Archief Huis Almelo: 7.88 Schoutambt Olst Roderixsguet:
1665 jan 18 (dl. E, fol. 64).
Georgh Ripperda van Winssum, vertegenwoordigd door dr. Georgh Jordens, verkrijgt goedkeuring van een aantal aktes die hij in zijn geschil met Wilhelm Hendrick van den Steen wil overleggen. Deze zijn de akte van boedelscheiding van 18 september 1663 tussen Cornelis van Doetinchem tot Rande c.s. en Georg Ripperda van Winssum, als erfgenamen van Mechteld en Margaretha van Vilteren, de akte van goedkeuring door burgemeesters van Zwolle van 7 oktober 1663 van de testamenten van Mechteld en Margaretha van Vilsteren en een akte van 23 februari 1664 waarin pater Egbertus van Vilsteren ten overstaan van de rector van het College van de Societeit Jesu te Iperen een verklaring aflegt.
Volgens eigen verklaring opgemaakt in 1664 (hij is dan jezuet te Ieper) is hij ingetreden op 5-11-1627 bij de orde van de Jezueten. (Opm. niet ingetreden bij de Vlaamse jezuetenprovincie, zie art. Vlaamse Stam juni 1993 pg 281).
Is misschien zijn geestelijke naam pater Aloysius???
In art. in Vlaamse Stam juni 1993 pg 302, is 4 okt 1667 een Aloysius van Vilsteren, theologieprofessor te Ieper overleden. Hij kwam uit Deventer, was ws in Keulen ingetreden en was 9 jaar missionaris in Nederland en werd daarna theologieprofessor in het Semenarie te Ieper.
Ja, in tijdschrift artikel (Studien op goddienstig etc, KB tijdachriftencollectie) blijkt uit een voetnoot de Zwollenaar Aloysius van Vilsteren (alias Egbertus de Lange) als Jesuit rond ca1650 betrokken was bij het Kapittel te Emmerik.
1650-1657 Aloysius van Vilsteren, pater jesut, verbonden aan de Statie Doetinchem (Boeken Archief voor geschiedenis Aartsbisdom Utrecht deel 2 pg 433).
1656 Verslag van de Staties van de Hollandsche missionaren SJ. Doetinchem.
Pater Aloysius van Vilsteren. Uit de streek Rhenen werd hij overgeplaatst naar die van ons en werkte er tot nu toe met veel ijver en zorgvuldigheid. Hij breidde zijn werkzaamheden uit naar verschillende dorpen. Naar men zegt, waren er op zon- en feestdagen in de stad ongeveer 80-100, in de dorpen 200-300 (gelovigen). Dit is niet meer het geval sinds de (geloofs)vervolging. De luisterbereidheid naar zijn preken was zeer aanzienelijk. Hij bewoont kosteloos een klein onderkomen, behorend bij het huis van zeer aanzienelijke mensen. Aan vrijwillige giften en gaven ontvangt hij jaarlijks Fl 300. (Boeken Archief voor de geschiedenis Aartsbisdom Utrecht deel 3 pg 73).