nu deze getuige vertrokken was, legde Bruin de bijl neer en trad het huis binnen. In de achterkamer trof hij zijn zwager aan, die aan het weven was. Gerrit vroeg Bruin nog even te wachten, want hij wilde nog even een nieuwe rol in het weefgetouw plaatsen. Bruin ging naar de keuken en hier was zijn zuster net bezig met het avondmaal. Voor de zekerheid informeerde hij nog maar of hun spaargeld wel goed opgeborgen was. De soldaten gebruikten namelijk allerlei listen om dit op te sporen. In haar onschuld deelde Aaltje mee dat het veilig tussen de turfblokken, onder de bedstede verstopt was. Inmiddels was Gerrit gereed, kwam ook de keuken binnen en vroeg waar de wilgenpoten waren. Bruin antwoordde dat deze buiten op de dijk lagen, en gezamenlijk liepen zij naar buiten. Nauwelijks 30 roeden (100 meter) van het huis verwijderd gooide Bruin zijn zwager tegen de grond en gaf hem met de bijl twee krachtige slagen op het achterhoofd. Zonder enig geluid te geven moet Gerrit vrijwel meteen gestorven zijn. Volgens het opgemaakte autopsie rapport van Adolf Ludwig Meijer, Medicus bij het Mecklenburgse Corps en Joseph Guilhelmus Petermans, Mr. Chirurgijn, waren de slaapbeenderen van Gerrit verbrijzeld en waren doorgedrongen in de hersenen met uitstorting van een menigte bloeds. Het was volgens de lijkschouwer zelfs mogelijk dat men met de blote hand de hersenvliezen kon afnemen. Na zijn daad keerde Bruin naar de woning terug, waar Aaltje zittende aan de tafel, bezig was met het snijden van het brood. Op haar vraag waar haar man was, antwoordde Bruin, die komt dadelijk daar Gerrit nog even moest wateren. Terstond nadat hij dit gezegd had, sloeg hij met de bijl tegen haar hoofd. Na twee à drie slagen viel Aaltje dood van haar stoel op de grond. Ook bij haar moeten deze slagen vrijwel meteen de dood tot gevolg hebben gehad. Ook hier concludeerde de lijkschouwer dat haar twee slaapbeenderen zodanig waren verbrijzeld dat men zonder enige moeite met de vinger de gescheurde hersenvliezen kon bereiken. Begerig snelde Bruin naar de bedstee, maar stuitte op een volgende hindernis. In de bedstede lag namelijk zijn achtjarig nichtje, Maartje, te slapen. Voorzichtig tilde Bruin het slapende meisje op en wilde het in een andere bedstee leggen. Ongelukkig voor het kind, want zij werd waker en zag haar vermoorde moeder badend in het bloed op de grond liggen. Nu moest het meisje, daar zij hem herkend had, er ook aan geloven. Evenals haar ouders werd zij, door middel van slagen met de bijl tegen haar hoofd, gedood. In zijn autopsierapport vermeldde de lijkschouwer dat bij haar de rechterzijde van haar schedel was weggeslagen en haar hersenen ontbloot waren. Deze puilden zelfs naar buiten. De twee andere kinderen, Jan en Klaas, waren beide gelukkig nog te jong om hem aan te wijzen als moordenaar en werden door hem gespaard. Klaas, de jongste, zat in een kakstoel44 bij het raam en Jan lag te slapen in een kribbe naast de bedstee. Nu de kust vrij was begon Bruin aan de speurtocht naar de kostbaarheden. Het beddengoed en het stro werden uit de bedstee gehaald en eronder tussen de turfblokken vond hij het kistje met de buit, bestaande uit twee drie guldenstukken en twintig enkele guldens. In het kistje lag wat zilverwerk bestaande uit schoengespen en hemdrokknopen45 en een gouden slot van een vrouwenketting. Het kerkboek met zilveren sloten en een zilveren kapijzer liet hij onaangeroerd liggen. Volgens zijn eigen verklaring daar dit persoonlijke eigendommen van zijn zuster waren, en hij van haar hield. In een kast in het naastgelegen kamertje trof hij nog twee Zeeuwse Rijksdaalders en acht zeshalve guldens aan46.
Voordat hij vertrok nam Bruin afscheid van zijn neefje Klaas. Hij kuste hem op zijn hoofdje en trok de deur achter dicht zonder nog een blik te werpen op zijn slachtoffers. Buiten gekomen ontdeed Bruin zijn zwager nog van diens gouden hemdsknopen en wandelde terug naar Beverwijk. Thuis gekomen werden de gestolen voorwerpen door hem tijdelijk begraven onder een losse steen. De volgende dag groef hij de buit weer op en begroef hij de buit in de grond bij een elzenstomp, in het Snipje van Dirk Heuvelkamp aan het Heemskerkerduinpad. Bruin wachtte veertien dagen en toen bleek dat Justitie hem niet als verdachte beschouwde, groef hij de buit op. Om niet herkend te worden, verkocht hij de voorwerpen bij verschillende zilver- en goudsmeden te Haarlem en Amsterdam. Van de opbrengst betaalde hij diverse schulden af en van het restant kocht hij kleding47. Ook het moordwapen, de bijl, was niet meer in zijn bezit daar hij dit had doorverkocht. Tijdens zijn bekentenis toonde Bruin echt berouw van zijn daad en hij kreeg geestelijke bijstand van een pastoor. De leden van de commissie van rechtspraak waren verbijsterd en de zaak kreeg een andere wending. Naast brandstichting werd Bruin nu een driedubbele moord ten laste gelegd.
Gerrit Jans Nunnink |
Les données affichées n'ont aucune source.