Woudwyk Genealogía » Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel (1350-????)

Persönliche Daten Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel 

  • Er wurde geboren im Jahr 1350 in Tjerkwerd, Wonseradeel, Frysland-Bittens, Schettens, Witmarsum, Wonseradeel, Frysland.
  • Er ist verstorben in Frysland, Nederland.
  • Ein Kind von Hessel Takoszn. van Walta Walte Waltha

Familie von Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel

Er ist verheiratet mit Nn. Syuerdsdr Aesgema Asghama van Aesghema in de Poelen ,De oudste vermelding van Aesgema dateert van 1403,,,Woonde `in de Poelen' op Aesgemastate, later in bezit fam. Baerdt..

Sie haben geheiratet.


Kind(er):



Notizen bei Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel

 Aggha Walte van Kerkwer


1374 Grietman Wonseradeel.


 


Aggha Walte


Eén, respectievelijk generaties twee después fue Aggha Walte van Kerkwer grietman en Wonseradeel (1374) en 1399 en la puerta werd Tjerk Walta Albrecht van ...


------------------


Una, dos generaciones despues fue Aggha Walte van Kerkwer grietman y Wonseradeel (1374) y 1399 respectivamente, y la puerta fue Tjerk Walta Albrecht


------------------------------------------------------------------


Esposa desconocida.


 


Hijos:


- Tjerck Agges van Walta 1380-?.


- Sybrandt Siebren Agges van Walta 1385-1445.


- Taka Agghes Aesgema van Walta 1395-1436.


--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Friese adel


Er wordt meestal van uit gegaan dat de Friese adel is ontstaan uit rijke lokale boeren, maar dat beeld lijkt niet juist te zijn. De Friese adel komt vooral voort uit oude aanzienlijke families de zogenaamde nobiles, zij onderhielden boven regionale contacten met de graven van Holland en de Bisschop van Utrecht. In de grafelijke administratie van de 14e en 15e eeuw komen we dan ook regelmatig een aantal aanzienlijke Friese families over meerdere generaties tegen die land, huizen en heerlijkheden in leen hadden bij de graaf of bisschop. Voorbeelden hiervan zijn de Hoppers (Stavoren), Heemstra’s (Dongeradeel), Albada’s (Goenga) en de Harinxma’s (Sneek). Een aantal van de oude stinsen passen ook in dit patroon zo zien we dat de bewoners van ’s-Gravenhofstede (Stavoren), Camminghaburg (Leeuwarden), Roedenburg en Gruytermastins (Sneek) via een leenband met de graaf een aantal rechten en waarschijnlijk ook goederen in hun bezit hadden. Deze stinsen stonden dan ook open voor de graaf als grafelijke steunpunten. De grafelijke banden waren dus geen incidenteel allianties, maar structureel van karakter (P.Noomen 2009). Hierdoor moet ook het beeld wat wij tot nu toe hebben over de eigenerfde met hun gelijke rechten en plichten enigszins worden aangepast. Het blijkt dat de oude families die ook de leenmannen waren meer rechten hadden dan de rest van de eigenerfden. Voor deze families was het zelfs mogelijk om binnen het Roomse rijk, de opvolger van de graven, hun posities te behouden en zelfs te versterken. Dit gebeurde vooral met behulp van de oude Karel privileges. Belangrijk hierbij waren oude rechten vooral het zogenaamde heerlijke recht waarmee de Friese adel veel grondrechten claimde. Dit heerlijke recht hield in dat de families die van oudsher de grond in bezit hadden en de rechten hierop konden opeisen.


 


Maar we gaan nu eerst terug naar het begin. In de 9e eeuw kunnen we uit de administratie van de grote kloosters zoals die van Fulda afleiden, dat we in de vroege Middeleeuwen nog geen adellijke families in Friesland kunnen vinden. Wel komen de al eerder genoemde “nobiles” en “etheling” tegen dus edelen. Deze edelen leden een herenleven en vormden een aparte bevolkingsgroep, dit valt ook af te leiden uit de weergelden (schadevergoedingen voor persoonlijk leed) die voor deze edelen hoger was dan voor andere personen. In deze vroege Middeleeuwen kwamen we in Friesland toch ook al graven tegen, zoals de Brunonen. Daarnaast weten we uit de grafelijke administratie dat er in friesland ook al grafelijke steunpunten voorkwamen, zo vinden we daarin Wildinge (Wonseradeel) en Oud Waghenbrugge (de Zuidwesthoek). In het begin van de 12e eeuw kregen deze Hollandse graaf en de bisschop van Utrecht de grafelijke rechten van friesland in handen. En maakte in 1165 onderling afspraken over het innen van de tol en de waagrechten. Deze rechten werden vervolgens beleend aan de lokale edelen. In de vroege 12e eeuw zien we nog geen groot verschil tussen Friesland en de rest van het rijk. Net als in de rest van het rijk trok de graaf met zijn vertegenwoordigers volgens een vast patroon en route tussen de verschillende grafelijke goederen om tenslotte recht te spreken, deze grafelijke goederen werden vaak als hofland aangeduid. Het startpunt van de grafelijke rechtsreis door Friesland was ’s-Gravenhofstede te Stavoren vervolgens via Kempenesse bij Bolsward, Bolsward zelf was een grafelijke munt en tol plaats, en tenslotte naar het eindpunt Vroonacker (Franeker). In Franeker vond dan de inhuldiging van de graaf plaats waarna de rechtspraak kon worden gevoerd.


