Zijn meeste bekendheid heeft hij zich verworven als oprichter en voorman van het kunstgenootschap ‘Nil Volentibus Arduum’, waarvan hij te gelijk een der verdienstelijkste èn meest gehate leden was, omdat vooral door hem de kunstleer van ‘Nil’ werd vastgelegd en overheerschend. In de vele pamfletten dier dagen, b.v. in het bekende schotschrift Poëtae Heautontimoroemenoi, komt zijn naam herhaaldelijk voor; tot zijn voornaamste tegenstanders behoorden Jan Vos, enAntonides van der Goes, welke laatste hem hekelde in zijn Marsyas en in een bruiloftsdicht op zich zelf (Alle de gedichten, met het leven des dichters, Rotterd. 1735, Inleiding en p. 405). Van 1678-1680 was P. schouwburgregent; vóór dien tijd had hij als tooneeldichter reeds naam gemaakt met: Didoos Doot (Amst. 1668, 2 uitgaven; herdrukken 1679, 1684, 1701, 1728 en z.j.), met lofdichten van Huygens, Vondel, K. Questiers en Snellinx, Julfus (Amst. 1668, herdr. 1679, 1685, 1701 en 1721), een blijspel waarvan de bedrijven moesten dienen om achter elk der actes van Didoos Doot gespeeld te worden; De Schilder door Liefde, blijspel (Amst. 1682; herdr. 1706, 1716 en z.j.), ontleend aan Molière's Le Sicilien ou l' Amour Peintre, maar tevens ‘merkelijk verbetert’; De verwaande Hollandsche Franschman (Amst. 1684; herdr. 1717), door hem begonnen, door N.V.A. voltooid, en ten slotte zijn meest bekende, met Willem Blaeu vervaardigde zinnespel Tieranny van Eigenbaat in het Eiland van Vryekeur (Amst. 1679; herdr. 1680, 1705, 1706, 1728, z.j.), naar het italiaansche La Tirannide del Interesse van Sbarra, dat volgens allerlei latere ‘sleutels’ - er zijn er niet minder dan 8 - tegen den Prins en zijn partij zou gericht zijn, maar waarschijnlijk geen staatkundige strekking heeft gehad. Zijn stukken bleven lang op den schouwburg. Op het laatste zijn successievelijk drie vervolgen door navolgers geschreven. Zijn onbaatzuchtige belangstelling ging verder dan 't leveren van stukken: hij schijnt n.l. met den tooneeldichter Thom. Arents voor één of meer avonden pachter van den schouwburg te geweest zijn, vóór deze door Pluimer (zie dit deel) en Dela Croix (kol. 746) gehuurd werd. Maar blijkbaar viel dit zeer tot zijn scha uit. Met dezen Arents, die hem hoog vereerde, hem zelfs boven Vondel stelde, schijnt hij voor dat doel ook het tooneelspel Ifigenia (Amst. 1683; herdr. 1715, 1722, 1736, 1781, 1832) naar Racine bewerkt te hebben, terwijl ook de vertaling van diensBajazet aan beiden door N.V.A. werd opgedragen, maar slechts door Arents alleen werd bewerkt. Jegens ‘Nil’ maakte hij zich bizonder verdienstelijk; hij hield een rede ‘tot veragtinge van 't misbruyk van de Mode’ (Zedig en Dichtlievend Onderzoek 30) en bewerkte verscheiden hoofdstukken van hetNaauwkeurig Onderwijs in de Tooneel-Poëzy (Leiden 1765). In 1677 schreef hij een vrije bewerking van Horatius' Ars Poetica, getiteld Q. Horatius Flaccus Dichtkunst op onze tijden, én zéden gepast (Amst. 1677; herdr. 1681, 1694, 1705, 1706, 1718), waarop Joach. Oudaen zijn Aanmerkingenschreef, die in 1713 het licht zagen; het vervolg, een oorspronkelijk gedicht, was: Gebruik én Misbruik des Tooneels (Amst. 1681; herdr. 1706, 1718). Het waren twee ‘tooneel wetboeken’, waarin heel de richting van dien tijd lag opgesloten, en die meer dan een eeuw van kracht bleven. Tijdens de sluiting van den schouwburg hield N.V.A. zich met taalstudie bezig. P., Willem Blaeu en Lod. Meyerbegonnen op verzoek van de burgemeesters van Beuningen en Budde aan een spraakkunst, waarvan alleen het eerste deel voltooid en in 1728 door G. van Papenbroek uitgegeven werd. Zij was het meest bekend, en bespot ook, om het accent op de onvolkomen en zacht volkomen é en open ó, en droeg den weidschen titel: Verhandelingen van der Letteren Affinitas of verwantschap:van het gebruik der accenten of Toonen ;enz.
Ook als lierdichter verdient hij wel een korte vermelding. Sommige zijner eerste gedichten komen voor in Het Eerste Deel van de Amsterdamse Mengel-moez. (Amst. 1658) en in de Hollantsche Parnas (Amst. 1660). Zijn verzamelde Minne-Liederen én Méngelzangen verschenen met muziek bij Alb. Magnus, den drukker van N.V.A., nà zijn dood in 1717 met een tweede deel vermeerderd, eveneens op muziek gezet. Het zijn meerendeels welluidende minneliederen of liederen die in eigen of anderer tooneelstukken zijn ingelascht. P.'s bizondere vriend was de schilder G. de Lairesse, te wiens huize de bijeenkomsten van N.V.A. schijnen gehouden te zijn en die ook het bekende vignet teekende.
[Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, dl 2]
Andries Pels |
Added by confirming a Smart Match
MyHeritage.com family tree Family site: Knoop familie website Family tree: Lestevenon