Gerechtsbode van Zeist
Schepen van Zeist
Herbergier van De Swaen van 1630-1667
Pachter van zout- en hoorngeld in Zeist, De Bilt en Hagestein
Ontvanger van de belasting op het bezit van schapen
7 november 1630
Jan Thoniss. van Gerderen de Oude, Jacob Thoniss. als vader van zijn dochters
Geertgen en Errisgen, geprocreëerd bij zijn overleden vrouw Maychgen Anthonis,
Anthonis Thoniss. van Garderen, Huych Thoniss., Jacob Gerritss. als voogd over
Joachim Gerritss. en Jannichgen Gerritss., onmondige kinderen van zaliger
Gerrit Willemss. en Claesgen Anthonisdr. transporteren aan hun broeder, oom en
zwager Jan Thoniss. de Jonge 2 morgen land, gelegen te Zeist, aan beide zijden
begrensd door het land van de gerechtsbode van Zeist Cornelis Janss.
Present: Cornelis Verheull, schout, en Heyndrick Janss. van Cauenhoven en
Abraham Heyndrickx, schepenen van Zeist.
Akte berustende in het Rijksarchief te Utrecht (Catalogus van de Rechterlijke
archieven, no. 1260).
17 februari 1638 aem van Oth van
18 september 1622
Belening als tinsgoed aan Cornelis Jansz. en Neeltgen Cornelisdr., echtelieden, wordt in het wordt in het oosten begrensd door land van Cornelis nsde door land van Pauwels Petersz.
30 juni 1630 . de te Zeist, Jacob Ghijsbertsz., schoonzoon van de koper en koster te lg.).
Bron:
22 november 1636 n Zeist erkent schuldig te zijn aan Cornelis Ruysch.
Cornelis Janss (Verkroost) en zijn broer Wouter Janss waren beiden actieve oment niet gekozen. Alleen de onderstreepte personen (met asterisk) e christelicke salutatie (revererende dom. Otto Thuynslufer, sonder te oede ordre onses kerckenraedts van ouderlinghen, diakenen en dening conform, soe is ons vrindelick versoeck bedaechde mannen, etc. e collecte der armen alle et en gheschiet; jaer enraet ghenomen moghen werden ende consequentlick op alles goede opsicht Verhouel, pastor in Seyst.
Cornelis Janss (Verkroost) is verscheidene jaren schepen van Zeist geweest. In nu wonende te Utrecht, verklaart af te zien van het recht op e an Jacob Janss Vosch. huis door Jan Janss Bosch ten behoeve van ck aan Jhr. Ewout de kerk
Cornelis Janss Verkroost heeft onder meer inkomsten gehad als pachter van es Gedeputeerde Staten, inv. nr. 264-35 queste van Cornelis Jansz., woonende tot Seyst, hebbende over den jare in den verledene jare 1629 geleden, doordien den vijandt ene hij uyt zaecke van den pachtingen enningen als dezelve nende tot Seyst, versouckende de pachten de requeste van Cornelis Jansz., woonende tot Seyst, als pachter van 't den etc. authoriseren den pander Servaes van den september 1637 delmogenden gepacht hadde den impost van 't zout- ende hoorngeldt over Zeyst elen voldaen hadde op 956 gulden 15 stuyvers, welcke penningen hij Steven Claes van Oostveen, woonende op de Bilt, c., dat nochtans hij suppliant als pachter betaelen over die 700 gulden den inhouden deser rde part eninge van welcke gratieuse conditien van atterminatie den suppliant
Cornelis Janss Verkroost pachtte verschillende belastingen. In het onderstaande te innen. ende hij ommuni forma.
Cornelis Jansz Verkroost: misschien herbergier van ca. 1630 tot 1668; zijn
weduwe wellicht herbergierster tot 1678.
Na herbergier Jan Jansz Bosch volgt in feite een vrij aanzienlijk hiaat in onze
kennis van de geschiedenis van de rechtse herberg en haar bewoners; eerst in
1678 krijgen we de draad van ons verhaal weer stevig in handen.