 


Maar waarom zien we in Friesland dan niet de overgang zoals in de rest van het rijk van het grafelijk naar het landsheerlijk systeem. Hiervoor zijn twee oorzaken aan te wijzen. Als eerste waren de Hollandse graven hier niet inheems, en hadden daardoor weinig eigen grondbezit en bijna geen rechten op de woeste gronden. Deze grond had de graaf nodig om de lokale edel aan zich te kunnen binden, door het schenken van lenen en rechten. Dit binden was hierdoor maar op een beperkte schaal mogelijk, wat weer tot gevolg had dat de graaf zelf weinig naar Friesland kwam om de banden ter plaatse te versterken. Waardoor de invloed van de graaf dan ook beperkt bleef. De tweede oorzaak had een direct verband met de eerste hiervoor genoemde. Dit was de aanwezigheid van krachtige lokale Friese edelen, de hoofdelingen. Zij accepteerde de graaf wel als landsheer maar stonden hem niet toe om meer rechten en belastingen te claimen. In de late 13e eeuw ontstonden er dan ook onenigheden tussen de Friezen en de graaf. De graaf probeerde meer invloed op het Friese bestuur te krijgen, door het recht om zelf schouten of baljuwen te benoemen. De Friese hoofdelingen stonden dit niet toe en wouden dit oude privilege zelf behouden. Als reactie hierop werd het grietman systeem ingevoerd. Maar om de graaf tegemoet te komen mocht deze wel lokale dorpsschouten benoemen, die vormden geen gevaar voor de lokale hoofdelingen. Een aantal van deze dorpsschouten waren Walta (Tjerkwert), Liauckema (Sexbierum), Regnarda (Oppenhuizen) en Hettinga (Nijland). Alleen in Stavoren wat een grafelijk bolwerk was zonder een lokale hoofdelingen, zag de graaf kans om een schout te benoemen. Zo komen we hier in het begin van de 14e eeuw de al eerder genoemde familie Hopper weer tegen. Zo werd Tideman Hopper benoemd tot dijkgraaf en schout van Stavoren en ambachtsheer te Warns.


 


Door een veranderende rol in de politieke en maatschappelijk positie van de Friese plattelandsadel veranderde


ook hun machtspositie. Gedurende de late Middeleeuwen had de plattelandsadel kans gezien om een steeds grotere rol en belangrijke functies binnen de lokale en regionale besturen te verkrijgen, daarnaast werden de steden steeds belangrijker als economische en politieke centra’s. Een gevolg hiervan is een scheiding in de Friese adel en wel in de plattelandsadel en de stadselite. Op het platteland vinden we vooral de traditionele Friese adel met hun bezit op het platteland, waar zij een autonome macht over uitvoerden. Daarnaast zien we nu ook de stadselite ontstaan, deze bestaat uit het stadspatriciaat die gevormd wordt door de toplaag van handelaars en ambachtslieden in de steden aangevuld met een aantal leden van de plattelandsadel. Dit stadspatriciaat vormde het bestuur van de steden. Het gevolg van de veranderende machtsposities was dat het landsheerlijke gezag steeds verder werd ondermijnt en afnam. Door deze vermindering van landsheerlijk gezag groeide de spanning tussen de lokale edelen onderling. Zij gingen vervolgens hun conflicten weer zelf oplossen en de oude vettemaatschappij gehandhaafd bleef. Om hun positie te kunnen verdedigen bouwde de Friese edelen stinzen. Als gevolg van de voortdurende lokale vetes in Friesland lukte het de graaf aan het einde van de 14e eeuw tenslotte alsnog om regionale bestuurders te benoemen . We zien dan dat graaf Albrecht van Beieren een aantal baljuws benoemde met o.a. weer Walta (Tjerkwert), Liauckema (Sexbierum) en Bockema (Sneek).


