(Bron: Het Utrechts Archief, BS Geboorte Veenendaal, archief 481, inventarisnummer 151-04, 30 november 1813, aktenummer 107)
Geboren om 15.30 uur in een huis staande in Wijk Sticht aan het Klein Schuitje 102. Bij het opmaken van de geboorteakte waren Gerrit van Wakeren en Barend Oosterbeek, beiden wolkammers van beroep, als getuigen aanwezig.
(Bron: Het Utrechts Archief, BS Overlijden Veenendaal, archief 481, inventarisnummer 1204-08, 6 september 1866, aktenummer 78)
Overleden om 04.00 uur op het adres Wijk B, nr 776b. Het opmaken van de overlijdensakte geschiedde op aangifte van Gijsbert van Biezen en Albertus Gaasbeek, beiden wolkammers van beroep.
Il est marié avec Jannigje Janszen.
Ils se sont mariés le 8 février 1837 à Veenendaal (Ut) , il avait 23 ans.
(Bron: Het Utrechts Archief, BS Huwelijk Veenendaal, archief 481, inventarisnummer 968-09, 8 februari 1837, aktenummer 5)
Witnesses:Aart van Wijk, Hendrik van Wijk (beiden broers van de bruidegom), Evert Janszen (broer van de bruid) en Frederik Bolderman (behuwd broer van de bruid) (allen wolkammersknechten)
Enfant(s):
In maart 1855 woonde Cornelis van Wijk en Jannigje Janszen met acht van hun kinderen in de Zandstraat van Gelders Veenendaal. Hun kinderen waren op dat moment: Geertrui, zeventien jaar, Jannetje, vijftien jaar, Cornelius, dertien jaar, Hendrikje, elf jaar, Gerrit, acht jaar, Cornelia, zes jaar, Gerritje, vier jaar en Jacob, bijna zeventien maanden oud. Ook de vader van Jannigje Janszen, de bijna zeventig jarige varkenskoopman Cornelis Janszen verbleef toen, om onbekende redenen, bij Van Wijk en zijn gezin in huis.
Door extreem hoog water (ten gevolge van smeltwater) in combinatie met kruiend ijs brak op zondag 5 maart 1855 omstreeks 15.30 uur ter hoogte van boerderij "Groote Doove" de Grebbedijk (rivierdijk langs De Rijn)door waarna een groot deel van de Gelderse Vallei overstroomde. Ook Gelders Veenendaal (gemeente Ede) kwam in de nacht van 5 op 6 maart onder water te staan. Een deel van de bevolking wist de hoger gelegen delen van Ede te bereiken. Een ander deel van de bevolking, circa 1700 inwoners, vluchtte naar de hoogte van de vloedvrije Hervormde Kerk (Markt) en de hoger gelegen molen op de Molenstraat in Stichts Veenendaal. Naar het lijkt bleef Van Wijk met zijn gezin op een hogere verdieping van zijn huis wat voor driekwart onder water stond.
Op 8 maart, na het opsteken van een felle noordwesten wind, besloot Van Wijk om het rampgebied te verlaten, bang als hij was dat zijn huis onder het geweld van het water zou instorten en ook de nog weinige droge delen van Veenendaal blank zouden komen te staan. Hij vond de schipper Sijmen Verhoef en zijn vriend bereid om het gezin met hun huisraad in een lichter (platbodem) richting Amerongen te varen, alwaar zijn schoonmoeder verbleef. Het hele gezin en schoonvader Janszen namen in de lichter plaats zodat het aantal opvarenden, inclusief de schipper en zijn vriend uit dertien personen bestond. Daar kwam nog eens alle huisraad en beddengoed bij waardoor de lichter zwaar en instabiel werd. Buren, bekenden en vrienden van Van Wijk raadde hem de vaartocht ten zeerste af, maar Van Wijk vertrok met dramatische gevolgen.
