Genealogie Van der Straaten » Adriaan van der Straaten (1811-1891)

Persönliche Daten Adriaan van der Straaten 

• Er wurde geboren am 22. April 1811 in Mill, Noord-Brabant, Nederland.Quellen 3, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15
• Beruf: landbouwer.
• Er ist verstorben am 7. Dezember 1891 in Mill, Noord-Brabant, Nederland, er war 80 Jahre alt.Quellen 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26
• Ein Kind von Johannes Toonen van der Straaten und Maria Abels
• Diese Information wurde zuletzt aktualisiert am 2. Juni 2016.

Familie von Adriaan van der Straaten

Er ist verheiratet mit Theodora Selten.

Die Eheerklärung wurde am 1. November 1835 zu Bergharen, Gelderland, Nederland gegeben.

Kind(er):

1. Martinus van der Straaten  1838-1843
2. Johanna van der Straaten  1840-1843
3. Lambertus van der Straaten  1843-1843
4. Martinus van der Straaten  1844-1925 
5. Johanna van der Straaten  1847-1923 
6. Lambertus van der Straaten  1850-1897 
7. Helena van der Straaten  1853-1901 
8. Francina Catharina van der Straaten  1856-1909
9. Jan Johannes van der Straaten  1858-1863

• Das Paar hat gemeinsame Vorfahren.