We merkten immers al op, dat het manuaal van het oudschildgeld over het jaar
1685 uitwijst, dat het toen Gijsbert Verkroost was, die de herberg bewoonde en
dreef; het grondperceel behoorde in dat jaar aan Willem Adriaan van Nassau,
heer van Odijk en sinds 1677 ook heer van Zeist en grondheer van de
Zeysterstraat (nt.201); de herberg zelf was toen eigendom van Gijsbert
Verkroost, en bleef ook nadien eigendom van diens kinderen, zoals we in de
volgende paragraaf zullen zien.
Waar de familie Verkroost vandaan kwam, is ons niet met zovele woorden uit enig
stuk gebleken, maar het ligt voor de hand, aan te nemen, dat de naam
'Verkroost' geïnterpreteerd moet worden als 'Van de(r) Kroost', een
toponymische herkomstnaam dus van een familie, die afkomstig was uit de in het
westen van Zeist gelegen buurt, die ook nu nog altijd de Kroost heet. Uiteraard
droeg dan de hier bedoelde familie, zolang ze nog in de Kroost woonde, nog niet
de naam Verkroost, maar kréég ze die naam (in de volksmond) pas nadat ze uit de
Kroost naar het dòrp Zeist verhuisd was en zich daar gevestigd had.
Nu is de naam Verkroost zeker niet een oeroude Zeister familienaam;
integendeel. Blijkens de uitgegeven 'Bronnen voor de Geschiedenis van Zeist'
(tot 1600) komt de naam Verkroost vóór 1600 niet éénmaal in Zeist voor, en ook
in de rechterlijke archieven van Zeist hebben we hem vóór 1650 niet
aangetroffen; de eerste vermelding van deze naam in Zeist dateert uit de
vijftiger jaren van de 17e eeuw. De oudst bewaarde acta van de kerkeraad van
Zeist (aanvangende in 1650) gewagen van zekere Cornelis Jansz, die van 1650 tot
1658 telkens ouderling-, en van een Wouter Jansz, die van 1650 tot 1659 telkens
diaken was; van geen van beiden wordt weliswaar de familienaam er bij vermeld,
maar Cornelis Jansz' zoon Jan werd bij z'n aanneming tot kerkelijk lidmaat
(ca.1653) als Jan Cornelisz Verkroost ingeschreven (nt.202), en dezelfde Jan
Cornelisz Verkroost komt in de acta van de kerkeraad in de zestiger jaren ook
meermalen als diaken voor, evenals trouwens een zoon van Wouter Jansz, Cornelis
Woutersz, in diezelfde tijd in de acta als Cornelis Woutersz Verkroost,
ouderling, vermeld wordt (nt.203).
Van de tak van Wouter Jansz (Verkroost) en de zijnen behoeven we hier verder
niets te zeggen, omdat dezen buiten het kader van ons onderwerp vallen; maar
van Cornelis Jansz, om wie het ons hier te doen is, weten we niet alleen, dat
zijn zóón Jan (zoals gezegd) een Jan Cornelisz Verkroost was, maar we treffen
hem zèlf óók met de naam Verkroost aan! In het huwelijksregister van de kerk
vinden we nl. op 23 mei 1669 het huwelijk geregistreerd van zekere Adriaan van
Heykop, weduwnaar, en Jannetje Cornelis Verwey, weduwe van Cornelis Jansz
Verkroost (!) (nt.204). En weer in de acta van de kerkeraad lezen we sub 26
december 1684 één en ander over een regeling van financiële aard, uit de inhoud
waarvan blijkt: a. dat de genoemde Jannetje Cornelis Verwey tóen overleden was;
b. dat haar genoemde 2e echtgenoot, Adriaan van Heykop, toen nog leefde, en c.
dat deze laatste de stiefvader was van de 3 toen nog in leven zijnde zoons uit
het le huwelijk van Jannetje Cornelis Verwey (met Cornelis Jansz Verkroost),
t.w. van Jan en Cornelis en Gijsbert Verkroost (nt.205).