Ze vaarden door de ondergelopen straatjes van Veenendaal, langs de Markt en verder de Kerkewijk op. Daar kreeg men last van verradelijke rukwinden en een krachtige golfslag waardoor het steeds moeilijker werd om de boot te manoeuvreren. In de beschutting van enkele beukebomen werd het vaartuig tegen een boom zo goed als dat ging even stil gezet. Vervolgens ging men weer verder. De wind was inmiddels stormachtig en buiten de bebouwde kom van het dorp werden de golven hoog opgejaagd. Ook ijsschotsen dreunden tegen het lichte vaartuig en uiteindelijk sloeg het om. De oude Janszen en vier van de kinderen verdwenen hier in het metersdiepe water (2,70 meter). Verhoef en zijn vriend konden zich redden door zich vast te klemmen aan de beuketakken waar hun boot tussen voer. Verhoef zag hierbij nog kans om twee kinderen te redden. Ook van Wijk wist een kind en zijn vrouw, die de zeventien maanden oude Jacob aan de borst geklemd had, vast te pakken en in de takken van de bomen te krijgen. Toen er echter een ander kind voorbij kwam drijven strekte Jannigje Janszen zich uit en pakte dit kind stevig vast. Door de beweging die zij maakte schoot de jonge Jacob echter los en verdween levend in het ijskoude water. Het andere kind haalde zij omhoog maar dit bleek inmiddels te zijn verdronken. De kleine peuter verdronk eveneens.
Het hele gebeuren was, zo wordt beweerd, door inwoners van Veenendaal vanaf de Markt gadegeslagen waaronder B. Nieuwenhuis. Deze schreef in juli 1855 een gedicht over de watersnood in Veenendaal waarbij hij ook een aantal coupletten aan dit dramatische gebeuren wijdde. Zo schreef hij over Cornelis Janszen:
"Onder drie bomen doorgedreven
Mislukt het hem geheel en al
Te redden zooals zijn zoon 't leven
De takken breken zonder tal
Dees vond zijn graf ook in de golven
Treurig was ook zijn ongeval
Door 't water werd hij schier bedolven
Men zocht naar hem daar overal
Maar nergens was hij daar te vinden
Hij was verborgen voor het oog
De golven sloegen door de winden
Voor onze schuitjes veel te hoog"
Vanaf de Markt namen wethouder H.S. van der Poel en zijn knecht C. van Ojik direct initiatieven tot redding van de drenkelingen. Nadat dit eerst met een kleine boot niet lukte werd met een grotere boot een tweede poging ondernomen en wist men uiteindelijk met veel moeite bij de drenkelingen in de beukebomen van de Kerkewijk te komen. Daar maakten de redders verschrikkelijke dingen mee waarover Buitenhuis in zijn gedichtschreef:
"Men redt van Wijk met vrouw en kind'ren
Zoo spoedig men maar redden kon
Wel kwamen hier de winden hind'ren
Maar door Gods hulp men overwon.
Het mocht de redders ook gelukken
Een reeds bijna verdronken kind
De woeste golven te ontrukken
Wijl 't door de kou de dood toch vind.
Wel ging men daad'lijk aan 't verplegen
Met den jonge drenkeling
Maar wat men ook mogt overwegen:
Hier baatte niets, geen enkel ding.
Wie, wie doorziet hier Godes wegen
Nog vijf lijken en vond men niet
Men was hiermede zeer verlegen
Men vischte vruchtloos, dit gaf verdriet.
Wanhopig rukt van Wijk zijn haren
Uit het hoofd en sloeg zich op de borst
Omdat hij aan zoveel gevaren
Zich aan de zijnen wagen dorst.
Hij kwam half razend weer op 't drooge
'Ach had ik toch naar raad gehoord'
Sprak hij met tranen in zijn oogen
't Is of 'k zelf hun heb vermoord'.
Zijn vrouw viel, toen zij kwam op 't drooge
In onmacht door dit ongeval.
'O God! zie op mij uit de hoogte
toch neder in dit tranendal'.
'Ontferm U over mijn beminden
Door ons in 't ongeluk gebragt
Ach mogt hun ziel zich bij U vinden
En leid ons verder door Uw magt'".