Notizen bei Adriaan van der Straaten

Adriaan van der Straaten was landbouwer op de Schettering, een bouwhof op het Hoogveld te Mill uit het jaar 1667, zoals in de gevelankers is vastgelegd. "Vanouds,genaemt den Schettert" Joop H.M. van der Straaten en Henk J.E. van de Weem. Onder den dorpe van Mill in het Land van Cuyk, gelegen langs de boorden van wat vroeger de woeste Peel was, staat op het Hoogveld nabij de dorpskom een oude bouwhoeve, welke in de volksmond nu nog "den Schettering" wordt genoemd. In de voorgevel van het woonhuis prijkt in de gevelankers het jaartal A° 1661. De hoeve ligt op enige afstand van de openbare weg en er bevindt zich een royale voorhof voor het huis. In het midden hiervan rijst een eeuwenoude majestueuze lindeboom op. In de zomer van het jaar 1982 kwam de Schettering nog in het nieuws, toen de monumentale schuur die vóór het huis stond, door brand volledig werd verwoest. Deze schuur moet zeker het oudste deel van de hoeve geweest zijn. Bouwkundig gezien vertoont de hoeve enige merkwaardige bijzonderheden in vergelijking met andere boerderijen in het Land van Cuyk. Uit een zorgvuldige studie van het pand valt af te leiden, dat het woonhuis meerdere malen verbouwd is. De voorgevel is streng symmetrisch geweest, met de voordeur duidelijk in het midden. Het woonhuis met de daaraan vast gebouwde stal is te beschouwen als een boerderij van het langgevel-type. Volgens de heer Ben Luderer, historisch bouwkundig gespecialiseerd, is alleen het woonhuis met de smeedijzeren muurankers en de ontlastingsbogen met zogenaamde spekstenen 11de eeuws, en deze tamelijk weelderige ornamenten duiden op een voornaam huis. De inrichting of plattegrond van het woonhuis doet sterk denken aan het woongedeelte van de boerderij van het dwarshuis-type, dat in Brabant ook wel krukhuis wordt genoemd. Dergelijke dwarshuis-type boerderijen worden nog veelvuldig aangetroffen in het Land van Maas en Waal en in de Betuwe. De statigheid ontleent het huis onder andere aan de fraaie 11de eeuwse ontlastingsbogen boven de vensters en de voordeur, elk met 5 zogenaamde spekstenen. De vensters en de hoofdingang zijn meerdere malen gewijzigd, getuige een aquarel uit 1940, geschilderd door de heer Scholten, leraar tekenen op een Technische School te Groningen, die als militair gedurende de mobilisatie op het Hoogveld was ingekwartierd. De middelste ontlastingsboog is beduidend smaller dan de vier andere bogen. Dit wijst op de oorspronkelijke indeling van de gevel met de voordeur in het midden: dat komt ook meer overeen met de statigheid van het pand. De vensterkozijnen 1, 3 en 5 hebben de oorspronkelijke breedte, de beide andere zijn versmald. De huidige deur is zeer recent en is in de plaats gekomen van een veel breder venster. De ontlastingsbogen met de spekstenen duiden op een voornaam huis. Ze komen voor bij kasteelwoonhuizen, herenhuizen, kloostergebouwen en voorname stadswoonhuizen. Zowel in Den Bosch, Grave, Nijmegen als bij enkele panden in Gennep zijn ze nog te vinden. Overigens zijn deze bogen zeldzaam bij boerderij-woonhuizen. In het Land van Cuyk is er geen enkel voorbeeld van gevonden, met uitzondering van het poortgebouw van het klooster in St. Agatha. De 17de eeuwse gietijzeren muurankers geven het jaartal A° 1667 aan. Waarschijnlijk zijn de eerste twee, de A en de °, nog oorspronkelijk en zijn de cijfers van het jaartal gedeeltelijk of geheel vervangen. Het metselwerk is in kruisverband van grove bakstenen; er is echter veel oud metselwerk vervangen door nieuw, met name tijdens het vervangen van de kozijnen en onder de dakplank. Aan de binnenzijde van de zijgevel is het oude metselwerk nog goed te zien. Duidelijk zijn hier ook de nu dichtgemetselde uilenvensters in de topgevel zichtbaar. De topgevel is een zogenaamde trap-tuitgevel. Deze vorm komt naast de eenvoudiger tuitgevel traditioneel voor in de 17de eeuw. De vorm en de hoogte van de kap met oorspronkelijke oud-hollandse pannen is traditioneel oost-brabants. De zoldering van het huis laat de oorspronkelijke, zeer gaaf gebleven spanten en