Daar nu de váder van dit drietal zonen, Cornelis Jansz, zij het posthuum, dus
al met de familienaam Verkroost voorkomt (zie hiervóór), en daar deze, tot nu
toe althans, de oudste ons bekende van dit geslacht is, die we met deze
familienaam hebben aangetroffen, is er een gerede kans, dat deze Cornelis Jansz
Verkroost het is geweest, die uit de buurschap de Kroost naar het dòrp Zeist is
getrokken en die dáár Verkroost ('de man die uit de Kroost kwam') werd genoemd.
- Wannéér deze Cornelis Jansz Verkroost uit de Kroost naar het dorp zal zijn
verhuisd, is uiteraard alleen maar te gissen, maar het ligt toch wel het meest
voor de hand, dat dit omstreeks de tijd is geweest, dat hij met Jannetje Verwey
in het huwelijk trad, d.w.z. in het begin van de dertiger jaren; dit laatste
leiden we dan af uit de omstandigheid, dat hun oudste zoon (Jan), zoals we al
zeiden, ca. 1653, en wellicht op omstreeks 20-jarige leeftijd, kerkelijk werd
aangenomen.
Het echtpaar heeft, voorzover we weten, vier zoons gehad die volwassen zijn
geworden. - De eerste van deze vier was dan de genoemde Jan Cornelisz
Verkroost, die in 1661 als diaken en in 1662 als oud- diaken wordt vermeld (zie
boven); hij is nadien uit Zeist vertrokken (nt.206). - De tweede, ons uit de
genoemde kerkeraadsacta van 26 december 1684 bekende zoon, Cornelis Cornelisz
Verkroost, mag stellig vereenzelvigd worden met de 'Cornelis Cornelisz van de
Croost', die in de lidmatenlijst van de kerk van 18 october 1674 voorkomt samen
met 'Reyer Cornelisz van de Croost', waarbij uitdrukkelijk vermeld staat, dat
deze beiden broers waren (nt.207); dezelfde twee broers vinden we ook weer in
de lidmatenlijst van 25 juli 1675, al ontbreekt daar bij beiden de toevoeging
'van de Croost ' (nt .208) ; ze waren blijkbaar ongetrouwd, en ook nadien
vernemen we niets van een huwelijk van één van beiden. - Wat de éérste van deze
beiden, Cornelis Cornelisz, betreft: deze komt (zonder de toenaam Verkroost)
voor in de quohieren van de dorpslasten van 1691 t/m 1695, waarbij dan telkens
vermeld wordt, dat hij herbergier was (nt.209), en we zullen hierna zien, dat
hij, nadat z'n broer Gijsbert Verkroost in 1692 het herbergierschap had
neergelegd, diens plaats in de herberg wellicht een tijdlang heeft ingenomen
(nt.210). Maar ná 1695 hebben we hem niet meer aangetroffen. - De derde zoon,
Reyer Cornelisz, moet al veel eerder zijn gestorven, want hij komt in de
opsomming van de zonen van Cornelis Jansz Verkroost in de genoemde
kerkeraadsacta van 26 december 1684 al niet meer voor. - En de vierde zoon was
dan Gijsbert Verkroost, van wie we zeker weten, dat hij herbergier in de
rechtse herberg werd, en over hem zal dan ook in de volgende paragraaf verder
worden gehandeld.
Zo hebben we dus gezien: a. dat Cornelis Jansz Verkroost (de vader) zich
wellicht bij z'n huwelijk in het begin van de dertiger jaren, uit de Kroost
komende, in het dorp Zeist heeft gevestigd; b. dat hij, voorzover we weten, de
éérste van zijn geslacht was, die de naam Verkroost droeg; c. dat twee van zijn
zoons, Cornelis en Gijsbert Verkroost, als herbergiers worden vermeld; en d.
dat z'n zoon Gijsbert bepaald herbergier in de rèchtse herberg werd. En daar
het ons nu uit de bronnen niet bekend is, wie er in de periode van ca.1630 tot
1678 herbergier in de rechtse herberg was, komt het ons zeer aannemelijk voor,
dat Cornelis Jansz Verkroost zich omstreeks 1630, als opvolger van de
waarschijnlijk in diezelfde tijd overleden vórige herbergier Jan Jansz Bosch,
in de rechtse herberg heeft gevestigd. Dit is uiteraard wel een gissing, die we
zullen moeten opgeven zodra zal blijken, dat het anders is geweest, maar
voorshands stellen we deze gang van zaken als een redelijke mógelijkheid, die
we op grond van de diverse hiervoor genoemde vingerwijzingen menen te mogen
opperen.