Een maand later, op 7 april, vond men een onherkenbaar lijk wat geheel met slib en slijk bedekt was. Op grond van de persoonlijke bezittingen en de spaargelden die het bij zich droeg kon men opmaken dat het Cornelis Janszen betrof. Op dezelfde dag werd ook het stoffelijk overschot van de zeventienjarige Geertruij gevonden. Een dag later, op de achtste april, werden nog twee lijken gevonden vlak in de buurt van het ongeval. Ook deze waren onherkenbaar, maar toch kon men vaststellen wie het waren: kinderen van de zeer beklagenswaardige Gerrit van Wijk. Weer een dag later, op de negende april, werd het laatste kind gevonden. Buitenhuis schreef hier over:
"Het vijfde lijk werd nu gevonden
Dat van de jonge zuigeling
Dat in zijn Moeders arm ontbonden
Zoo jong van d'aarde heneging.
Dit was het verste weggeslagen
En door de golven meegesleurd
Ook dit werd naar het graf gedragen
En door de moeder 't meest betreurd.
't Getreur der ouders te beschrijven
Zal ik dat kunnen doen?... O, neen.
Lezers denkt hoe zoudt gij toch blijven
In zoveel reden tot geween."
Na hun redding op de achtste maart werden de overlevenden van de zo diep getroffen familie Van Wijk zo snel mogelijk naar de "Salvatorkerk" op de Markt gebracht. Adriaan P. de Kleuver, een plaatselijke geschiedschrijver, schreef hier over: "...en zo kwamen de ongelukkigen later op de Markt aan, waar onze onvergetelijke burgemeester H. van de Poll gereed stond hen uit de naar de plaats des onheils gezonden boot te halen...". Het was een verschrikkelijk gebeuren daar vlak voor de kerk. Iedereen was sprakeloos van ontzetting. De burgemeester was echter aan één stuk bezig om hulp voor de ongelukkige familie Van Wijk te krijgen. Deze hulp kwam er in de persoon van J.H. Burlage, een welgestelde Amsterdammer welke de door watersnood getroffen Gelderse Vallei bezochten zodoende in Veenendaal aanwezig was toen Van Wijk en zijn resterende gezinsleden aan land gebracht werden. Terug in Amsterdam begon hij een privécollecte om het gezin van Van Wijk in ieder geval stoffelijk uit de nood te helpen. Hiertoe schreef hij een stuk wat in de Amsterdamse Courant van 13 maart 1855 gepubliceerd werd en waarvan een deel van de tekst als volgt is:
"Door een golfslag, huis, have, goed, vijf kinderen en een grijzen vader verloren...."
'Bij al wat gij nog te geven zult hebben, vermogenden onder mijne stadgenooten! vraag ik van velen uwer slechts eene kleinigheid: want wie in de dagen de Hollandsche liefdadigheid misbruikt, bezondigt zich voor God.
Door velen al zoo slechts iets afgezonderd voor het overschot van het Huisgezin van G. van Wijk, een ijverige en onbesproken kleinhandelaar, in het zoo zwaar geteisterde Veenendaal.
Ik erken 't gaarne, Amsterdamsche huisvaders, die voor uwe gezinnen leeft en arbeidt! -toen ik op het kleine behouden gedeelte van Veenendaal voet aan wal zette, na een tamelijk vermoeiende overtogt,-vervulde een ongekend gevoel van dank mijn hart dat ik zonder averij of letstel mogt aankomen, want mijn eerste blik rigtte zich op de drenkelingen, die in een soort gelijk vaartuig als het mijne, op hetzelfde oogenblik aan de andere zijde van het dorp gedobberd hebbende, het slachtoffer waren geworden van den zelfden golfslag, die mij het doel mijner reize had doen bereiken.
Amsterdamsche Vrienden! Beschaamt de gelofte niet, die ik deed met he toog op u, waar mijne krachten alleen niet toereikende zijn.
Ik geef u hier geen overdreven, -geene dichterlijke beschrijving van die ramp; ik verhaal u slechts het feit..'
