Genealogy Richard Remmé, The Hague, Netherlands » Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein (± 1240-1291)

Persönliche Daten Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein 

Quelle 1
  • Alternative Name: Aernd van Benskoop
  • Rufname Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van.
  • Er wurde geboren rund 1240.
  • Er ist verstorben im Jahr 1291.
  • Ein Kind von Gijsbrecht III van Amstel und Aleidis van Cuijk
  • Diese Information wurde zuletzt aktualisiert am 4. Dezember 2022.

Familie von Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein

Er ist verheiratet mit Johanna van IJsselstein.

Sie haben geheiratet rund 1260.


Kind(er):



Notizen bei Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein

~Gens Nostra Amsterdam , Reference: 1985 page 523.

Betrokken bij de moord (1296) op Floris V, graaf van Holland en daarom door de Haarlermmers omgebracht.

REF / AFN / Custom: 4728 /  / , Heer van IJsselstein
Name: Arnold Arend van /Amstel/
Sex: Male
Modify Date: 14 Aug 1994
Father: Abt 1200, Gijsbrecht van /Amstel/ [4725], (b. Abt 1200, ), (d. Abt 1252, ), Heer van Amstel
Mother: Abt 1210, nn van /Cuijk/ [4730], (b. Abt 1210, ), (d. Abt 1250, )
Birth: Abt 1230
Marriage: Abt 1260, Johanna van /IJsselstein/, m. Abt 1260
Son: Abt 1260, Gijsbrecht van /Amstel/ [4726], (b. Abt 1260, ), (d. Abt 1343, ), Heer van IJsselstein
Death: Abt 1291