We weten nu verder, dat Cornelis Jansz Verkroost uiterlijk in 1668 is
overleden, daar zijn weduwe, Jannetje Cornelis Verwey, zoals we zagen in 1669
hertrouwde; zij zal echter toen en daarna het herbergbedrijf wel hebben
voortgezet, om het na verloop van tijd aan haar jongste zoon Gijsbert Verkroost
over te dragen; en zo zal deze laatste dan bij z'n huwelijk in 1678 (zie
hierna) de volgende herbergier in de rechtse herberg zijn geworden.
kaart!'0. Gijsbert Verkroost
Gijsbert Cornelisz Verkroost: herbergier van 1678 tot 1692; hij en zijn
kinderen na hem eigenaren van de herberg van 1678 tot 1750.
Gijsbert Verkroost was, zoals we zagen, de jongste van de ons bekende 4 zonen
van Cornelis Jansz Verkroost. Hij trouwde op 27 januari 1678 met Jannigje van
Borculoo (nt.211), en zij beiden werden op 29 maart d.a.v. kerkelijk aangenomen
(nt.212). We hebben al gezien, dat Gijsbert's oudste broer Jan al ca.1653
kerkelijk werd aangenomen, 25 jaar eerder dus, hetgeen er op wijst, òf dat er
tussen Jan en Gijsbert een vrij groot leeftijdsverschil is geweest (was
Gijsbert een 'nakomertje' in het ouderlijke gezin?), òf dat hij pas op wat
latere leeftijd belijdenis deed en trouwde; mogelijk ook was dit allebei het
geval, maar het maakt het ons in elk geval niet gemakkelijk, om zijn
geboortejaar te schatten; misschien moet dit op 1645 á 1650 worden gesteld.
Waar zijn vrouw, Jannigje van Borculoo, vandaan kwam, is ons niet gebleken;
mogelijk uit Utrecht, waar we wel enkele Van Borculoo's hebben aangetroffen.
Dat Gijsbert Verkroost inderdaad de rechtse herberg in bezit heeft gehad en
(hoewel we hem nergens met zovele woorden als 'herbergier' aangeduid hebben
gevonden) stellig ook gedreven heeft, blijkt wel allereerst uit het eerder
genoemde gegeven uit het manuaal van het oudschildgeld over 1685, waarin de
post voorkomt, dat hij in die tijd het gròndperceel van de herberg van de heer
van Odijk (en van Zeist) in pacht had, waarbij ook vermeld wordt, dat hij er de
'bruicker' (gebruiker, exploitant) van was (nt.213). Zoals we het in de vorige
paragraaf gissenderwijze gesteld hebben, zou dus zijn moeder, na z'n vaders
dood (uiterlijk 1668), en ook nadat zij in 1669 hertrouwd was, het herbergelijk
bedrijf hebben voortgezet, stellig geassisteerd door haar 3 nog bij haar
inwonende zoons, Cornelis, Reyer en Gijsbert, die toen nog alle drie ongetrouwd
waren. Cornelis en Reyer bléven ook ongetrouwd, maar tenslotte trad Gijsbert
dan in 1678 in het huwelijk; Reyer is al vóór 1684 overleden en Cornelis komt
na 1695 niet meer voor; in elk geval zal Gijsbert bij z'n trouwen wel de
eigenlijke eigenaar en exploitant van het bedrijf zijn geworden, terwijl z'n
moeder met haar 2e man wel ergens anders in Zeist zal hebben gewoond.
Evenals we dat al van zovéél herbergiers hebben gezien, is ook Gijsbert
Verkroost al spoedig, naast z'n herbergierschap, andere functies gaan bekleden.
