De verhouding tussen ridderadel en welgeborenen, die in 1424 nog als één stand te
boek stonden, is in de zestiende eeuw drastisch gewijzigd. De Hollandse ridderadel,
de ‘principale heren edelen en vazallen [die] men [vanouds] gewoon is tot alle dagvaarten te beschrijven’, zoals het in 1555 heette, sloot zich omstreeks die tijd af voor
‘welgeborenen’ die hieraan niet voldeden en ook niet meer ‘riddermatig’ leefden. Veel
mannen uit deze groep voerden nog wel hun wapen en geslachtsnaam en namen desgevraagd ook zitting in de ‘hoge vierschaar’, het adellijke forum privilegiatum onder
leiding van een baljuw, maar hadden al lang afgezien van actieve militaire dienst met
paard en harnas en het onderhoud van een verdedigbaar kasteel, zoals de traditie van
de ridderschap dat voorschreef.
31 Ook nakomelingen in mannelijke lijn van adellijke
bastaarden konden als welgeborenen te boek staan. Zo stamde de welgeboren familie
Van Koudekerk vrijwel zeker af van een Willem Fyenz die in 1355 als ‘Willem de
bastaard van Poelgeest’ te boek stond. [Een] nakomeling Laurens Gerritsz van
Koudekerk dreef in Leiden vanaf 1499 een bakkerij. Toch had hij als welgeboren
man in 1523 en 1526 zitting in de hoge vierschaar van Rijnland.
Enfant(s):