«b»-----waarschijnlijk Limburgse Stamvader ----«/b»
Indien men van de veronderstelling uitgaat dat de Limburgse stamhouder zich in 1578 (of kort daarna) in Limburg vestigde, dat daarentegen de geboorte van zijn eerste zoon Johannes eerst ca. 1590 gesteld wordt, dan is het onwaarschijnlijk dat hij omwille van de mooie ogen van Metchen reeds vanaf de jaren 1578 -1580 te Helden zou gebleven zijn. Wellicht heette Metchen Kessels of Koemans en behoorde zij tot een voorname familie uit Helden. Men vindt deze namen terug onder de schepenen van Kessel-Helden reeds voor 1600. Door het degelijk onderwijs dat Willem genoten had, kon hij als zaakgelastigde optreden voor het laag gerecht te Kessel-Helden en aldaar de belangen van anderen verdedigen. Zijn relaties met Westfalen lieten hem toe de goederen te beheren van een gekende familie uit Holten en Beek bij Duisburg. Zo vernemen wij uit een brief uit Keulen van 3.3.1594, dat Peter en Gerhard Lindtgens, als erfgenamen van Gotthard Lindtgens, aan Wilhelm Knippenburgh en Gotthard Jansen uit het land van Kessel vragen om bij Johan Schmidtz, die voorheen hun goederen beheerd heeft, nog niet afgerekende betalingen te vorderen en deze die nog niet opgevraagd werden ook bij anderen te eisen. Zij zullen tot nader order de goederen verder beheren. Uit andere briefboeken van Keulen blijkt dat Gerhardt Lindtgens uitstaande schulden op te vorderen heeft bij Heinrich Meutter te Erckelenz en dat er een huis en tuin verkocht werd te Sittard, die de kinderen Lindtgens van hun overleden moeder Gertrudt Schmidts, geërfd hadden. (1)
In de gedinghe (2) van Kessel-Helden van de jaren 1592-1632 verschijnt Wyllem van Knyppenborch voor het eerst op 17.4.1595. Doch in een verslag van de zitting van 9.11.1596 wordt bij . zijn naam de aanduiding opgetekend dat hij reeds in het oude gerechtsboek staat. Hij moet dus v66r 1592 op het gerecht van Kessel-Helden verschenen zijn. Tijdens de rechtzitting van 17.4.1595 van dit laag gerecht, waarin Dexick Beelen zetelt als gerichtsbode en Henrick Zelen als schepen van Helden, doet Peeter, zoon van Peeter van Everloe zijn rechten gelden op een erfenis ten gunste van zijn vrouw, die een dochter is van wijlen Jan Rutgens of Rutiens. Deze Jan Rutgens heeft te Helden roerende en onroerende goederen nagelaten voor een waarde van 1.000 goudgulden. Peter van Everloe, als aanklager, vraagt de boedelscheiding voor zijn - vrouw, de gronden en landerijen die haar erfelijk toekomen, alsmede een verkochte erfpacht en haar aandeel van het geërfde geld. Verder verlangt hij nog 15 daalders per jaar als huwelijksgift, die Wyllem Rutgens aan zijn zuster moet betalen omdat hij zijn vaders erfgoed gekregen heeft; alsmede 9 mud rogge, 15 schapen, 2 runderen en de oude kist met lijnwaad. Wyllem van Kneppenborch, als zaakgelastigde en gevolmachtigde van Wyllem Rutgens, weerlegt de aanklacht en beweert dat er niets meer schuldig blijft. De zitting van 9.11 .1596, in tegenwoordigheid van de stadhouder en de pastoor, blijkt een voortzetting te zijn van de pro- cessen van 21.3.1594 en 9.5.1594, waarin Gielis Michiels en Letgen Comans optraden als schepenen van Kessel-Helden. Wyllem van Knyppenborch, als testamentuitvoerder van Jan Rutgens (+), deponeert een bewijsstuk waarmede hij aan de tegenpartij Baetsken opgen Hoff (= Beatrix Rutgens) wil bewijzen, dat zij geen recht heeft op de 400 gulden, die haar broer Jan vroeger ontvangen had. Op de zitting van 3.3.1597 sluit Wyllem van Kneppenborch zijn getuigenis tegen Baetken opgen Hoff af. Hij zegt dat Geradt Huben, die twee of drie keren niet voor de rechtbank verschenen is, niet gemachtigd is om als zaakgelastigde voor Baetsken opgen Hoff op te treden. De rechtbank,zal deze onregelmatigheid in haar hoeken noteren en Wyllem van Knippenborch zal Batsken van Hoef opnieuw dagvaarden.