"G. van Wijk bevindt zich, onder geleide van twee schippers, met zijne vrouw, haren grijzen vader en acht kinderen, dobberende in de u bekende laan van Veenendaal, naar de zijde van Amerongen; een even verschoonbare als onberekende zorg tot behoud van de schamele have, kostte aan zes van de dertien personen het leven. In die laan op meer dan vijftien voetwater, in den golfslag wegzinkende, konden die beide schippers zich redden, door zich, even als Van Wijk, te klemmen in de takken der beukeboomen, voor zoo verre hunnen toppen boven de 15 voet water op dien straatweg uitstaken. De laatste (Van Wijk) vat zijne vrouwe, die eenzuigeling aan de borst heeft.
In dien toestand, zonder menschelijke hulp, door den golfslag overstelpten alleen steunende op de genade Gods, werpt de stroom hun toevallig nog-een hunner kinderen tegemoet. "Grijp , vrouw!" roept Van Wijk de moeder toe, die den arm uitstrekt. Maar ook daardoor ontzinkt haar de nog levende zuigeling; en het kind dat zij waande gered te hebben, was reeds...een lijk!
Twee lijken, buiten dit, zijn nog slechts terug gevonden, en de onbesproken huisvader ziet zich niet alleen beroofd door de woedende golven van huis, have, goed, voedingsmiddelen en zijn weinige spaarpenningen, die met de oude man in de diepte wegzonken. De moeder verloor vijf kinderen en haren vader. De gereddenen bezitten niets dan lijfkleederen, die ik aan hun verkleumde leden zag verstijven...."
Burlage was dus van het laatste deel van het drama getuige geweest. Hijvervolgde:
"Slechts één voet nog uit mijn vaartuig op behouden grond, of de Heer van de Poll reikte mij de hand met een: 'Gij zijt gelukkiger geweest dan zij die hier voor u liggen; bedenk ze daarom bij de Vrienden onder uwe Stadgenooten!'
Ik heb 't beloofd, met een dankbaar hart; en ook mijne gastvrije opname en de onvermoeide hulp van het hoofd der gemeente, verpligt mij eene gelofte gestand te blijven, die mijne Vrienden niet zullen beschamen. Met de mijnen voer ik vierentwintig uren later ongedeerd langs dezelfde boomtoppen, waar zes menschen hun graf in de golven vonden, langs en door hun nog drijvend beddegoed".
In de rest van het krantenartikel verwees Burlage naar zijn privécollecte. Een dag later kon hij al melden dat er in weinige uren voor Van Wijk en zijn getroffen gezin 500 gulden gedoneerd was. Hiermee was Van Wijk in ieder geval voor wat betreft zijn stoffelijke nood geholpen.
In de directe omgeving van de plaats waar het drama zich op 8 maart 1855 afspeelde staat sinds 8 maart 1955 een gedenkmonumentje (Stationssingel/Kerkewijk, Veenendaal).
Bron: Rik Valkenburg. Toen de vloed over het land raasde. Uitgeverij Frits Hardeman, Ede 1995.
Nb. Uit de overlijdensakten van de verdronken gezinsleden valt op te maken dat de hiervoor genoemde datums waarop deze werden terug gevonden niet geheel correct zijn.
Op 8 maart kon de dertienjarige Cornelis geborgen worden. Het lijkt er dan ook op dat hij het was die volgens het gedicht van Buitenhuis nog door de redders uit de golven gehaald werd maar toch bezweek. Gezien de aangifte van overlijden (9 maart) werd op 8 maart ook de zeventien maanden oude Jacob geborgen. Cornelis Janszen werd op 6 april gevonden. De elfjarige Hendrikje op 7 april en de vier jarige Gerritje en zeventienjarige Geertruij op 10 april. Het stoffelijk overschot van Hendrikje werd door de wolkammer Jakob van Leeuwen "in het water dezer gemeente" gevonden. De lichamen van Gerritje en Geertruij werden door Arie Ravenhorst in het water gevonden.
Les données affichées n'ont aucune source.