gebinten zien. Alles is uit zwaar eikenhout vervaardigd en zonder nagels geconstrueerd. Lange houten toogpennen vormen de bevestiging in het gebint. De voorhof van het woonhuis heeft een zeer oud plaveisel van natuurstenen. Dit zijn waarschijnlijk zwerfstenen die bij ontginningen van de Peel gevonden werden. De lindeboom voor het huis is een zogenaamde lei-linde. Waarschijnlijk hebben er vroeger meerdere van deze lei-linden voor de lange gevel gestaan. De los van de boerderij staande schuur met oorspronkelijk rieten dak, vertoonde meerdere moderne aanbouwsels. In zijn originele uitvoering was deze schuur gelijkwaardig aan de bestaande schuren van de Vloet en de Nieuwenhof. Gelukkig zijn deze goed onderhouden en kunnen we altijd zeggen: dit type heeft er gestaan. De gebinten met stijlen en balken, sleutelstukken en blokkeels waren ook weer van eikenhout gemaakt, van timmermerken voorzien en nagenoeg zonder nagels geconstrueerd. Alles was met houten toogpennen bevestigd. De typische oerdegelijke constructie was hier nog goed te zien. Zeer zeldzaam in deze streek is de carré-vormige opstelling van woonhuis, boerderij en schuur. Mogelijk hield dit verband met de snijdende noord-oosten wind. De plaatsing van de schuur bood daarvoor een goede bescherming op de voorhof. Voorts blijkt uit de beschrijvingen van de goederen, dat de bouwhof een duidelijk afgeschermd gebied is geweest: rondom in zijn heggen en met verschillende hekkens of toegangspoorten. Uit het feit, dat in de gevelankers het jaartal 1667 wordt gevormd, mag worden afgeleid dat de hoeve in dat jaar gebouwd dan wel belangrijk verbouwd is. Bij het onderzoek in de diverse archieven is hieromtrent echter nog niets duidelijk geworden. Wel blijkt duidelijk dat de hoeve veel ouder is dan het jaartal in de gevel aangeeft. In een brief uit het jaar 1502, aanwezig in het Marienweerds Carthularium, wordt melding gemaakt van een verloren geraakte schenkingsakte, waaruit zou blijken dat ene Herman SCETTERS, de oorspronkelijke eigenaar van de bouwhoeve, deze of een aantal landerijen schenkt aan het klooster te Marienweerd. In de regesten welke zijn gemaakt van de schepenakten van de Dingbank van Mill wordt in 1641 melding gemaakt van een opdracht aan Guylke, weduwe van Jan FLINCK, van een huis, hof en land gelegen op het Hogeveld, grenzend aan de Marienweerdse goederen, het erf van de erfgenamen van Willem SCETTERS en de weg. In 1655 volgt een acte van opdracht door Peter BONGAERTS en Merrijtje Willem SCETTERS, echtelieden, van een rente van 20 gulden aan de Broederschap van het Sacrament des Altaars te Grave, gaande uit een huis, hof en land van ongeveer 11/2 morgen, grenzend aan de erven van de heer van Cuyk, Guylke, weduwe van Jan FLINCK, Peter PHILIPS en de gemene weg, losbaar met 500 gulden. Bij het onderzoek naar de eigenaars en bewoners van de Schettering is komen vast te staan, dat in het jaar 1667 Geurt Ermers van den HOVE eigenaar en bewoner van de hoeve was. In een transportakte voor de Dingbank van Mill, verkoopt Dirck AERTS, president-schepen van deze Dingbank, uit naam van Geurt Ermers van den HOVE op 25.06. 1704 de Schettering met een groot aantal landerijen aan Ludolph de QUAEIJ, scholtus der stad Grave en Lande van Cuyk en mevrouwe Hendrina IGNOOL diens echtgenote. Uit deze transportakte blijkt, dat de hoeve belast is met een malder rogge aan den Heer van den Lande. Uit de transportakte waarin de erfgenamen van Ludolph de QUAEIJ de Schettering weer verkopen, blijkt dat de hoeve ook nog belast is met drie Philips guldens ad vijfentwintig stuivers aan het Sint Catharinagasthuis te Grave. In het archief van het Sint Catharinagasthuis bevinden zich de registers van de tiendpachten. Hierin (inv. nr. 742) vinden we folio 154: Geurt ERMERS gelt jaerlijx op Michiels drie Philips gecomen van Willem Aertsen SCHETTERS, valent 3gld 15st. Uit de legger blijkt dat Geurt Ermers van den HOVE over de jaren 1667 tot 1682 de pacht betaald heeft. Uit al deze gegevens mag geconcludeerd worden, dat de vorige eigenaar van de hoeve Willem Aertsen SCHETTERS