--------------------------------------------------------


nobleza de Frisia


Se asume generalmente que la nobleza de Frisia se originó a partir de los agricultores locales ricos, pero esa imagen no parece ser correcta. La nobleza de Frisia proviene principalmente de familias prominentes viejos llamados nobles, mantuvieron contactos regionales con los condes de Holanda y el obispo de Utrecht. La administración de la cuenta de los siglos 14 y 15, también con regularidad algunas familias importantes de Frisia tenía varias generaciones contra aquella tierra, las casas y las delicias en feudo al conde u obispo. Ejemplos de ello son los Hopper (Stavoren), de Heemstra (Dongeradeel) de Albada (Goënga) y de Harinxma (Sneek). Parte de la antigua Stinsen también encaja en este patrón, como vemos que los habitantes de 's-Graven Hofstede (Stavoren), Camminghaburg (Leeuwarden), Rod Burg y Gruytermastins (Sneek) a través de una relación de endeudamiento con los productos Contar una serie de derechos y, probablemente, tenía en su poder. Esta Stinsen también estaban abiertos a los Condes cuentan como soportes. Neumáticos del conde no eran las alianzas de manera ocasional, sino de naturaleza estructural (P.Noomen 2009). Esta es también la imagen que tenemos de nuestra propia herencia con los mismos derechos y obligaciones que se han ajustado ligeramente. Hasta ahora Parece que las viejas familias que también fueron vasallos tenían más derechos que el resto de los propietarios libres. Para estas familias, que era incluso posible para conservar sus posiciones dentro del Imperio Romano, el sucesor de los sepulcros, e incluso fortalecer. Esto ocurrió especialmente con los viejos privilegios de Charles. Importante aquí eran los antiguos derechos sobre todo el tan delicioso justo que la nobleza de Frisia se cobró muchas derechos. Este delicioso derecha significaba que las familias que tradicionalmente poseían tierras y fueron capaces de reclamar. Derechos sobre el mismo


 


Pero tratamos de ir de nuevo al principio. En el siglo noveno, podemos partir de los registros de los grandes monasterios como Fulda deducir que podemos encontrar. No nobleza en Friesland, en la Alta Edad Media Sin embargo, vienen los "nobles" antes mencionados y "etheling" en contra de tan noble. Estos nobles miembros de los hombres que viven y formaron un grupo separado de personas, también se infiere de los cargos de tiempo (compensación por el sufrimiento personal) que estos nobles eran más altos que para los demás. En la Alta Edad Media, llegamos a Friesland todos modos, incluso cavar en contra, ya que el Brunonen. Sabemos por la administración de la cuenta de que ya se ha producido en Frisia Conteos bases, tal como lo encontramos Wild Inge (Wonseradeel) y Old Waghenbrugge (Sudoeste). A principios del siglo 12 este conteo holandés y el obispo de Utrecht, los derechos del conde Friesland tenemos en nuestras manos. En 1165 e hizo un acuerdo mutuo sobre el cobro de peajes y el equilibrio adecuado. Estos derechos fueron entonces entregados en comodato a los nobles locales. A principios del siglo 12, no vemos gran diferencia entre Frisia y el resto del imperio. Al igual que en el resto del imperio dibujó el recuento con sus representantes, de acuerdo con un patrón fijo y ruta entre los bienes de la cuenta para finalmente derecho a hablar, los bienes del conde se refieren a menudo como Hofland. El punto de partida de la jornada legal de la cuenta era Friesland 's Dig Hofstede para STAVOREN luego a través de Kemp Nesse en sí mismo Bolsward Bolsward fue un peaje tumba moneda real y el lugar, y por último al final Vroon Acker (Franeker). Franeker luego tomó la inauguración de la excavación, después de lo cual el caso se podría hacer.


 


Pero, ¿por qué no vemos en transición Friesland como en el resto del imperio del conde al sistema señorial. Hay dos razones para esto. En primer lugar, los condes de Holanda no era nativo de aquí, y por lo tanto tenía poca tierra privada y casi ningún derecho sobre las tierras baldías. Esta tierra era a fin de obligar, mediante la donación y de los derechos de crédito. Local noble a sí mismo el conde Este resultado es vinculante sólo en escala limitada como sea posible, que a su vez significa que el propio conde llegó a Frisia pequeño lugar para fortalecer los neumáticos. Por lo cual la influencia de la cuenta, por lo tanto, se limitó. La segunda razón se relaciona directamente con primero antes mencionado-la. Esta fue la presencia de fuertes nobles de Frisia locales, los hombres principales. Ellos aceptaron la excavación o como soberano, pero no le permitieron a la reivindicación más. Derechos e impuestos A finales del siglo 13 también surgieron desacuerdos entre los frisones y el conde. El Conde trató de obtener el derecho de nombrar a sí mismos. Sheriffs o alguaciles más influencia en el tablero de Frisia El hoofdelingen frisón no permitió que esta antigua bosques y preservar privilegio en sí. En respuesta, se introdujo el sistema de jefe de distrito. Pero al Conde de cumplir si no nombrar a los sheriffs locales de la ciudad, que eran una amenaza para los hombres principales locales. Algunos de estos sheriffs del pueblo eran Walta (Tjerkwert) Liauckema (Sexbierum) Regnarda (Oppenhuizen) y Hettinga (Nijland). Sólo Stavoren lo que es un bastión ducal fue sin cabeza hombres locales vieron la oportunidad Conde de nominar. Un trasero Así que hemos venido aquí a principios del siglo 14, la familia mencionada Hopper contra. Así Tideman Hopper fue nombrado corregidor dique y alguacil de Staveren y señorial en Advierte.