Op de zitting van 7.5.1597 (3), voorgezeten door de schepenen Jan van Kessel en Aert Wijnants wordt het eigendomsrecht betwist van een akker tussen Willem Rutgens en Beetsken opgen Hoff. Wyllem van Kneppenborch, als momboir (4) van Willem Rutgens, laat in diens naam rechten gelden op deze eigendom. die buiten zijn weten bebouwd werd door Geradt Huben en Nelis van der Culen. Zij hadden ook het koren geoogst en naar huis gevoerd. Metnen, de vrouw van Geerken Huben verklaart voor het gerecht dat haar zoon Mews drie oogsten op het land van Baetsken opgen Hoff gekocht had. Thijs Fonten heeft door de gerichtsbode aan Geradt Huben en aan Nelis van der Culen laten weten dat er verbod lag op het koren van dit veld. Hij meent dat Wyllem van Kneppenborch het recht heeft om aanspraak te maken op de restitutie of op de pacht, Wyllem van Kneppenborch blijft bij zijn beslissing en wacht op de verklaring van Baetsken van Hoff. Thijs Fonten getuigt dat de beklaagden het land benut hebben na de verpanding en zij gehouden zijn de schade te vergoeden.
In de aanvang van het jaar 1599 (voor 1503) wordt Wyllem van . Kneppenborch, als gevolmachtigde van W.yllem Rutgens, door Heynken Piggen. als zaakvoerder van de Armen van Helden, voor het gerecht van Kessel-Helden gedaagd. Heynken Piggen beroept zich op het boek van Gulis Michiels, waarin op 1.4.1587 in tegenwoordigheid van de pastoor en van de koster een testament opgemaakt werd van Jan Rutgens zaliger. Dit testament zou een clausule inhouden, waardoor de erfgenamen Rutgens gehouden zijn een zeker bedrag aan de armen uit te keren. Ook Wyllem van Kneppenborch beroept zich op de inhoud van het testament, waaruit blijkt dat deze schenking aan de armen niet van blijvende aard is. Wat de armen menen dat hun verschuldigd is moet het gerecht beslissen, maar volgens Wyllem zijn de erfgenamen niet verplicht te betalen. In haar uitspraak treedt het gerecht deze zienswijze bij.
Het proces van 29.3.1599 betreft een klacht van, de landschout Heinrich Schenk, in plaats van de Heer, tegen Geradt Huben verdedigd door zijn gevolmachtigde Thijs Fonten. De richterbode Dierick Beelen verklaart dat Geradt Huben en de zijnen hout gehakt hebben op het goed van de Heer vander Horst. Wyllem van Knippenborch wou van Jan Meyelkens eiken hout afkopen als tegenwaarde voor een verschuldigde pacht. Ook Geradt Huben wou hout kopen en had aan Jan Meyelkens een halve ton bier geboden, doch deze is er niet op ingegaan. Peeterken Leys- ten roeentte weten dat Geradt Huben dit hout zou gekocht hebben tijdens de ziekte van Jan Meyelken.