±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±±

www.kasteleninutrecht.nl/IJsselstein.htm

IJsselstein

Ligging Ligt aan de noordwestzijde van IJsselstein. De naam IJsselstein betekent kasteel (= steen/stein) aan de IJssel.
Ontstaan Het kasteel van IJsselstein is voor 1417 gebouwd en voor het laatst verbouwd vanaf 1470. Op een toren na is het kasteel in 1888 afgebroken.
Geschiedenis Ridder Arnoud van Amstel, broer van Gijsbrecht IV van Amstel, had in 1267 bezittingen in de Achtersloot bij Eiteren. Eiteren, waar een parochiekerk stond, lag op de oeverwallen van de IJssel ten noorden van het latere kasteel. Het behoorde in de 10e eeuw tot de bezittingen van de abdij van Werden. Arnoud -en wellicht al zijn ouders- bezat de hoge jurisdictie over het gehele gebied van de latere baronie van IJsselstein: IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek; Benschop en Polsbroek als Amstelse lenen en de hoge jurisdictie over het gebied van het latere IJsselstein als leen van de heer van Kuik en achterleen van het Sticht. Zijn belangen in het gebied breidde hij in het derde kwart van de 13e eeuw flink uit door de aankoop van diverse rechten en goederen. In 1280 werd hij gevangen genomen door graaf Floris V, nadat hij het kasteel Vreeland , dat hij voor zijn broer verdedigde, had overgegeven. Zijn zoon Gijsbrecht trad al sinds 1279 op als heer van IJsselstein, de eerste maal dat deze naam wordt gebruikt. Ook het kasteel van IJsselstein wordt in deze oorkonde van 1279 voor het eerst genoemd. Mogelijk is Gijsbrecht van IJsselstein, die niet deelde in de malaise van de andere Van Amstels, door graaf Floris V met het slot beleend.  In 1285 werden Gijsbrecht IV van Amstel en zijn broer Arnoud door graaf Floris V vrijgelaten. In het verdrag, dat toen werd gesloten, werd onder meer bepaald dat zij al hun allodiale bezittingen voortaan in leen hielden van de graaf. Arnoud van Amstel wijzigde het wapen van Amstel met de vier balken en het St. Andrieskruis daarboven in één dwarsbalk met het St. Andrieskruis daar overheen. Dit zou voortaan het wapen van het geslacht Van IJsselstein zijn. Gijsbrecht van IJsselstein distantieerde zich in 1296 van zijn oom Gijsbrecht IV van Amstel, die had deelgenomen aan de samenzwering die leidde tot de dood van graaf Floris V. In ruil hiervoor kreeg Gijsbrecht van de graaf van Holland de verzekering dat hij in zijn goederen gehandhaafd zou worden. Toen Gijsbrecht in 1297 echter weigerde zijn kasteel ter beschikking van de graaf te stellen, werd hij gevangen genomen en werd kasteel IJsselstein belegerd. Zijn vrouw, Berta, wist met een kleine bezetting ongeveer een jaar stand te houden. Na de overgave van het kasteel werd de helft van de verdedigers om het leven gebracht, na daartoe door het lot te zijn aangewezen.  Vanaf 1309 werden Gijsbrecht en zijn zoon Arnoud weer met de IJsselsteinse bezittingen beleend. Zij verwierven vanaf 1320 een zeer sterke positie in het Sticht. Gijsbrecht bevorderde bovendien de ontwikkeling van de stedelijke kern IJsselstein. In 1321 kon IJsselstein dan ook terecht als stad worden aangemerkt. In 1343 stierf Gijsbrecht, ongeveer 65 jaar nadat hij voor het eerst als heer van IJsselstein was opgetreden. Arnoud verstevigde de functionele eenheid, die het land van IJsselstein toen al was, nog verder. Hij tooide zich met de titel baron. Het gebied zou dan ook voortaan de baronie van IJsselstein heten. Arnoud was aan Hollandse kant betrokken bij de oorlog tegen het Sticht. De bisschop en de stad Utrecht belegerden in 1349 IJsselstein gedurende vijf weken, en wel zo heftig, dat Arnoud zich gedwongen zag vrede te sluiten. Op een nacht in 1356 namen ca. 30 mannen uit Utrecht de voorburcht van kasteel IJsselstein in. Omdat zij die in brand staken, zagen de verdedigers van het kasteel dat er weinig aanvallers waren en konden de Utrechters worden verdreven.  