 


Al cambiar el papel en la posición política y social de la nobleza campo de Frisia cambiado


también su dominio. Durante la Baja Edad Media fue la nobleza rural otra oportunidad para ganar un papel creciente y funciones importantes dentro de las autoridades locales y regionales, además, las ciudades son cada vez más importantes como centros económicos y políticos. Una de las consecuencias es una separación en la nobleza de Frisia y bien en la nobleza rural y la élite de la ciudad. En las zonas rurales, especialmente, encontramos la nobleza Frisian tradicional con sus propiedades en el campo, donde se han realizado un poder autó;nomo. Vemos ahora la élite de la ciudad emergió, consiste stadspatriciaat formado complementado con la capa superior de los comerciantes y artesanos en las ciudades con algunos miembros de la nobleza rural. Esta stadspatriciaat formó el gobierno de las ciudades. El resultado de las cambiantes posiciones de poder fue que la autoridad señorial fue socavada cada vez más y disminuida. Esta reducción de la autoridad señorial, la tensión entre los nobles locales creció a sí mismos. Luego fueron sus propios conflictos a resolver de nuevo y la vieja sociedad de grasa se mantuvo. Con el fin de defender su posición construyó las nobles casas stins Frisia. Debido a las continuas disputas locales en Frisia gestiona la cuenta al final del siglo 14, por último aún no se ha nombrado. Los directores regionales Vemos entonces que el conde Albrecht de Baviera, algunos agentes judiciales designados mediante la inclusión tiempo Walta (Tjerkwert) Liauckema (Sexbierum) y Bockema (Sneek).     


 


------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


 https://pure.knaw.nl/ws/portalfiles/portal/486674/consolidatie.pdf
 


 


demkunde, archeologie en historische geografie98 geleverde gegevens in het onderzoek betrekken. Naast een band met de grafelijkheid, legitimatie door de gemeente en vetevoering komen dan ook andere factoren in het zicht die een constitutieve betekenis voor de hoofdelingenheerschappij gehad lijken te hebben. Waltahuis bijvoorbeeld ligt niet alleen zeer strategisch aan de doorgaande vaarroute naar Bolsward, maar het Waltaland blijkt bovendier met het geestelijk goed van Tjerkwerd één naar buiten afgerond vierkant blo~
te vormen.99 Een dergelijke naburigheid van hoofdeling en kerk, een bekenè verschijnsel in Friesland,loo kan op verschillende manieren tot stand geko· men zijn: bij jonge kerken kan het initiatief tot de stichting van de voorzater van de hoofdeling zijn uitgegaan, bij oude kunnen zij zich in het bezit var oud kerkegoed hebben gesteld. In beide gevallen is de nabijheid van stins er kerk een indicatie dat de betreffende machtspositie een zekere ouderdorr heeft. lOl Hetzelfde geldt mutatis mutandis voor de talrijke stinswieren waannee het kleigebied van Friesland gestoffeerd was, en die hierboven a: werden genoemd. 102


 


