Il est marié avec Huibertje Cornelis Bootsman.
Ils se sont mariés entre le 8 mai 1821 et le 5 août 1821 à Edam, North Holland, Netherlands , il avait 29 ans.
Enfant(s):
Bruining Schilder (Bruin van Kippie), geboren 10-03-1792 te Volendam, overleden 02-03-1858 te Volen-dam op 65 jarige leeftijd.
(De Russische veldtocht van Napoleon begon op 24 juni 1812 met een leger van in totaal ca. 600.000 manschappen. Hiervan keerden er slechts 40.000 terug. In totaal streden ca. 14.000 Nederlandse dienstplichtigen aan Franse Zijde.
Na de Slag bij Borodinoop 7 september 1812 (42.000 Rus-sische doden, en 58.000 Franse doden) nam Napoleon Moskou in. De Russen brandden de stad voor drie-kwart plat. Waardoor Napoleon zijn troepen niet meer kon bevoorraden en zich terug moest trekken.
Dit werd een catastrofe van honger en kou. Halverwege de terugtocht moest de Berezina worden overgestoken bij min 20 graden op 26 en 28 november. De Fransen verloren hier nog eens ca. 22.000 manschappen. Ook deze Bruining Schilder is in Franse Dienst geweest in Rusland.
Tijdens die overtocht van de Berezina is hij naar Volendam gevlucht.
De Witte Schimmels
Een historie uit de Franse Tijd.
Laten we even gedeserteerde en vluchtende soldaat rusten om een beeld te geven van de grote catastrofe die zich diep in Rusland had voltrokken.
Europa haalde weer even vrij adem bij de berichten dat de schier onoverwinnelijke legers van Napoleon een rampzalige nederlaag hadden geleden. Van de 420.000 man die begonnen waren aan de oversteek over de Berenzina bleven er 18.000 over. De Russen maakten 130.000 gevangenen. 50.000 man deserteerde. Er zwermden dus zo’n 50.000 man in erbarmelijke toestand terug naar thuisland.
Bruin, die nog niet voor de helft met deze oorlogstragedie bekend was, besloot toch maar een barbier op te zoeken om zich te laten scheren en knippen. Hij overdacht ook, of hij het nu niet kon wagen om zich in een goed kostuum te steken. Z’n plunje zag er zo erbarmelijk uit, dat hij in bewoonde streken op een afstand werd gehouden. En hij kon toch gemakkelijk betalen z’n geldbundel was nog welgevuld.
Zo liep hij in een boerendorp een winkeltje binnen dat hem voorkwam als een kleermakerij. Hij kocht daar een net costuum en voelde zich weer een heertje.
Maar voor hij tot kopen overging, had hij nodig op een beschutte plaats zich met sneeuw geheel gewassen en zag wel dat zijn donker ondergoed pikzwart was van smerigheid. Maar een goed costuum zou dat wel voor het oog bedekt houden.
Op heel wat confortabeler wijze kon hij nu zijn terugweg vervolgen. Vele dagen liep hij voort.Vaak wist hij met een wagen of met een voertuig liftend vlugger door het land te komen. Spoedig bereikte hij de Franse grens en toen dacht hij eerst maar naar Parijs te gaan. Dat hij gedesserteerd soldaat was met deze chaos van het leger toch niet meer te achterhalen. In het Franse land werd hem alle hulp en raad verstrekt. Vooral z’n goudstukken deden wonderen. Maar de weg was nog lang voor hij de omgeving van Parijs onder de vermoeide voeten had. Op zekere avond meende hij Parijs dicht te zijn genaderd. Hij was maar een simpele dorpsjongen. Z’n geogra-fische kennis was maar zeer klein. Onderwijs had hij betrekkelijk niet genoten. Hij kon lezen noch schrijven. De brief had hij denkelijk wel laten schrijven. Want het schrift was te fraai voor ’n vissersjongen. Zonder geluk vaart niemand wel!! En dit geluk had Bruining “ondanks alle ontberingen toch wel mee”.
Aan de kant van de weg, in het schrale gras, zag hij een jonge vrouw zitten; ze zag er nog jeugdig uit. Bruining keek naar haar, en ook zij keek naar hem. Het was of hij aanvoelde dat zij een apart soort vrouw was. Zij was de eerste die de stilte verbrak. Zij sprak in tamelijk goed Hollands de jongeman aan. “je bent zeker een hollander of Vlaming en deserteur?” Bruin bevestigde dat hij hollander was.
Uit het gesprek dat hierop volgde bleek dat zij een Markelenster was een vrouw die met het leger meereist en getrouwd was met een Duitser. Zij overtuigde Bruining dat er nog wel een dag mee gemoeid zou zijn voor hij in Parijs was. Ïk wil er aan een “pas” zien te komen zei hij. Zij vervolgde: “Dat kan je beter morgen doen. Ga mee naar gindse herberg, daar is gelegenheid voor wat maagvulling en je kunt er rustig overnachten. Zo volgde hij de vrouw naar de herberg, waar hij kennis maakte met de man van de markelenster die hier het zaakje dreef.