Na Arnouds dood kwamen de IJsselsteinse goederen en rechten in 1364 aan zijn dochter Guyotte. Deze was getrouwd met Jan I, heer van Egmond, die op dat moment al geruime tijd tot de belangrijksten van de bestuursadel in Holland behoorde. Hij was één van de oprichters van de Kabeljauwse partij en kan in hoge mate verantwoordelijk worden gehouden voor het uitbreken van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Guyotte is als laatste telg uit het geslacht van de IJsselsteinse Van Amstels waarschijnlijk de opdrachtgeefster geweest van het praalgraf in de kerk van IJsselstein, waarop in steen haar ouders en grootouders zijn afgebeeld. Zijzelf stierf omstreeks 1374. Haar kleinzoon, Jan II, heer van Egmond en IJsselstein, droeg de bijnaam 'Jan met de bellen' vanwege de bellen aan zijn harnas. Hij liet het bestuur van IJsselstein meestal over aan zijn broer Willem. Jan II werd in 1416 door graaf Willem VI van een complot tegen hem verdacht en ter verantwoording geroepen. De graaf vorderde de burcht IJsselstein op en maakte zich op voor een belegering. Na bemiddeling kwam het tot een vergelijk. Jan II en zijn broer deden tegen betaling van een jaargeld afstand van het kasteel IJsselstein en alle rechten op het land van IJsselstein.  Van de dood van graaf Willem VI maakte Willem van Egmond gebruik om met behulp van ingezetenen in 1417 de stad IJsselstein, en later ook het kasteel, weer in te nemen. Bondgenoten van gravin Jacoba van Beieren trokken vervolgens op tegen IJsselstein. Willem van Egmond capituleerde en gaf het kasteel en de stad over in ruil voor een vrijgeleide. Vervolgens werden het kasteel en de stadsverdediging gesloopt. Ruim een jaar later, in december 1418, braken Utrechtse troepen op verzoek van gravin Jacoba nog eens alle huizen af. Alleen kerkelijke gebouwen bleven gespaard. De stad herstelde zich zeer langzaam van deze zware klap. De Van Egmonds verging het beter dankzij hun goede relaties met Jacoba's tegenstrever, Jan van Beieren. Deze beleende Jan II van Egmond in 1421 weer met de Egmondse en IJsselsteinse goederen. En ook kreeg deze het kasteleinschap van Leerdam in pand. Zijn oudste zoon, Arnoud, werd in 1423 erkend als hertog van Gelre, hijzelf trad als ruwaard op. Aan zijn broer Willem droeg hij de IJsselsteinse goederen over. Willem bekleedde voorts in Holland aanzienlijke ambten, zoals tresorier en lid van de grafelijke raad. De broers Jan II en Willem stierven beide in 1451.  Hertog Arnoud van Gelre had al in 1438 met zijn broer, eveneens Willem geheten, een akkoord gesloten over de verdeling van de bezittingen. Aan Willem, die al heer van Mechelen was, vielen onder meer Egmond, Leerdam en IJsselstein toe. Van Leerdam deed hij in 1460 afstand. Hij raakte betrokken in de strijd van zijn broer Arnoud tegen diens zoon Adolf, die zelf het hertogschap ambieerde. De laatste had hertog Arnoud in 1465 gevangen genomen, maar ook Willems zoon Frederik, bijgenaamd 'schele Gijs'. Reden genoeg voor Willem om zich in 1466 van Arnhem meester te maken. De burgers van IJsselstein, bevreesd dat vanuit Gelderland wraak zou worden genomen, begonnen provisorische verdedigingswerken aan te leggen. Onder druk van de stad Utrecht moesten ze weer afgebroken worden. Gelderse troepen vielen daarop de weerloze stad binnen en plunderden en verbrandden deze grondig. Ondanks Utrechtse dreigementen begon IJsselstein daarna de stad te versterken. In 1470 werd een verdrag gesloten dat een einde maakte aan de twist met de stad Utrecht hierover. Frederik van Egmond was al sinds 1464 heer van IJsselstein, dat zijn vader hem had geschonken ter gelegenheid van zijn huwelijk met Aleida van Culemborg. Zowel hij als zijn vader dankten aan hun bemoeienissen met de Gelderse opvolgingsstrijd belangrijke bezittingen en