was, en dat deze waarschijnlijk een erfgenaam is van Herman SCETTERS, genoemd in de brief van 1502. De naam van de hoeve zal dus waarschijnlijk van deze familienaam zijn afgeleid. Zoals gemeld, werd de hoeve in 1704 verkocht aan Ludolph de QUAEIJ. Geurt Ermers van den HOVE is dan echter nog niet van het Schetteringtoneel verdwenen, getuige de stukken in het archief van de Domeinen in Arnhem en het stuk onder inv. nr. 211 in het archief van het Sint Catharinagasthuis in Grave. Uit de memorie voor Peter Anthonij MEULEMAN in qualitijt als Rentmeester van het St. Catharinagasthuis tot Grave van de Scholtus Jura gedaen tot Mill int jaer 1718, blijkt het volgende: Den 15 september 1718 soo doet de heer MUELEMAN eenen gerichtelijeken commerslagh legge op alle de gereede en ongereede goederen van Guert Ermers van den HOOVE en Aert Comelis van LUENEN des selfs borge 1 - 3 - 0 den 29 september voor de eerste maal verweckt 0 - 4 - 0 den 13 october voor de twede maal verweckt 0 - 4 - 0 den 27 october voor de derde maal verweckt 0 - 4 - 0 den 10 november soo doet de heer MUELEMAN gerichtelijck pande 0 -19 - 0 den 11 november heeft de wedue van Guert EREMES haar over- wonne gegeven de acte daer van sijnde 0 -12 - 0 van de weet brief aen Aert Cornelis van LUENEN gedaen 0 -12 - 0 Alnoch van het desisteeren 0 -12 - 0 _________ Somma 4 -10 - 0 Deze viervoudigen commerslag van 14 tot 14 dagen werd gelegd om daar aan te verhalen de somma van tachtig gulden wegens verschuldigde pachtpenningen van de Milsche koren, novaal en smaltienden over het jaar 1692 en de somma van driehonderdvijfenvijftig gulden en elf stuivers wegens de pachtpenningen over het jaar 1700. Een zelfde commerslag is ook gelegd door de Domeinen, waaraan voor de Schettering blijkens de acte van 1704 een mal der rogge verschuldigd was. Uiteindelijk is ook deze pachtschuld door de weduwe van Geurt Ermers van den HOVE in 1718 betaald. Terugkomend op de verkoop van den Schettert in 1704 aan Ludolph de QUAEIJ: de kooppenningen voor de hoeve met landerijen bedroegen achtduizend Carolus guldens en tweeduizend vijfhonderdeenenvijftig hogen. In het oud-archief van het dorp Mill en St. Hubert bevindt zich een inventaris van alle bouwhoven en landerijen welke door den heer Ludolph de QUAEIJ in Mill en St. Hubert werden bezeten. Hierop wordt als eerste vermeld de bouwhof genaemt den Schettert. In het jaar 1736 worden een groot deel van de Millse bezittingen van Ludolph de QUAEIJ door zijn kinderen en erfgenamen op een openbare verkoping te koop aangeboden. In de conditien en voorwaarden die hiervan zijn opgemaakt (ORA Land van Cuyk 547, RA Den Bosch) wordt de Schettering als eerste uitvoerig beschreven: Eerstelijk Eenen bouwhoff genaemt den Schettert bestaande uijt huijs schuur en verdere opstal gelegen op het hooge Velt zuijd en oostwaers nevens de Erve van Gerrit Dirkx noorden den Princenhoff west, de gemeene beeke rontom in sijn heggen jaarlijkx belast met Drie gulden aen de Domeijnen tot Grave nog met seven stuijvers chijns aldaar nog met een malder Rogge aldaar nog met drie Philips guldens ad vijff en twin- tig stuijvers ider dus drie gulden 15 st. aen St Catharina gasthuijs tot Grave. Volgen nog de beschrijving van de bijbehorende landerijen en een huis en schuur daar den schoenmaker in gewoont heeft. Aan het einde van deze beschrijving wordt dit eerste perceel affgehangen op 3000 guldens ende gelopen zijnde op 870 gl gemeijnt bij Juffr. PetronelIa Johanna de QUAEIJ, doet vijfftig hoogen, geeft haare voorhoogen over, den 10 april 1736 doet Goossen van BEUSECOM nog dartig hoogen, Juffr. Catharina Ragaij weduwe de QUAEIJ doet nog twintig hoogen, deselve doet nog een hooge en is bij het uitbranden der keersen gebleven. Uit deze acte blijkt dus, dat Goossen van BEUSECOM ook reeds zijn oog had laten vallen op de Schettering, waarschijnlijk omdat hij reeds enige jaren pachter was. Echter Catharina RAGAIJ, de weduwe van Johan Godefridus de QUAEIJ, in sijn weledele leven borgemeester der stadt Grave, wordt eigenaresse van de hoeve. Zij verwerft dan ook de hoeve