We vinden hem in de Zeister bescheiden van 1682 tot 1688 als gerechtsbode van
Zeist vermeld (nt.214) en in 1691 en 1692 als exploiteur van de domeinen van de
Staten van Utrecht (nt.215). Voor z'n benoeming tot laatstgenoemde
verantwoordelijke functie moest een borgstelling plaatsvinden, en onder de te
borg gestelde goederen kwam ook de herberg in Zeist voor (zie hierna). Voor
deze functie was het kennelijk vereist, dat Gijsbert Verkroost met z'n gezin nu
ook in Utrecht ging wonen. Z'n vrouw Jannigje van Borculoo, was intussen al op
14 october 1689 in Zeist overleden (nt.216), en zo trok Gijsbert dan met z'n
kinderen naar de stad. Dit zal wel in 1691 of 1692 zijn geweest, hoewel hij de
dorpslasten van Zeist over die beide jaren nog betaalde (daarna echter niet
meer). Gijsbert's ongetrouwde broer Cornelis Cornelisz Verkroost zal toen wel
een tijdlang als herbergier dienst hebben gedaan; deze komt nl. nog tot 1694 á
1695 in het quohier van de dorpslasten als 'herbergier' voor (nt.217), maar
mogelijk was hij daartoe niet de geëigende persoon; we krijgen de indruk, dat
hij zwak of ziekelijk was, en in ieder geval vernemen we na 1695 niets meer van
hem; vermoedelijk is hij omstreeks die tijd gestorven. Al eerder echter, nl. in
1693, was de herberg een huur-herberg geworden, en tot diep in de vijftiger
jaren van de 18e eeuw is zij dat gebleven. En voorts is het merkwaardig, dat
onze (rechtse) herberg, juist sinds ze huur-herberg was geworden, onder de naam
'De Swaen' in de bronnen verschijnt (nt.218).
Gijsbert Verkroost had uit z'n huwelijk met Jannigje van Borculoo 5 kinderen
gehad, allen in Zeist geboren; vier van dezen zijn volwassen geworden: Jacoba
(geb. 1680), Johanna (geb. 1682), Cornelis (geb. 1684) en Geertruyt, die tussen
1686 en 1688 zal zijn geboren, een periode, waarin het doopregister een hiaat
vertoont (nt.219). Wáár vader Gijsbert in Utrecht met z'n gezin gewoond heeft,
is ons niet gebleken; hij overleed aldaar op 7 maart 1709 (nt.220). In z'n
kwaliteit van exploiteur van de domeinen van de Staten werd hij opgevolgd door
zijn genoemde zoon Cornelis Verkroost, op wie de borgstelling voor deze
functie, die z'n vader eertijds had gegeven, eveneens werd overgedragen (zie
hierna) . De eigendom van de herberg in Zeist kwam bij vaders overlijden aan
z'n genoemde, nog allen in Utrecht wonende, vier kinderen-erfgenamen. Zo vinden
we dan ook in het quohier van het haardstedengeld van Zeist van 29 mei 1715 als
eigenaren van de herberg vermeld: 'de kinderen van de exploiteur Gijsbert
Verkroost te Utrecht', met een aanslag van 15 gld. voor 4 haardsteden en een
oven (nt.221 ) .
De vier kinderen van Gijsbert Verkroost kochten met elkaar op 8 juni 1709, dus
kort na hun vaders dood, een huis aan de zuidzijde van de Voorstraat in Utrecht
(nt.222), waarin zeer waarschijnlijk de drie gezusters zijn gaan en blijven
wonen, terwijl hun broer Cornelis wellicht, als opvolger van vader Gijsbert, in
diens huis gevestigd bleef. De herberg in Zeist is tot de dood van de
langst-levende van deze vier in bezit van de familie gebleven, en door
huurder-herbergiers geëxploiteerd.