posities. Frederik verwierf Buren en Leerdam. In 1498 verhief rooms-koning Maximiliaan deze gebieden tot graafschappen. Evenals zijn vader was Frederik raad en kamerling van hertog Karel de Stoute. Zijn vader werd in 1473 door Karel de Stoute tot stadhouder van Gelre benoemd en later door deze als ridder opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies. Er deden zich echter ook tegenslagen voor; in 1478 trachtten Frederik en zijn broer Willem de stad Nijmegen aan hun kant te krijgen. Ze werden daarbij gevangen genomen en pas na drie jaar weer vrijgelaten. Tijdens de oorlog van 1481 - 1484 tussen Holland en Utrecht werd IJsselstein in augustus 1482 belegerd door Kleefse, Montfoortse en Utrechtse troepen. Frederik van Egmond verdreef ze met zijn leger vanuit Schoonhoven.  Als legeraanvoerder voor Maximiliaan belegerde Frederik in 1483 de stad Utrecht, die in september 1483 een vredesdictaat moest aanvaarden. Op de tot vesting omgebouwde Catharijnepoort werd onder leiding van Frederik van Egmond een bezetting gelegerd. Leden van de Utrechtse gilden namen in 1489 de Catharijnepoort weet in en sloopten de vesting. Frederik van IJsselstein en zijn zoon Floris -bijgenaamd Fleurken dunbier- drongen op 2 april 1491 Utrecht binnen om de poort te heroveren, maar werden teruggedreven. Twee jaar later kwam het dankzij de legering van een IJsselsteinse troepenmacht voor Utrecht, tot een vergelijk, waarbij aan de grieven van Frederik werd tegemoet gekomen. Allerlei tegenstellingen tussen de stad Utrecht en de heren van IJsselstein bleven echter de verhouding vertroebelen. In 1510 deden Utrechtse troepen een vergeefse poging stad en kasteel van IJsselstein te veroveren. Na plunderingen van de omgeving van Utrecht door Floris van Egmond belegerde Utrecht vervolgens IJsselstein. Op 25 juli 1511 werd een vredesverdrag gesloten, Graaf Floris, die in 1506 tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies was benoemd, zette zijn krijgsverrichtingen in dienst van de Habsburgs voort. Zijn voornaamste opponent daarbij was zijn neef Karel van Gelre. Floris was stadhouder van diverse gewesten en kapitein-generaal van het leger. Aan het eind van zijn leven gaf hij waarschijnlijk opdracht het praalgraf te maken voor zijn in 1471 overleden moeder, Aleida van Culemborg, dat nog altijd in de kerk van IJsselstein aanwezig is.  Zijn zoon Maximiliaan trad al voordat zijn vader in 1539 stierf in diens voetsporen als veldheer. Ook volgde hij zijn vader in aanzien -hij was ridder in de Orde van het Gulden Vlies- en ambten: stadhouder en kapitein-generaal van Groningen, Friesland en Overijssel. Zijn dochter Anna huwde in 1551 met Willem I van Oranje. Na haar dood in 1558 kwamen alle goederen en rechten van de IJsselsteinse Egmonds aan de Oranjes. In 1795 namen de Fransen krachtens oorlogsrecht de eigendommen van de Oranjes in bezit en werden er in het kasteel militairen gelegerd. Na de staatsomwenteling van 1798 werden de particuliere goederen van prins Willem V -en dus ook het kasteel IJsselstein- verbeurd en tot nationaal eigendom verklaard. Het kasteel stond daarna jaren leeg. In de periode 1803-1810 werd het verhuurd, waarna plannen tot afbraak werden gemaakt. In 1812 werd het kasteel echter door Domeinen verkocht aan jhr. mr. N. H. Strick van Linschoten, heer van Bunnik en Vechten. Na de dood van zijn dochter werd het kasteel voor sloop te koop aangeboden. Pogingen van onder andere burgemeester Des Tombe van IJsselstein om zowel het Rijk als de koninklijke familie voor het kasteel te interesseren, faalden, en het kasteel is op 12 november 1887 verkocht. Op de traptoren na is het kasteel alsnog gesloopt.  