Bij het proces van 23.5.1604 is Wyllem van Kneppenborch de zaakgelastigde van Meth Rutgens. Volgens Geradt Huben werd beslag gelegd op het koren van Nelis vanden Cuijlen en niet op dat van Methen Rutgens. Wyllem van Kneppenborch beweert dat Meth Rutgens wel degelijk rechten heeft op die goederen en hoopt dat het gerecht bij haar vorige uitspraak blijft. Intussen stond de administratie te Helden nog in haar kinderschoenen en de schepenen van de dinghbanck Kessel-Helden zitten verveeld met een verordening van hun Heer en Vorst, waarin gevraagd wordt een register bij te houden, waarin de lijst zal ingeschreven worden van al de geërfden, vanaf het jaar 1573 tot op heden de 28.10.1611. Deze lijst moet aangevuld worden met nieuwe geërfden, die later zullen bijkomen. Van de drie schepenen Lennart Koemans, Jan Guemans en Hencken Hesen, kan slechts de eerste lezen en schrijven en daarom wordt aan de "eerbare en vrome" Wilhelm van Knippenberch gevraagd om het ambt van secretaris waar te nemen. Een in gotisch geschreven tekst van de hand van Wilhelm van Knippenberch werd niet opgetekend in een register, maar staat op een blad papier en de bijgevoegde lijst van de geërfden eveneens. Nog vreemder schijnt het ons toe, dat iemand van zich zelf schrijft, dat hij eerbaar en vroom is. Behoudens het Gotisch schrift komt zijn vreemde afkomst voornamelijk tot uiting in de geschreven "oe" klank, die onze Willem onveranderd "u" schrijft.
Op de lijst van de nieuwe grondeigenaars staat ook de limburgse stamhouder vermeld met een "camp" (5) achter het bezit van Johan Verhaegh, langs de weg naar Kessel. In het jaar 1613 heeft hij van de gemeente een niet ontgonnen akker van zeven morgen groot (6) verworven, die achter de vorige gelegen is. De andere grondbezitters zijn: Encken Haesen, Wilhelm van Kessel, Dries Komans en Leitgen zijn broer, Hencken Kessels, Gaerdt Claess, Metghen Leen, Wilhemken Heymans, Geerardt Huiben, Simon Leen ven Kessell, Hencken Piggen, letghen Piggen, Gielis Michiels en Wilmken Kessels.
In een declaratie over cijnzen van 15.1.1616 te Helden, komt het grondbezit van Wilhelm van Knippenberch ter sprake voor 1/2 bunder en 15 roeden en beloopt ...172. Met een latere hand werd bijgeschreven: " nog achter zijn kamp aan 't Zant naar Kessel --- VII morgen nog achter Amans-kamp ---VII morgen 1623".
Uit het proces gehouden op 20.6.1616 vernemen wij, dat Mericken Cluysen de eigendom die haar man voor het gerecht van. Kessel verkocht had aan Jan Burskens, wil terugkopen. Zij heeft daarom het geld meegebracht naar Kessel en verlangt van Jan Burskens dat hij de koopcedule van het goed zou tonen. Omdat deze zich bij Wyllem van Kneppenborch te Helden bevond heeft Jan Burskens zijn knecht naar Kneppenborch te Helden gestuurd, doch deze is onverrichter zake teruggekeerd, omdat Kneppenborch die dag naar Venlo (7) was. De betreffende koopcedule was niet door Burskens ondertekend, maar wel door Kneppenborch. Peeter Jansen en Cornelis Holtachex getuigen dat Mery Cluysen 900 gulden meegebracht had om het goed te verpanden. Jan Burskens wil echter maar de helft van de eigendom overdragen, omdat de andere helft door Albert Jansen verkocht werd. De richterbode Jan Schutzen de schepenen Wyllem Wijnants en Lenardt Hennents getuigen dat de gevolmachtigde voor May Cluijsen, Aert Raetz de zilveren en gouden munten aangeboden heeft om te voldoen aan de andere helft van het koopgeld.