stocratie in de middeleeuwen', Tijdschrift voor Geschiedenis 93 (1980) p. 357-376, aldaar p. 372, dat onderzoek naar aatmiddeleeuwse eigendomsverhoudingen - een veel tijd vergend bedrijf - in re~ trospectief nieuw licht op de positie van de middeleeuwse adel kan werpen. Onze prekadastrale atlas (PKAF) dient mede dit doel.
99 PKAF, dl. Wûnseradiel (in voorbereiding).
100 Zie bijv. A. Salomon, Geschichte des Harlingerlandes bis 1600 (Aurich 1965) p, 136; DJ. van der Meer, 'Oldehuys en Nyehuys to Bears', GiS (1970) p. 31; Ne Hl, p. 117. In onze atlassen PKAF IV, p. 38, en VI, p. 26, waarschuwden wij ervoor de adellijke machtspositie niet te lichtvaardig altijd als primair te zien; ir: het hierna uitgewerkte voorbeeld lijkt de kerk van Sexbierurn bijv. primair er Liauckemahuis secundair, terwijl de St. Joriskerk van Oosterbierum daarentegen
omgekeerd een fundatie lijkt van de rechtsvoorgangers van de Hibbema's; zie ook hierna, noot 300. In ander verband kom ik op deze problematiek terug.
101 Ook de bezitsreconstructie van adellijk en kloostergoed wijst soms op een mogelijk hogere ouderdom van adellijke machtsposities, dan uit de schriftelijke bronnen alleen blijkt (zie ook het geval Siuxma in Waaxens, noot 68). Vanwege de nabijheid van het Cisterciënzerinnenklooster Aula Dei of Nijeklooster (dat in 1233
op het goed van 'frater Ulbodus', een convers van Bloemkamp of Oldeklooster,werd gesticht) en Albadastate op Speers op de grens van Gauw en Goënga (GPCV I, p. 471-472 (1427); Schotanus, Uitbeeldinge) zijn de Albada's wel met Ulbodus van Nijeklooster in verband gebracht; zo door J.A. Mol, in T. Santema, Skiednis fan Skearnegoutum (Oosterend 1991) p. 140. Met deze hypothese van
Mol strookt merkwaardigerwijs de late (en waarschijnlijk onbetrouwbare) traditie in de eigenerfde familie Bruynsma van Ypecolsga dat hun stamvader Bocke Hepkes (ca. 1559) een 'pronepos' was van Rienck Bockerna, wiens verwanten behalve Thabor ook Oldeklooster gesticht zouden hebben: M. Schoengen, in: Archiej
Geschiedenis Aartsbisdom Utrecht 29 (1903) p. 155-156, noot 7; H. Aukes, Katholieke Friese geslachten, Frisia catholica 3 (Groningen 1941) p. 52. Ulbodus zou dan een verwant van Rienck Bockeina zijn geweest, die we hierboven inderdaad leerden kennen als een verwant van Sicke AlbadaJ
102 Op het hornleger van de stins van de Sickinga's in Goënga, die hierboven al werden genoemd, lag in 1718 bijvoorbeeld nog een stinswier, RAF, HvF, EEEI, f. 501v; PKAF, dl. Wymbritseradiel (in voorbereiding); Schotanus, Uitbeeldinge.
Ook de genoemde Camminga's van Cambuur en Popma's van Terschelling bezaten stinzen op stinswieren.


 


Als voorbeelden zijn naast de ook al eerder te traceren Camminga's van Leeuwarden - die reeds ter sprake kwamen75 -, te noemen de Walta's van Tjerkwerd,76 de Sickinga's en Albada's uit Goënga,de Popma's van Terschelling,77 de Juwsma's en Tjaarda's van Rinsumageest,78 en de Liauckema's van Sexbierurn; ook de in de vijftiende eeuw minder op de voorgrond tredende Hoppers in Staveren79 en Reynalda's van Oppenhuizen80 hadden in de veertiende eeuw al een relatie met de Hollandse graaf. Albrecht van Beieren zocht in 1398 zijn bondgenoten dan ook niet onder nouveaux riches, maar deed een beroep op oude adellijke families, die generaties eerder ook al aan de grafelijke kant stonden.
Om een inzicht te krijgen in de aard van de continuïteit van de machtspositie van deze families kan de goed gedocumenteerde positie van de Walta's en Sickinga's als voorbeeld dienen ter gedachtenbepaling, Hun nakomelingen zouden in de vijftiende eeuw de stadshoofdelingen van Bolsward en Sneek leveren. Hun geschiedenis illustreert hoe continue machtsposities door de
eeuwen heen wisselend werden ingevuld en gelegitimeerd, De Walta's van Tjerkwerd treden voor het eerst voor het voetlicht als in 1331 Waltitus van Kercwaerd - zoals bij de Camminga's en Ethelgera's komen ook hier vooren familienamen nog overeen - samen met zijn broer Here van Kercwaerd een aantal paarden aan Utrechtse burgers ontrooft. 81 Zij werden door de bisschop gestraft met een interdict over de parochie Tjerkwerd. Als zonen of verwanten van Waltit zullen we Eppo en Tako van Walten uit Tjerkwerd mogen beschouwen, die in hetzelfde jaar het oostelijk schoutambt van Bolsward van de graaf verkregen, zoals hun ouders dat hadden bezeten. 82 De machtspositie van deze familie werd door de politieke veranderingen, zoals het
wegvallen van het grafelijk gezag in de veertiende eeuw, blijkbaar niet aangetast: in 1374 trad namelijk een Aggha Walte van Kerkwer op als grietman van Wonseradee1.83 Toen een generatie later het tij opnieuw leek te keren ten gunste van de Hollandse graaf, was er wederom een Walta, die zijn gezag door de graaf liet legitimeren: Tjerk Walta werd in 1399 beleend met de ambachtsheerlijkheid van (o.a.) Tjerkwerd; bovendien werd hij tot ridder geslagen en tot grafelijk baljnw van Wonseradeel, Workum en Hindelopen benoemd.84 In de vijftiende eeuw, toen een landsheerlijk gezag weer ontbrak,
behielden de Walta's hun vooraanstaande positie: de familie Hottinga alias Juwinga alias Walta - in vrouwelijke lijn van Tjerk afstammend - oefende toen de heerschappij over Bolsward en Tjerkwerd uit.85 Niet alleen de machtspositie, ook de wijze van machtsuitoefening was bij alle politieke wisselingen weinig aan verandering onderhevig. Tjerk Walta misbruikte in 1494 de strategische ligging van zijn stins Waltahuis in Tjerkwerd aan de doorgaande vaarroute van Staveren en Workum naar Bolsward, zoals vijf (?) generaties eerder zijn voorvader Waltit dat deed, toen hij Keulse burgers die langs Tjerkwerd voeren ten onrechte van valsemunterij beschuldigde; 'ende - want hy grietman van Wonseradeel was - soe nam hy huer wel by tuaeleff hondert golden guldens, ende liet se doe voort an reysen' .86
Een vergelijkbare achtergrond als de Walta's hadden de hoofdelingen van
 