De Duitse logementhouder sprak gebroken Vlaams met z'n moedertaal. Veel wat hij zei ontging hem. Z'n aandacht ging uit naar wat hij hier zag. Dit was geen gewone her¬berg. Er waren vele meiden, en de wijze waarop ze de bezoekers benaderden was voor Bruining, zo vreemd. Ook het man¬volk,gedroeg zich op 'n wijze die hij nooit eerder had meegemaakt. De behaaglijk warmte deed hem goed, maar er kwam een gore reuk in z'n neus. Hij vroeg zich af waar hij nu eigenlijk onderdak had.
Na een korte tijd kwam een jonge vrouw ongevraagd aan z’n tafeltje zitten: Ze was schaars- gekleed en benaderde hem vrijmoedig. Aanvankelijk lachtte hij en schikte bij. Och, hij was jong en de ontberingen hadden ook hem niet onberoerd gelaten. Nog een tweede meid kwam lonkogend langs met een bord met glazen. Hij bestel ¬ er twee één voor hem en zijn tafelgenote. Steeds aanhaliger werd de meid. Opeens drong het tot hem door, hij was in en prethuis, waar bedorven vrouwen haar lichaam verkochten. Plots kwam er een walging over hem. Het flitste door z'n hoofd er dreigt gevaar. De gevaren waarop z’n moeder hem had gewezen. „Jongen" had ze gezegd. „Hoe het je ook vergaat, be¬waar je geloof en blijf het gevaar voor je ziel en zaligheid uit de weg. Ik smeek je, kom terug zoals je bent weggegaan. En mocht je sneuvelen, laat dan een herinne¬ring na, dat je onbesmet de eeuwigheid bent ingegaan".
Ook de pastoor had hem op 't hart ge¬drukt in het ruwe soldatenleven de gev¬aren voor de ziel uit de weg te gaan
En had hij beiden niet plechtig beloofd dat zeker na te komen. Hier moest hij weg, maar; vlugger gedacht dan uitgevoerd. Hij wachtte 'n gunstig moment af. Toen de meid even weg was pakte hij z'n ransel en spullen bijeen en sloop weg, de dui¬sternis in.
Een koude nacht stond. hij nu moederz¬iel alleen in. Dat was geen aangenaam vooruitzicht. Toch was het geluk met hem. Hij liep 'n gendarme tegen het lijf. De Fransen keken hoog,op tegen soldaten, vooral in deze tijd vol tegenslagen voor het leger van Napoleon. En wie wist het verleden van deze soldaat. Hij werd vrien¬delijk toegesproken. De man nam hem mee en gaf hem onderdak in een cachot. Daar was hij de koning te rijk mee en ne¬stelde zich warmpjes in het stroo. Er was zelfs 'n deken. De volgende morgen kwam hij verkwikt wakker. Op het bureau kreeg hij 'n stuk brood en ’n nap water. Een ka¬rig ontbijt dat hij toch met graagte naar binnenwerkte.
De marechaussee ging daarna met hem mee om voor hem de benodigde papieren te ver¬krijgen. Ook dit gelukte en met de pas op zak wist hij zich veilig. In montere stem¬ning trok hij Parijs binnen. Hij bleef en¬kele dagen en profiteerde van z'n goud¬stukken. At en sliep in een degelijk gastenverblijf en begon toen aan de terugreis
Hij zocht naar een vervoersmogelijkheid, maar, in deze tijden bestonden nog geen treinen en auto's. Het snelste vervoer was de diligence en het paard. Overal probeer¬de hij inlichtingen in te winnen, maar er heerste een grote chaos. Toen besloot hij maar weer te voet zijn terugweg te vervolgen. Hij kocht wat mondvoorraad en begaf zich op weg. De eerste dag liep hij wel 30 km. In een klein gehucht vroeg hij onderdak in een klein gebouw dat op 'n herberg leek. Hij had geluk, voor een goud¬stuk kreeg hij een bed en ontbijt. De doch¬ter van de herbergier, behandelde hem zeer vriendelijk. Zij was het evenbeeld van het meisje op Volendam, waar zijn hart naar uitging.
