Op heden den dertienden februarij des Jaars Achttienhonderd negentien aan ons Mr. Johan Hermanus Thomasson, vrederegter van het Kanton Lochem, Kwartier Zutphen, Provincie Gelderland, door Hendrik Reinder Hanink, opziener der Jagt, woonagtig te Geesteren in het Kanton Borculo, te kennen gegeven zijnde, dat, bij gebrek van de nodige aantekeningen in de registers van overlijden, in de onmogelijkheid verkeerd, het vereischte bewijs van overlijden van derzelver ouders en grootouders, zoo, van vaders als moeders zijde, te kunnen produceeren.
Waarom denzelven, op dato als boven, voor ons heeft doen Compareeren, de vier hierna genoemde getuigen, als Arend Hogeweg, wever, Harmen Dieperink, koopman, Hendrik Vorking, kleermaker en Albert van de Riet, bakker, respective te Lochem woonachtig, welke alle te zamen en ieder afzonderlijk aan ons hebben verklaard zeer wel te weten, dat, de ouders en Groot-ouders zo van vaders als moeders zijde van den genoemden Hendrik Reinder Hanink zijn overleden.
Wij hebben hiervan dit procesverbaal geformeert, het geen na voorlezinge, ten dage en Jaar als boven door de genoemde getuigen neffens ons en onzen Griffier is ondertekend.
De minute dezes was behoorlijk getekend.
Kind(er):