, te noemen de Walta's van Tjerkwerd,76 de Sickinga's en Albada's uit Goënga,de Popma's van Terschelling,77
 
76 Bovengenoemde Pier Walta van Bozum (zie noot 3) stamde in vrouwelijke lijn uit een zijtak van deze familie. De precieze filiatie - waarschijnlijk in het begin van de 15de eeuw - van deze Walta's (van Schraard) uit die van Tjerkwerd is onbekend, maar hun wapen houdt de herinnering eraan vast.
77 Zij worden sinds het begin van de 14de eeuw genoemd als schouten van de heerlijkheid Terschelling, een Hollands leen; in de 15de eeuw gingen zij zich feitelijk als heren van het eiland gedragen,
78 Hessel (Juwsma) van Rinsumageest werd op 8 april 1399 beleend met de ambachtsheerlijkheid van Driesum: G. Colmjon, Register van oorkonden die in het Charterboek van Friesland ontbreken tot het jaar 1400 (Leeuwarden 1884) nr. 442. Zijn stins stond zo dicht bij Tjaardastate in Rinsumageest, 'datse tot [de] ander met een haeck mochten schieten': Worp van Thabor, Kronyk van Friesland,
J.G. Ottema ed. (Leeuwarden 1847-1871) IV, p. 111-112. Tjaarda's en Juwsma's zegelden met hetzelfde wapen: een adelaar met een borstschild met een leeuw; alleen de kleuren verschilden, RAF, fotocollectie zegels; H. Wenmng, in: Jaar boekje van den Frieschen Adel 2 (1884) p. 90-91; UvB, f. 52v, 61r. Blijkens een rijk bewerkte grafzerk van 1341 uit Rinsumageest hadden ene Athigard en Hacira
o.a. een zoon Hesselius en een zoon Sidachus (= Syds). In combinatie met de wapenovereenkomst en de nabijheid van de stinzen maken deze namen het zeer waarschijnlijk dat deze zonen van Athigard de stamvaders van de Juwsma's en Tjaarda's waren. In de late 15de eeuw zou Juwsmagoed weer opgaan in Tjaardastate: NO 111, p. 134, 139, Vergelijk ook het testament van bovengen 


 ------- 


  incluir demics, arqueología y geografía histórica98 en la investigación. Además del vínculo con el estatus del conde, la legitimación de la congregación y la conducción de la ceremonia, también pasan a primer plano otros factores que parecen haber tenido un significado constitutivo para el gobierno de los jefes. Waltahuis, por ejemplo, no solo está muy estratégicamente ubicado en la ruta de envío principal a Bolsward, sino que Waltaland parece ser el animal superior con el bien espiritual de Tjerkwerd siendo un cuadrado redondeado hacia afuera.
99 Tal proximidad entre la cabeza y la iglesia, un fenómeno bien conocido en Frisia, puede haberse producido de varias maneras: en el caso de las iglesias jóvenes, la iniciativa para la fundación de la cabeza de la cabeza puede haber venido del tomó posesión de los antiguos bienes de la iglesia. En ambos casos, la proximidad de la iglesia es una indicación de que la posición de poder en cuestión tiene cierta filiación. 10 Lo mismo se aplica, mutatis mutandis, a las numerosas algas stins en las que se tapizó la zona arcillosa de Frisia, a las que se hizo referencia anteriormente como :. 102