De eerste van deze vier kinderen-erfgenamen, die overleed, was Johanna, die op
12 juni 1722 stierf, waarna op 15 october d.a.v. een taxatie van de herberg
plaats had ten behoeve van de 3 overgeblevenen; de herberg werd bij deze
gelegenheid omschreven als 'een huys met schuur en bakhuys, daer de Swaen
uithangt' (nt.223). - 28 jaar later, op 3 juli 1750, overleed Cornelis
Verkroost, en op 10 december d.a.v. had weer een taxatie van de herberg plaats,
nu t.b.v. de twéé nog in leven zijnde kinderen-erfgenamen van de toen al 41
jaar geleden overleden Gijsbert Verkroost; de herberg werd toen slechts
aangeduid als 'een huis, herberg, stal, genaamd 'De Swaen'' (nt.224). - Enkele
jaren later, op 31 october 1753, overleed ook Jacoba Verkroost, te Utrecht, en
op 1 februari 1754 had weer een taxatie plaats, nu t.b.v. de
laatst-overgebleven eigenares, van 'een huis, herberg met stal, genaamd 'De
Swaen" (nt.225). Dit betrof dus Geertruyt Verkroost, en deze verzocht nu, als
enige nog in leven zijnde erfgename van wijlen Gijsbert Verkroost, op 27 juni
1755 aan de Staten van Utrecht, om ontslagen te mogen worden van de
borgstelling van een aantal goederen, w.o. ook 'een huis en herberg, gelegen in
het dorp Zeist, daar de Swaen uithangt', welke borgstelling eertijds (64 jaar
geleden!) was aangegaan t.b.v. haar vader Gijsbert Verkroost bij diens
aanstelling tot exploiteur van de Staten, en die na diens dood in 1709 was
overgegaan op haar, inmiddels ook al 5 jaar geleden overleden broeder Cornelis
Verkroost (nt.226). Geertruyt overleed te Utrecht op 25 juni 1756 (nt.227). Op
17 september d.a.v. volgde dan de taxatie van haar nalatenschap, waaronder
'het huis en de herberg 'De Witte Swaen'' (nt.228). Er waren 9 erfgenamen,
allen verdere verwanten uit- of aangetrouwden ván de familie Verkroost, en
dezen verkochten op 8 januari 1759 'het huis en de herberg te Zeist, in het
dorp aan de Zeisterstraat, genaamd 'De Swaen', op grond van de heer van Zeist,
grenzend aan de ene zijde aan de herberg 'De Prins' (de linkse herberg)-, aan
Geertje van Ommeren, de vrouw van Pieter Enkelaar, over welk echtpaar hierna
meer (nt.229).
We willen nu gaan zien, welke huurder-herbergiers (het waren er niet minder dan
zeven!) in de periode, waarin de familie Verkroost in Utrecht de (rechtse)
herberg nog wel in eigendom had, maar niet meer zelf exploiteerde (1693 tot
1759), de herberg hebben gedreven. We kunnen van de meesten van deze
huurder-herbergiers betrekkelijk weinig zeggen; meerderen van hen kwamen van
elders en sommigen van verre; enkelen van hen droegen zelfs wat exotisch
aandoende namen, en ook waren er bij, die al na weinig jaren weer van het
toneel verdwenen.
Cornelis Juta: huurderherbergier van 1693 tot 1699.
De eerste huurder-herbergier was zekere Cornelis Juta, van wie we niet weten
vanwaar hij geboortig was, maar die blijkbaar vóór z'n komst naar Zeist in
Utrecht gewoond had, waar hij begin 1693 (ondertrouw 21 december 1692) getrouwd
was met Hendrikje Swagers (nt.230); bij hun overkomst naar Zeist werd Juta zelf
niet kerkelijk ingeschreven, maar z'n vrouw's attestatie kwam op 12 juli 1693
binnen (nt.231). Cornelis Juta wordt in 1693 voor 't eerst in het quohier van
de dorpslasten als 'herbergier in De Swaen' vermeld, en hij staat hier op
dezelfde plaats als waarop in de voorafgaande jaren Gijsbert Verkroost in de
quohieren had gestaan (nt.232). Het laatst komt hij in 1698 voor (nt.233), en
uit het lidmatenboek van de kerk vernemen we, dat zijn vrouw, Hendrikje
Swagers, met attestatie d.d. 27 november 1699, weer naar Utrecht vertrok
(nt.234); ook dán wordt Juta zelf weer niet vermeld, waaruit we wel mogen
afleiden, dat hij geen kerkelijk lidmaat is geweest.