Het kasteel is vermoedelijk in het derde kwart van de 13e eeuw gebouwd, waarschijnlijk door Gijsbrecht uit het geslacht Van Amstel, die zich in 1279 als eerste 'Van IJsselstein' noemde en sprak over 'mijn slot', terwijl zijn vader nog in leven was. Over het uiterlijk van dit eerste kasteel is niets bekend. In ieder geval was het al in 1297 sterk genoeg om een belegering van een jaar te doorstaan. In 1349 vonden de verdedigers het echter raadzaam om al na vijf weken belegering vrede te sluiten. In 1356 blijkt het uit een hoofdburcht en een voorburcht te bestaan. Dit oudste kasteel werd in 1417 compleet verwoest. Ongeveer een halve eeuw lang was er vervolgens geen kasteel te IJsselstein. De heren van IJsselstein hadden andere bezittingen, waar zij konden wonen en zagen zich dus niet gedwongen tot onmiddellijke herbouw en voorts zag de stad Utrecht er scherp op toe dat er te IJsselstein geen verdedigingsobjecten werden opgebouwd. In 1442 vroeg Willem van IJsselstein aan hertog Filips van Bourgondië om zijn gevangenen elders te mogen opsluiten, omdat hij in zijn heerlijkheid geen versterkt kasteel had. Ook in 1464 was het kasteel nog niet herbouwd; Frederik van Egmond had ter gelegenheid van zijn huwelijk de heerlijkheid IJsselstein van zijn vader gekregen. Hij had er echter blijkbaar geen passende residentie, want zijn schoonvader gaf hem slot Ewijk te leen als woonplaats. Herbouw van het kasteel heeft pas na 1466-1470 kunnen plaatsvinden, nadat er een tijdelijk einde kwam aan de staat van oorlog tussen Utrecht en IJsselstein. Dit nieuwe kasteel is overigens nooit als permanente woonplaats gebruikt door de heren van IJsselstein. Slechts incidenteel hielden zij hier verblijf. Voor het overige werd het bewoond door hun vertegenwoordiger ter plaatse, de drost.  Dit tweede kasteel op deze plek is in meerdere fasen tot stand gekomen. Hierbij werd afgezien van een bebouwde voorburcht. Ergens tussen 1466/1470 en 1477 werd op de zuidoosthoek van het kasteelterrein een rechthoekige woontoren gebouwd van ca 9 x 7 m, bestaande uit een keldergewelf en drie woonlagen. In een volgende fase werd aan de westelijke zijde hiervan een poortgebouw met woonverblijven en valbrug aangebouwd, zodat een woonvleugel ontstond met een totale lengte van ca 42 m. In 1477 was men bezig met de afwerking hiervan: een raam aan de westzijde van de woontoren kwam te vervallen en werd uitgebroken, de zaal boven de poort werd gepleisterd, evenals de kamer daarboven, er werden tegels gelegd in de nieuwe zaal en in de keuken, de wenteltrap werd gepleisterd, enz. Het vloerniveau van deze aanbouw was lager dan dat van de woontoren, zodat er tussen de eerste verdieping van de woontoren en de nieuwe zaal een aantal traptreden moest worden aangelegd om het verschil te overbruggen. De wenteltrap bevond zich in een traptoren, die halverwege de geplande nieuwe vleugel aan de pleinzijde werd aangebouwd. Het meest westelijke deel van de nieuwe woonvleugel kwam overigens in een latere bouwfase tot stand. Een ongedateerde rekening, die waarschijnlijk uit 1477 of 1478 stamt, bevat een opsomming van de glas-in-lood ramen, die in de nieuwe vleugel werden geplaatst, waaronder vele met afbeeldingen van de wapens van de heer van IJselstein en zijn vrouw.  In dezelfde periode werd het kasteelterrein ommuurd, waarbij waarschijnlijk op oude funderingsresten werd gebouwd. De omloop over de muur kwam in 1477 gereed. De drie ronde torens aan de west- en noordzijde werden in 1479 voorzien van een kap, die gedekt werd met leien. De westelijke toren bevatte gezien de naam ('puttoorn') een waterput. Om voor de hand liggende redenen werd deze in later tijd 'het hoeregat' genoemd. De noordelijke toren deed dienst als gevangenis en werd daarom 'gevangen toorn' genoemd en in later tijd 'de stok'. Tussen deze twee torens bevond zich de 'cleynen toorn', de enige van de drie, die in 1888 nog intact was. Eveneens in 1479 werd aan het plein, tegen de noordelijke muur, ten oosten van de gevangentoren, een stal gebouwd met daarnaast een boerderij ('bouhuus'). Het dak daarvan werd met platte dakpannen ('tegelen') gedekt. In 1480 werd de laatste hand gelegd aan de westelijke uitbouw en de torens: alle deuren kregen sloten en op de torens kwamen windvaantjes. Tijdens de oorlog van 1482 was het kasteel dus in verdedigbare staat.  