 


 estocracia en la Edad Media ', Journal of History 93 (1980) p. 357-376, allí p. 372, que la investigación sobre las relaciones de propiedad de la antigua Edad Media, un negocio que requiere mucho tiempo, puede arrojar nueva luz retrospectivamente sobre la posición de la nobleza medieval. Nuestro atlas pre-catastral (PKAF) también sirve para este propósito.
99 PKAF, vol. Wûnseradiel (en preparación).
100 Ver, por ejemplo, A. Salomon, Geschichte des Harlingerlandes bis 1600 (Aurich 1965) p, 136; DJ. van der Meer, 'Oldehuys y Nyehuys to Bears', GiS (1970) p. 31; Ne HI, pág. 117. En nuestros atlas PKAF IV, p. 38, y VI, pág. 26, advertimos contra siempre ver la noble posición de poder con demasiada ligereza como primaria; ir: en el ejemplo elaborado a continuación, la iglesia de Sexbierurn, por ejemplo, parece ser principalmente secundaria y Liauckemahuis, mientras que St. Joriskerk de Oosterbierum, por otro lado,
a la inversa, parece ser la base de los predecesores legales de la Hibbema; ver también más abajo, nota 300. Volveré a este problema en un contexto diferente.
101 La reconstrucción de posesiones de propiedad noble y monástica también apunta a veces a una edad posiblemente más alta de posiciones dominantes nobles de lo que se desprende de las fuentes escritas solamente (ver también el caso de Siuxma en Waaxens, nota 68). Debido a la proximidad del monasterio cisterciense Aula Dei o Nijeklooster (que fue construido en 1233
en la finca del 'Hermano Ulbodus', se fundó un convers de Bloemkamp u Oldeklooster) y Albadastate on Speers en la frontera de Gauw y Goënga (GPCV I, p. 471-472 (1427); Schotanus, Uitbeelde) son los Albadas se ha asociado con Ulbodus van Nijeklooster; como por J.A. Mol, en T. Santema, Skiednis fan Skearnegoutum (Oosterend 1991) p. 140. Con esta hipótesis de
Mol es curiosamente consistente con la tradición tardía (y probablemente poco confiable) en la propia familia hereditaria Bruynsma de Ypecolsga de que su antepasado Bocke Hepkes (hacia 1559) era un 'pronepos' de Rienck Bockerna, cuyos parientes además de Thabor también habrían fundado Oldeklooster: M. Schoengen, en: Archiej
Historia de la Arquidiócesis de Utrecht 29 (1903) p. 155-156, nota 7; H. Aukes, familias católicas frisias, Frisia catholica 3 (Groningen 1941) p. 52. Ulbodus habría sido pariente de Rienck Bockeina, a quien llegamos a conocer anteriormente como pariente de Sicke AlbadaJ
102 Sobre el ejército de cuernos de los stins de Sickinga en Goënga, que ya se mencionaron anteriormente, en 1718, por ejemplo, había otro stinswier, RAF, HvF, EEEI, f. 501v; PKAF, vol. Wymbritseradiel (en preparación); Schotanus, imaginario.
El mencionado Cammingas van Cambuur y el van Terschelling de Popma también tenían stinzen on stinswieren.


 


Como ejemplos, además de las Cammingas de Leeuwarden - que ya se han comentado75 - que también se pueden rastrear antes75 -, las Van Tjerkwerd de Walta, 76 las Sickinga's y Albadas de Goënga, las Popmas de Terschelling, 77 las Van Rinsumageest de Juwsma y Tjaarda , 78 y los Liauckema de Sexbierurn; Los Hoppers en Staveren79 y el van Oppenhuizen80 de Reynalda, que fueron menos prominentes en el siglo XV, también tuvieron una relación con el conde holandés en el siglo XIV. En 1398, Alberto de Baviera no buscó a sus aliados entre las nuevas riquezas, sino que hizo un llamamiento a las antiguas familias nobles, que ya habían estado del lado del conde generaciones antes.
Con el fin de obtener una idea de la naturaleza de la continuidad de la posición de poder de estas familias, la posición bien documentada de los Walta y Sickingas puede servir como un ejemplo para determinar el pensamiento. Sus descendientes proporcionarían los jefes de las ciudades de Bolsward y Sickingas. Sneek en el siglo XV. Su historia ilustra cómo las posiciones continuas de poder pasaron a través del
fueron completados y legitimados a lo largo de los siglos, van Tjerkwerd de De Walta aparece por primera vez en el centro de atención como en 1331 Waltitus van Kercwaerd - como con los Cammingas y Ethelgeras, los apellidos todavía corresponden aquí - junto con su hermano Here van Kercwaerd varios caballos robados de ciudadanos de Utrecht. 81 Fueron castigados por el obispo con un interdicto sobre la parroquia Tjerkwerd. Como hijos o parientes de Waltit podemos considerar a Eppo y Tako van Walten de Tjerkwerd, quienes en el mismo año obtuvieron del conde al alguacil de la retaguardia oriental de Bolsward, como lo habían poseído sus padres. 82 La posición de poder de esta familia fue cambiada por cambios políticos como la
desaparición de la autoridad del conde en el siglo XIV, aparentemente intacta: en 1374 un Aggha Walte van Kerkwer actuó como grietman de Wonseradee1.83 Cuando una generación más tarde la marea pareció cambiar de nuevo a favor del conde holandés, hubo nuevamente un Walta, quien tuvo su autoridad legitimada por el conde: Tjerk Walta fue prestado en 1399 con la artesanía de (entre otros) Tjerkwerd; además, fue nombrado caballero y nombrado alguacil conde de Wonseradeel, Workum e Hindelopen.84 En el siglo XV, cuando nuevamente faltaba la autoridad del señorío,
Los Walta conservaron su posición destacada: la familia Hottinga alias Juwinga alias Walta - descendiente en línea femenina de Tjerk - luego ejerció dominio sobre Bolsward y Tjerkwerd.85 No solo la posición de poder, sino también la forma de ejercer el poder era de poca utilidad en todos los cambios políticos sujetos a cambios. En 1494, Tjerk Walta abusó de la ubicación estratégica de su Stins Waltahuis en Tjerkwerd en la ruta de envío principal de Staveren y Workum a Bolsward, como lo hizo su antepasado Waltit cinco (?) Generaciones antes, cuando cometió falsamente a los ciudadanos de Colonia que pasaban por Tjerkwerd a la falsificación. acusado; `` Y, como era grietman van Wonseradeel, tomó cientos de florines de oro y dejó que siguieran reysen ''. 86
Los jefes tenían antecedentes similares a los Walta
 