met de naam "de Coksebeeck" te Mill. Op 15 september 1738 komen bij de erfdeling bij haar leven, de beide hoeven aan de twee meerderjarige kinderen Adrianus en Ludolphina de QUAEIJ, kinderen van wijlen Johan Godefridus de QUAEIJ en Catharina RAGAIJ, nog in leven zijnde. In dezelfde acte van 15 september 1738 wordt met instemming van Catharina RAGAIJ door de kinderen de QUAEIJ de Schettering verkocht aan Goossen van BEUSECOM en Helena KEMPEN, echtelieden. De kooppenningen bedragen dan zeshondert gulden!! Uit de vergelijking van de koopbedragen tot nu toe blijkt, dat er ofwel een behoorlijke geldontwaarding heeft plaatsgevonden, ofwel er spelen familierelaties een rol bij de vaststelling van de bedragen. Voor de laatste veronderstelling bestaan een aantal aanwijzingen. Geurt Ermers van den HOVE was gehuwd met Johanna KEMPEN; Ludolph de QUAEIJ was in eerste huwelijk verbonden met Comelia van den HOVE, zij was een zuster van Geurt Ermers van den HOVE. Goossen van Beusecom was gehuwd met Helena KEMPEN, dochter van Jan Wilbers KEMPEN. De familierelatie tussen Jan Wilbers KEMPEN en Johanna KEMPEN, de vrouw van Geurt Ermers van den HOVE is nog niet opgehelderd, dat deze relatie bestaat is wel duidelijk omdat Geurt Ermers als doopgetuige voorkomt bij een van de kinderen van Jan Wilbers KEMPEN. Wat er eventueel in familiekring zoal is overeengekomen valt niet meer te achterhalen. Ook is niet overtuigend duidelijk wie er in de periode 1704 tot 1738 op de Schettering gewoond hebben. Vermoedelijk zijn Jan Wilbers KEMPEN en Eerke van den HEUVEL, echtelieden, in deze tijd de pachters van de hoeve geweest. In ieder geval woont in 1738 Goossen van BEUSECOM met zijn gezin op de Schettering. In het oud archief van Mill en St. Hubert bevinden zich over de jaren 1736 tot 1776 het conterzeel van verpondingen, waarop Goossen van BEUSECOM telkens wordt vermeld voor 19 gld. 17 st. en 11 p. wegens den Schettert. Op 19 januarij 1781 wordt het magescheijd opgemaakt tussen de kinderen, kindskinderen en erffgenaamen van wijlen Goossen van BEUSECOM en Helena KEMPEN, in leven echtelieden. De Schettering wordt hierbij toebedeeld aan Johannes GERRITSE en Maria van BEUSECOM, echtelieden. Hierbij wordt de hoeve omschreven als volgt: een huijs, schuur, schop en verkenskooij, den Schettener genaemt, met den oliemolen en alle gereedschappen daer toegehoorende. Uit een mondelinge overlevering is ons ter ore gekomen, dat in de kelder van de Schettering zich nog restanten van deze oliemolen zouden bevinden. Echter, hoewel de fraaie gewelfkelder in goede staat is behouden, is er van deze restanten nog niets teruggevonden. In het koelgedeelte waar het vlees en de zuivelproducten werden bewaard is een deel van de oude opgang nog zichtbaar. In het achterste, wat dieper gelegen deel is een dwarsgewelf dichtgemetseld. Mogelijk bevinden zich hierachter nog enige verrassingen. Keren we nu terug naar de erfdeling van Goossen van BEUSECOM en Helena KEMPEN. Johannes GERRTTSE en Maria van BEUSECOM moesten voor de hoeve met bijbehorende landerijen aan de andere erfgenamen uitkeren: aan Jan van BEUSECOM en Johanna Aarts JASPERS, Eh. een som van eenduizend achtendertig gulden en vier stuivers; aan Frans van SAMBEEK en Eerke van BEUSECOM een som van zeshonderd drieënvijftig gulden en vier stuivers; aan Christiaan WILBERS en Louisa van BEUSECOM, Eh. een som van driehonderd veertien gulden en vier stuivers; aan Wouter van STIPPENT en Willemijn van BEUSECOM een som van elfhonderd drieënzestig gulden en vier stuivers, aan Gerardus ELBERS en Johanna Maria van BEUSECOM, eh. een som van eenhonderd tweeënzestig gulden en zes stuivers; en aan de onmundige kinderen van Adriaan van BEUSECOM en Willemijn PETERS, of aan deszelfs momboirs een som van vijfhonderd dertien gulden en veertien stuivers. (ORA Land v. Cuyk nr. 562.) Waarschijnlijk woonden Johannes GERRITS en Maria van BEUSECOM reeds enige jaren op de SChettering, zodat zij na de erfdeling bewoners en eigenaars zijn van de hoeve. Op 12 juni 1804 wordt de Schettering wederom verkocht. Dan zijn het Herman