Een hevig verlangen naar z'n dorp en dier¬baren hield hem uit de slaap. Deze herin¬neringen waren op de achtergrond geraakt. De angst en ontberingen, de prikkel tot le¬vensbehoud hadden hem beziggehouden. Thans scheen de toekomst hem weer zon¬nig toe. Wat had hij allemaal al niet mee¬gemaakt. In het voorjaar was hij er inge¬loot en kort daarna ingelijfd. Hij was het leger ontvlucht, dat .krijgshaftig de Russische grens overschreed. Reeds dagen op terugweg door schier onbewoonde gebieden had in oktober, het was 1812, Napo¬leon de grote slag verloren bij de Bere¬nzina. Nu was het reeds achter in december. Hij hoopte vurig voor Kerstmis thuis te zijn In de geest zag hij weer z'n oudelui, die niets meer van hem gehoord hadden. Was hij nog in leven? En Huibje zijn meisje. Hoeveel anders was zij als de gore meiden die hij had ontmoet. Haar beeld was dat van een Madonna Als zij kuierden over de schelpenpaadjes en langs de rietkragen. Ze liepen niet gearmd, maar volgens de zeden van die tijd met 'n el tussenruimte van elkaar. Hij zag haar nu voor zich met de wijde rokken en blauwe boezelaar. Haar fijne gezichtje gemarkeerd door de slap hangende hullewiekjes. Huibertje was de enige dochter van de botterknecht Boots¬man. Die naam had hij nog maar kort want ,hij was afkomstig uit Bunschoten. Hij had zich als vissersknecht verhuurd op 'n Vo¬lendammer botter. Het was een wonderlijk verhaal, dat Bruining van z'n ouders had gehoord, over z'n schoonvader. Op 'n nawinterse dag, er lag nog wat schotsijs in de haven, ging de vloot voor het eerste weer naar zee. De zware botters werden dan met haakstokken afgeduwd. Hij had aan een gebeuren, z’n bijnaam te danken van „de wuiver". Toen hij de botter afduwde, stond Lijsje z'n meisje aan de havenkant naar het uitvaren van de botters te staren. Hij zag haar staan en wuifde naar haar, tegelijk met de haakstok tegen z'n borst, de botter afduwend. Hij verloor z'n evenwicht en viel met stok en al op een schots ijs in de haven en verdween onder water. De schipper hielp hem op het droge, maar hij had een hersenschudding opgelopen. Met 'n kuulburrie werd hij naar de schipperwo¬ning gedragen. Enige weken moest hij bed houden. De vader van Bruining ging die tijd in z'n plaats op de botter mee. Er was nog weinig handel in vis, en anders moest de botter opgelegd worden.
De volgende dag had Bruining geluk. Een boer moest met groente naar een markt, vele kilometers ver. Dat hij mee mocht rij¬den op de bok had de herbergiersdochter voor hem bedisseld. Lopend en liftend bereikte hij de Belgische grens. Het is ons niet bekend hoe hij de verdere weg heeft afgelegd. Bekend is, dat hij in Amersfoort opdook en daar ook z'n vriend de Slok weer tegen het lijf liep. Het was toen twee lagen voor Kerstmis. Vandaar zat het vervoer hem niet mee, want pas 's avond bereikte hij Amsterdam. Daar kon koude noch sneeuw hem weerhouden en liep hij via Monnickendam naar z'n geboorteplaats. Doodvermoeid zag hij de contoeren van het torentje van het Hervormde kerkje met het vergulde scheepje in de de trans. Hij spoedde zich langs de; enige weg, de dijk en langs het haventje, naar z'n ouderlijk huisje, dat toen, uitzicht had op het haven¬deel wat nu nog “kleiperk" heet. Aan de zeezijde was geen enkel huis. Hij klopte aan de deur, want geen enkel lichtje brand¬de. Alleen de havenlichten wierpen "n natt¬e schijn” over het witte havendijkje en de bevroren zee. Tot tweemaal moest hij bonzen op de deur. Toen deed vader open. Ze vielen in mekaars armen. Ook moeder Aaltje klom uit bed en spoedig brandde de pet¬roleumlamp. Het was, een in-gelukkig weerzien.t
Twee jaar later overleed z’n vader op 14 september 1814. Hij trad toen in zijn plaats op als viskoper. Hetzelfde jaar trouwde hij met Huibertje Bootsman. Ze kregen twee zoons en een dochter. De jongens kregen namen van Kees en Jan. Zijn koopmans¬chap had hem welgesteld gemaakt. Rond 840 stond heel Volendam op de dijk naar en wonderlijk schouwspel op zee te sta¬ren. Daar liepen twee nieuwe kwakken de haven binnen, opgetuigd , met witte zeilen. De bevolking. stond in extase. Als twee witt¬e schimmels gleden de vaartuigen.de ha¬ven binnen. Geen wonder dat de twee zo¬nen van Bruining als bijnaam kregen de ouwe Schimmel dat was Cornelis en de jonge Schimmel dat was Jan. De nakomelingen van de eerste hebben de naam “Schimmel" nog als bijnaam. Nog speelt in m’n herinnering, die zondagmiddagen na het eten. Dan gingen wij als kinderen naar het huisje aan de voet van de dijk. Daar woonde eenzaam als tachtig-jarige onze bab, de oude Schimmel. Hij deed altijd een middagdutje en steevast lag de zondagscent in het schenkblad voor z’n kleinkinderen. Hij was een zoon van onze held uit dit verhaal. Op de plaats waar het huisje stond, staat nu een nieuwe woning tegen de dijk van ook een nazaat van Pietje Mooijer.
De oude Bruining was lang voor de “ Keuning” ’n legendarisch figuur in de jaren na de Franse overheersing in het kleine Volendam
B.S.
Bruining (Bruin) Schilder ![]() | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
1821 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Huibertje Cornelis Bootsman |
Toegevoegd via een Instant Discovery™
Stambomen op MyHeritage
Familiesite: De Groot Family
Familiestamboom: 78066273-13
Persoonlijke foto van Bruining "Bruin van Kippie" Schilder Toegevoegd via een Photo Discovery™
Stambomen op MyHeritage
Familiesite: de Haan Web Site
Familiestamboom: 242964461-1