Toevoeging Jos Verkroost:
Bij akte van Notaris Van Noortdijck in Utrecht, U106a9-36, van 12-11-1692 verhuurt Gijsbert Verkroost, exploteur van de staten van Utrecht, herberg de Witte Swaen in Zeist aan Cornelis Juta en Hendrickje Swagers, toekomende echteluyden.
Bron: Monté VerLoren e.a. Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 6, ht, voor 6 jaar aan t Blickenborch ofte Feijt"; emeente-archief te Utrecht (Inventaris
Bron: De Monté VerLoren e.a., Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 3
Cornelis Janss Verkroost
Wouter Janss
Cornelis Janss (Verkroost) en zijn broer Wouter Janss waren beiden actieve iet gekozen. Alleen de onderstreepte personen (met asterisk) telicke salutatie (revererende dom. Otto Thuynslufer, sonder te dre onses kerckenraedts van ouderlinghen, diakenen en conform, soe is ons vrindelick versoeck de mannen, etc. cte der armen alle heschiet; rekeninge te doen in de kerck voor een ider in 't bijweesen pastoris loci, der ghenomen moghen werden ende consequentlick op alles goede opsicht l, pastor in Seyst.
Was ouderling
In Gens Nostra 1996 staat onder de titel: Kroegbazen in het Kromme-Rijngebied
een opsomming van de de namen van de herbergiers die er in 1668 waren. Zij
werden onderworpen aan verhoren in verband met het geweld dat zich in de
etablissementen afspeelde, met name messentrekkerij. Bij het verhoor op
16-10-1668 ten huize van de weduwe van de overleden schout, was ook Jannigje.
Zij staat vermeld als weduwe van Cornelis Jansz Verkroost.
Vermoedelijk is zij overleden in 1678. Op dat moment wordt de herberg aan
anderen verhuurd.
In het Lidmatenregister van de NH kerk in Zeist, staat zij vermeld als lidmaat
in 1659 onder de naam Jannigje Corneliss, huisvrouw van Cornelis Janss,
ouderling.
(1) Er ist verheiratet mit Neeltgen Cornelisdr.
Sie haben geheiratet vor 1610.
Kind(er):
(2) Er ist verheiratet mit Jannetje Jans Verweij.
Sie haben geheiratet vor 1652.
Kind(er):
Cornelis Janss, Cornelis Jansen Uuttecroost
Cornelis Janss Verkroost | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) < 1610 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Neeltgen Cornelisdr | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) < 1652 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jannetje Jans Verweij |
HUA, Rechterlijke archieven no 1912, Tynsregister der
Not. Houtman, U022a017-115, 29-08-1646, ontvanger van geld van leger Prins
Not. Houtman, U022a017-123, 05-11-1646, codicil tbv kleinzoon
Not. Van Bijlevelt, U053a005-71, 06-08-1659, voogdbenoeming
Monté VerLoren e.a., Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 3, aflevering 1.
HUA, protocol notaris G. Houtman, notarissen U 022 a 010, f.13
De Monté VerLoren e.a.: Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 3,
Monté VerLoren e.a. Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 6,
De Monté VerLoren e.a., Bronnen van de Geschiedenis van Zeist, deel 3, aflevering 1, 1996, uitgeverij Barjesteh, Meeuwes & Co.
De Monté VerLoren e.a., Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 3,
Monté VerLoren e.a.: Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 3, aflevering 1
De Monté VerLoren e.a., Bronnen van de geschiedenis van Zeist, deel 3
HUA, Staten van Utrecht, resoluties Gedeputeerde Staten, inv. nr. 264-47
Bron: H.J. van Eekeren en Ds. P. Kuijper, De oude kerk te Zeist, deel 4, Zeist 1975, Van de Poll- stichting, pagina's 373 tm 380.
Bronnen Gesciiedenis van Zeist
Not. v.d. Aelpoel, U054a001-477, 01-07-1663
Lidmatenregister NH Kerk Zeist
Gens Nostra 1996