GERRITS en Geertruij SCHRAVEN, echtelieden, Jan van SAMBEEK en Martinus van SAMBEEK in qualiteit als momboirs over Maria Anna GERRITS, minderjarige dochter van Johannes GERRITS en Maria van BEUSECOM, in leven echtelieden, die de hoeve met alle landerijen verkopen aan Derk van de KAMP en Johanna van de GEIJN, echtelieden. Niet lang na deze transactie overlijdt Derk Jacob van de KAMP, op 28.03.1806. Zijn weduwe Johanna van de GEIJN blijft achter met een kind: Jacob van de KAMP. Alvorens we nu verder gaan met de eigenaars en bewoners van de Schettering, willen we eerst een aantal genealogische gegevens vermelden van de bewoners tot nu toe. Goossen van BEUSECOM werd geboren te Appeltern als zoon van Willem Goossen van BEUSECOM, j.m. van Maasbommel, tr. Appeltern 18.04.1684 met Louise de VAEN, j.d. van Appeltern. Goossen van BEUSECOM tr. Mill 07.12.1723 met Helena Jans KEMPEN. Hij wordt begraven te Mill 27.04.1780. Helena Jans KEMPEN, ged. Mill 14.10.1704, begr. Mill 26.02.1779 was de dochter van Jan Wilbers KEMPEN (tr. Mill 27.11. 1701) en Arnolda van den HEUVEL, geb. Mill 25.01.1680, begr. aId. 20.08.1717. (zie Merlet, 19, 1983, nr. 4). Een drietal kinderen van Jan Wilbers KEMPEN en Eerke van den HEUVEL verdienen in verband met de Schettering enige aandacht. Al eerder is gemeld dat Jan Wilbers KEMPEN van 1704 tot zijn dood in 1723 pachter zou zijn van de Schettering. In zijn sterfjaar trouwt de dochter Helena met Goossen van BEUSECOM en deze laatste wordt dan pachter van de Schettering totdat hij de hoeve in 1738 in eigendom verwerft. De zoon Adriaan Jans KEMPEN trouwt met Antonia ARTZ en zij krijgen onder andere een zoon Aert Adriaan KEMPEN. Deze huwt Catharina HERMENS. Uit dit huwelijk wordt Antoinet Aert KEMPEN geboren, die trouwt met Peter Peter Lamers van de VORLE. Dit zijn rechtstreeks voorouders van de huidige bewoonster, Tineke HENDRIKS, van de Schettering. Ook Eerke van BEUSECOM en Frans van SAMBEEK zijn haar rechtstreekse voorouders. Een tweede zoon.van Jan Wilbers KEMPEN: Godefridus KEMPEN huwt Catharina FRANSSE. Uit dit huwelijk wordt Jennemie KEMPEN geboren. Dit is de grootmoeder van Adriaan van der STRAATEN en de moeder van Francis van der STRAATEN. De relaties van deze familie met de Schettering worden duidelijk via de volgende fragment stamboom. Theodorus Jacobs van de KAMP tr. Horssen 03.05.1796 met Johanna van de GEYN. Hij overlijdt te Mill 28.03.1806. Johanna van de GEYN werd geboren te Horssen 19.01.1771 en is te Mill overleden op 17.11. 1818. Uit hun huwelijk werd geboren te Bergharen op 28.04.1797 Jacob van de KAMP, overl. Mill 03.07.1833, tr. te BoekeI 21.05.1827 Anna van OYEN. Johanna van de GEYN trouwt na het overlijden van Derk van de KAMP te Mill op 09.11.1806 met Lambert SELTEN. Uit dit huwelijk zijn de volgende kinderen geboren: Theodora Maria, ged. Mill 01.07.1807, overl. Mill 01.11.1809; Lambertus en Theodorus, tweeling, ged. Mill 14.03.1810, beiden overl. Mill 21.04.1810; Theodorus, ged. Mill 07.07.1812, overl. Mill 23.07.1812; Theodora, geb. Mill 17.10.1813, overl. Mill 10.12.1882, tr. Bergharen 20.11.1835 met Adriaan van der STRAATEN. Van Lambert SELTEN weten we dat hij olieslager was; hij is overl. Mill 12.01.1817. Uit de memorie van successie van Johanna van de GEYN blijkt, dat zij de Schettering nalaat aan haar twee kinderen, namelijk Jacob van de KAMP en Theodora SELTEN. Bestaat er een zekere co-incidentie, dat de hiervoor genoemde bewoners.afkomstig zijn uit het land van Maas en Waal, en dat de Schettering zoveel bouwkundige kenmerken heeft van het type boerderijen dat in het land van Maas en Waal zo veelvuldig voorkomt? Het zal wel een onopgeloste vraag blijven of de bewoners de hoeve hebben verbouwd naar de stijl van hun eigen streek, of dat zij hun oog speciaal vanwege die kenmerken van de Schettering hebben laten vallen op de hoeve om hem te verwerven. Mogelijk speelt hierbij ook de nauwe relatie met de Marienweerdse goederen een rol. Nadat Lambert SELTEN en Johanna van de GEYN zijn overleden, blijft Jacob van de KAMP op de Schettering wonen. Hij trouwt