Rorik, ook wel Rurik, Roerik van Dorestad of Hrørek (ca. 820 - na 873, voor 882) was een Deense Viking uit Jutland die tussen 841 en 873 over een deel van Frisia heerst (het kustgebied van Nederland). Hij had een broer Harald. Ze waren waarschijnlijk oomzeggers van Harald Klak, en dus neven van Godfred Haraldson. Rorik was wellicht een zoon van Harald's broer Hemming, die in 837 op Walcheren in de strijd viel. Hij was waarschijnlijk de jongere broer, aangezien hij niet, zoals zijn broer Harald, in 826 in Mainz gedoopt is.
Bij de opstand tegen Lodewijk de Vrome in 834 had Lotharius Harald tot aanvallen tegen het rijk aangemoedigd. Rond 836 leidde hij waarschijnlijk verschillende raids in het Schelde estuarium. Belangrijke handelsplaatsen zoals Domburg en Antwerpen werden platgebrand.
Na de dood van Lodewijk gaf Lotharius in 841 verschillende gebieden in Frisia aan Harald en Rorik. Harald opereerde vanaf Walcheren, Rorik vanaf Wieringen, Dorestad bestuurden zij samen. In 842 is Harald waarschijnlijk gestorven. Na de dood van zijn broer, werd Rorik ervan verdacht niet loyaal te zijn aan Lotharius en moest hij vluchten. Hij zocht zijn toevlucht in het gebied van Lodewijk de Duitser, in Saksische gebieden bij de Deense grens.
In 850 maakte Rorik gemene zaak met zijn neef Godfred Haraldson. Samen veroverden zij Utrecht en Dorestad. Lotharius was toen gedwongen Rorik als heerser van een groot deel van Frisia te erkennen en Rorik werd met het gebied beleend. Bisschop Hunger van het Sticht Utrecht vluchtte naar Deventer. De munt van Dorestad ging door met munten van Lotharius, zij het in verbasterde vormen als "IOTAMUS IMP(erator)". De Frankische vorsten stonden machteloos tegenover de invallen door de Vikingen en probeerden de Vikingleiders aan zich te binden door hen grote gebieden in leen te geven. De sterke economische positie van Dorestad was toen aan het afnemen, waarschijnlijk onder meer door veranderingen in de loop van de Rijn.
In 855 gaf Lotharius I het bestuur van Frisia en Dorestad aan zijn zoon Lotharius II. Rorik en Godfred keerden terug naar Denemarken, waar een jaar eerder Horik I was gestorven en probeerden de macht te grijpen. Dit mislukte en ze keerden nog hetzelfde jaar naar Dorestad terug. In 857 veroverde Rorik met Lotharius' goedkeuring het Deense gebied ten noorden van de Eider tot de Schlei bij Hedeby, maar andere Vikingen maakten van zijn afwezigheid gebruik om Dorestad aan te vallen, zodat Rorik snel moest terugkeren. In 863 kwamen de Vikingen opnieuw de Rijn op. Er gingen geruchten dat Rorik ze had doorgestuurd naar Xanten als ze zijn gebieden maar ongemoeid lieten. Dit was voor aartsbisschop Hincmar van Reims aanleiding brieven te schrijven aan Rorik en aan bisschop Hunger. Hunger kreeg de opdracht Rorik een passende boetedoening op te leggen als het gerucht juist zou zijn. In de brief aan Rorik schrijft Hincmar ook dat Rorik geen onderdak moest verlenen aan graaf Boudewijn I van Vlaanderen, omdat hij Judith, de dochter van de keizer, geschaakt had. Uit deze brieven blijkt dat Rorik zich toen net bekeerd had en gedoopt was.
In 867 vond een opstand van de Cokingi (mogelijk Oostergo)[1] plaats en werd Rorik uit (een deel van) Frisia verdreven. Dit duurde echter niet lang en Rorik keerde voor 870 al weer terug. Bij het verdrag van Meerssen (870) werd het Middenrijk verdeeld tussen Karel de Kale en Lodewijk de Duitser. De grens liep dwars door het gebied van Rorik, zodat hij beide broers als leenheer kreeg. In 873 zwoer hij Lodewijk trouw in Aken, en dat is het laatste dat we van hem horen. Hij is gestorven vóór 882, toen Godfried de Noorman zijn gebieden in leen verkreeg.
Rorik was de oom van de Viking Rodulf (de zoon van zijn broer Harald) die omkwam bij een aanval in het huidige Friesland in 873.