, que se llamarán los Walta de Tjerkwerd, 76 los Sickinga y Albada de Goënga, los Popma de Terschelling, 77
 
76 El Pier Walta van Bozum antes mencionado (ver nota 3) descendió en línea femenina de una rama lateral de esta familia. Se desconoce la filiación exacta, probablemente a principios del siglo XV, de estos Waltas (van Schraard) con el de Tjerkwerd, pero su escudo conserva su memoria.
77 Desde principios del siglo XIV se los menciona como alguaciles de la mansión de Terschelling, un feudo holandés; en el siglo XV empezaron a comportarse como señores de la isla,
78 Hessel (Juwsma) van Rinsumageest fue hipotecado el 8 de abril de 1399 con el dominio de Driesum: G. Colmjon, Registro de cartas que faltan en el Friesland Charterbook hasta el año 1400 (Leeuwarden 1884) n. ° 442. Sus stins eran tan cerca de Tjaardastate en Rinsumageest, 'datse hasta que [los] otros pudieron disparar con un haeck': Thabor roll, Kronyk de Frisia,
J.G. Ottema ed. (Leeuwarden 1847-1871) IV, pág. 111-112. Los de Tjaarda y Juwsma estampados con el mismo escudo de armas: un águila con un pectoral con un león; solo los colores diferían, RAF, sellos de colección de fotos; H. Wenmng, en: Jaarboekje van den Frieschen Adel 2 (1884) p. 90-91; UvB, f. 52v, 61r. Según una lápida ricamente decorada de 1341 de Rinsumageest, un Athigard y Hacira
incluyendo un hijo Hesselius y un hijo Sidachus (= Syds). En combinación con el acuerdo de armas y la proximidad de los stinzen, estos nombres hacen muy probable que estos hijos de Athigard fueran los progenitores de los Juwsma y Tjaarda. A finales del siglo XV, Juwsmagoed reaparecería en el estado de Tjaarda: NO 111, p. 134, 139, Compare también la voluntad de arriba


-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------


Ulbet Walta
 
Occupacíon Schieringer   
Religion röm. kath.
 
birth estimated 1390  
death after 1420  
Sources
1 Emmius: Friesische Geschichte. Friedländer: Ostfriesisches Urkundenbuch, Bd. 1, Nr. 278.
 
https://gedbas.genealogy.net/person/show/1266783479 


 


Ulbet Walta
 
Ocupación Schieringer
Religión Católica Romana
 
nacimiento estimado 1390
muerte después de 1420
fuentes
1 Emmius: historia de Frisia. Friedländer: Libro de documentos de Frisia Oriental, volumen 1, n.º 278.
 
https://gedbas.genealogy.net/person/show/1266783479

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.



Visualisieren Sie eine andere Beziehung

Die angezeigten Daten haben keine Quellen.

Über den Familiennamen Van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel


Die Woudwyk Genealogía-Veröffentlichung wurde von erstellt.nimm Kontakt auf
Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
Martin Woudwyk, "Woudwyk Genealogía", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/woudwyk-genealogia/I482.php : abgerufen 24. Juni 2024), "Aggha Agge Hessels Hesselsz van Walta Waltha Walte van Kerkwer ,grietman en Wonseradeel (1350-????)".