op 21.05.1827 te Boekel met Anna Maria van OOIJEN, geb. te BoekeI 21.03.1800, overl. te Mill 28.01.1866. Jacob van de KAMP overlijdt te Mill op 03.07.1833, zonder kinderen na te laten, Anna Maria van OOIJEN erft de Schettering bij testament. Op 11.05.1834 hertrouwt Anna Maria van OOIJEN met Francis van der STRAATEN. Een jaar later trouwt de halfzuster van Jacob van de KAMP, Theodora SELTEN, met Adriaan van der STRAATEN. Theodora SELTEN is voor de helft eigenaresse van de Schettering volgens de memorie van successie van Johanna van de GEYN. De andere helft is eigendom van Anna Maria van OOIJEN volgens testament van Jacob van de KAMP. Op 28.05.1850 wordt de Schettering bij notariële acte verleden voor Augustinus Ambrosius Franciscus VERSTRAATEN te Mill, verkocht door Anna Maria van OOIJEN, weduwe eerst van Jacob van de KAMP en later van Francis van der STRAATEN, aan Adriaan van der STRAATEN. Francis van der STRAATEN, de tweede echtgenoot van Anna Maria van OOIJEN was een oom van Adriaan van der STRAATEN. De kooppenningen voor de hoeve met omgelegen landerijen bedroegen veertienhonderdvijftig gulden. Adriaan van der STRAATEN was landbouwer op de Schettering. Hij werd geboren te Mill 22.04.1811 en overleed te Mill 07.12.1891. Hij huwde te Bergharen 20.11.1835 met Theodora SELTEN. Uit hun huwelijk werden 9 kinderen geboren: Martinus, geb. Mill 11.01.1838, overl. Mill 27.04.1843; Johanna, geb. Mill 30.09.1840, overl. Mill 20.10.1843; Lambertus, geb. Mill 21.04.1843, overl. Mill 15.11.1843; Martinus, geb. Mill 08.09.1844, overl. Wanroy 02.03.1925, tr. Wanroy 02.05.1868 Dorothea STEYNBUCHEL; Johanna, geb. Mill 20.08.1847, overl. Mill 22.02.1923, tr. Mill 02.05.1874 Peter van der ZANDEN; Lambertus, geb. Mill 18.07.1850, overl. Mill 26.02.1897, tr. Wanroy 08.05.1886 Wilhelmina GERRITS, geb. Oploo 18.05.1852, overl. Wanroy 04.11.1934; Helena, geb. Mill 20.09.1853, overl. Mill 02.01.19_1, tr. Mill 10.05.1886 Wijnand VERDIJK; Francijna Catharina, geb. Mill 25.01.1856, overl. Mill 12.03.1909; Johannes, geb. Mill 22.12.1858, overl. Mill 12.12.1863. Voor zijn dood heeft Adriaan van der STRAATEN de boerderij reeds aan zijn zoon Lambertus vermaakt. De oudste zoon van Adriaan, Martinus, heeft zich met zijn erfdeel ingekocht in de ouderlijke hoeve van Dorothea STEYNBUCHEL te Wanroy. In deze 18de eeuwse hoeve aan de Peelkant hebben zij een gezin van 14 kinderen groot gebracht. In 1918 werd hier hun 50-jarig huwelijksjubileum gevierd. Onder de feestelingen bevond zich onder andere ook Wilhelmina GERRITS, weduwe van Lambertus van der STRAATEN, nu gehuwd met Driekske VLOET. Lambertus van der STRAATEN en Wilhelmina GERRITS oefenen het boerenbedrijf uit op de Schettering. Zij krijgen een zoon: Adrianus van der STRAATEN, geb. Mill 17.05.1891. Na het overlijden van Lambertus in 1897 hertrouwt Wilhelmina GERRITS met Hendricus Theodorus VLOET. Zij blijven op de Schettering wonen en het is de bedoeling, dat Adriaan het bedrijf overneemt. In de memorie van aangifte van het overlijden van Lambertus, wordt de Schettering geschat op f 3400,=. Een paar maanden voor zijn voorgenomen huwelijk overlijdt Adrianus van der STRAATEN te Mill op 30.11.1924. Nadat eerst nog in de familie Van der STRAATEN is gezocht naar iemand die het bedrijf op de Schettering zou willen voortzetten, is in 1925 de boerderij verkocht. De koper was Antoon van VORST, die het bedrijf in 1950 overgaf aan zijn zoon Herman van VORST. Deze heeft in 1956 de ouderwetse 19de eeuwse potstal vervangen door een modernere grupstal. In 1984 tenslotte komt de hoeve in eigendom van Theo JANSSEN en Tineke HENDRIKS. En hiermee heeft de Schettering weer een bewoner die een rechtstreekse afstammelinge is van de vroegere pachters en eigenaars, gesymboliseerd in de hiervoor besproken summiere stamboom.

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Adriaan van der Straaten?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!




Zeitbalken Adriaan van der Straaten

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole:  Großeltern    Eltern    Geschwister    Kinder