In de registers van Kessel komt de stamhouder een laatste maal voor op 6.3.1617 in het proces van Peeter van Enckefort tegen Wyllem Wijnants. Peeter dient een schriftelijke getuigenis van Wyllem van Kneppenborch in terwijl Wyllem Wijnants om een copie verzoekt van de rekeningen van Peeter van Inckenfort. (8) Alhoewel de jongste zoon van de stamhouder reeds in november 1622, tot plaatsvervangend secretaris (9) te Helden benoemd werd, blijft Willem,de stamhouder nog steeds actief. Op 14 Juli 1631 schrijft Wilhelm van Knippenberch, als secretaris van Helden, een brief aan zijn vriend Peter Bosmans, licentiaat in de beide rechten. Hij schrijft hem, dat hij een brief ontving van de schout Henderich van Echt uit Horst, die in opdracht van Peter Eosmans verlangt dat hij met twee van de voornaamste schepenen de volgende zondag naar Roermond zou komen. Omdat de pastoor en twee schepenen naar zijne Excellentie te Venlo zijn gereisd, waarover Bosmans wel weet wat daar te doen is en dat Martin Guemans en Hencken Piggen voor nodige zaken in Weert verblijven, verzoekt Wilhelm om deze vergadering twee of drie dagen uit te stellen, omdat de affaire met de regeerders van (Maas)Bree wel niet zo dringend is.
Op 6.7.1631 en 21.10.1632 verschijnt Willem voor het laatst op het gerecht te Helden, als gevolmachtigde van Gertgen Giessen. Deze beklaagde laat haar zaak door Willem verdedigen, die een verzet in rechten aantekent tegen een gerechtelijke inbeslagname van 9.7.1630, door de aanklagers Lennaerdt Smulder en consoorten. Dan, op 23 Juli 1632, schrijft hij voor het laatst als secretaris een acte in het register, waarvan hij slechts tien pagina's vulde en afsloot met een breed handtekening. Door de inbijteling op zijn grafkruis kennen wij zijn overlijdings datum: Helden 20.2.1633 en door de acte van 19.7.1633 die zijn laatste wil vertolkt, leren wij ook zijn kinderen kennen, opgetekend door de substituut-secretaris "den jongen" Willem, die eerbiedig zijn vader Sr.Willem van Knippenberch (10) noemt.
Hij wordt genoemd in en ondertekent mede de overeenkomst te Beeck op 24.4.1596, tezamen met zijn broeder Johan; die een regeling treft met drost Gaspar Lapp over de afbetaling van de koopsom voor het goed Temminghof. Deze afbetaling werd wegens geleden oorlogschade vertraagd.
Dr.Rommel meent dat Wilhelm gehuwd was met Agnes Katharina Droste zu Senden. Hierover vinden wij geen aanduiding bij de andere genealogen, uitgezonderd Max von Spiessen die haar de echtgenote noemt van Johann Wilhelm (= 1.1.3.1.1.2.1.1.3.10.1).
In zijn "Stamboom van de Familie (van) Knippenberg (h)" veron derstelt Drs.W.H.Th.Knippenberg, dat deze Wilhelm de vader zou zijn van de Limburgse stamhouder Willem. Dit vermoeden steunt waarschijnlijk op het behoudsgezinde karakter van de Knippenbergen bij het kiezen van de voornamen voor hun kinderen. Deze bestendigheid of standvastigheid vinden wij ook terug in het woord "constant" van hun kenspreuk.
Bijzonder opvallend is de keuze van de voornamen van de vier zonen van de Limburgse stamhouder, nl tweemaal Jan en tweemaal Willem.
Wij vinden over Wilhelm de vermoedelijke vader van de Limburgse stamhouder, slechts één enkele aanduiding in de hoger genoemde overeenkomst te Beeck. Hij wordt genoemd door de meeste genealogen, doch in de meer dan 100 akten en oorkonden uit het archief van de stad Essen, vinden wij van hem geen spoor. Mogelijk was hij rechter in een kleine gemeente in Westfalen, zoals zijn broer Johan en zijn vermoedelijke zoon Willem; doch ik vrees dat ons het toeval zal moeten helpen om deze voorname schakel in onze stamboom terug te vinden.
Er ist verheiratet mit Metchen Kessels-Koemans.
Sie haben geheiratet
Kind(er):
SR. WILLEM 1.1.3.1.1.2.1.1.3.3 De Limburgse STAMVADER von (der) Knippenbergh | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Metchen Kessels-Koemans |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.