In 1511 werden twee torens van het kasteel kapotgeschoten. In de periode tussen 1527 en 1532 werd haaks op de woontoren, aan de noordoostelijke zijde van het kasteelterrein, een lange galerij met poortdoorgang gebouwd. Het geheel werd afgesloten met de nog bestaande traptoren. De galerij en de toren zijn waarschijnlijk ontworpen door de architect Rombout II Keldermans, die in december 1531 overleed. Hij werkte lange tijd ook aan andere kastelen van graaf Floris van Egmond. De traptoren is in opzet en detaillering vrijwel identiek met de grote trap van het Markiezenhof te Bergen op Zoom, dat in 1495 onder toezicht van Anthonis I Keldermans is gebouwd. De traptoren -Loyer toren genaamd- bevatte een grote wenteltrap en had alleen bovenin een bewoonbare ruimte, die in de 18e eeuw in gebruik was als gevangenis. In 1540/1541 werd tegen de nieuwe traptoren in noordoostelijke richting een paleisachtige uitbouw geplaatst. Marcelis Keldermans leverde hiervoor in 1540 twee hardstenen schouwen. Achttien glazen van 'fijn bergoens glas' werden in de twee vertrekken van deze uitbouw geplaatst door een zekere Willem Jorisz. De inspiratie voor deze opmerkelijke aanbouw is wellicht opgedaan in Brussel, waar de Van Egmonds een groot huis bezaten. Rond 1600 werd het tegen de oude woontoren gelegen deel van de galerij uitgebouwd tot woonvleugel. De ruimte tussen deze woonvleugel en de oude wenteltrap van de hoofdwoonvleugel werd daarna geleidelijk dichtgebouwd.  Na de 17e eeuw trad het verval van het kasteel in. Voor 1727 was van zowel de muurtoren aan de noordzijde ('de stok') als aan de westzijde ('het hoeregat') het dak verdwenen en een deel van de ommuring ingestort. Tussen 1727 en 1731 verdween een deel van de vleugel aan de zuidwestzijde en in dezelfde tijd stortte ook het dak in van de paleisachtige vleugel op de noordhoek. Afgaande op een tekening van Cornelis Pronk uit 1731, waaruit blijkt dat de muren nog overeind stonden, zou brand de oorzaak van het instorten van het dak kunnen zijn geweest. De vleugel is voor 1744 tot op de kelders afgebroken. Na 1744 stabiliseerde de situatie en in 1769 werd door Jan van Stolk een inspectierapport opgemaakt met aanwijzingen voor renovatie. Tevens werden op last van de bewoner, drost Joachim Ferdinand de Beaufort, enige kleine wijzigingen in het interieur aangebracht. Het kasteel bleef verder vrijwel ongewijzigd tot 1888, het jaar waarin het, op de traptoren na, werd gesloopt.  Hoe het kasteel er voor de sloop uitzag is te zien op opmetingen die Adolf Mulder in 1887 maakte. Voorts werd het kasteel van alle kanten gefotografeerd. Van het interieur van het kasteel is een 'haardje' met het jaartal 1687 bewaard gebleven en in het huis Weldam geplaatst. Het Centraal Museum te Utrecht beschikt over consoles uit het kasteel, die dateren uit de tweede helft van de 16e eeuw. De traptoren is na de Tweede Wereldoorlog gerestaureerd en ingericht tot oudheidkamer. Bij de restauratie werden onder meer de dakpannen vervangen door leien en werd op de bovenste verdieping het gemak aan de noordwestzijde gereconstrueerd. De restauratie kent echter ook enige onduidelijkheden; zo werden dakkapellen aangebracht op andere plaatsen dan op de meeste afbeeldingen is te zien, en werd in de zuidwestgevel een bouwspoor aangebracht als zou hier een groot gebouw met (zadel-)dak hebben gestaan. De sporen zijn op oude foto's niet evident aanwijsbaar en geen enkele afbeelding geeft hier een gebouw weer.
Bewoners 1267 Ridder Arnoud van Amstel 1279 - 1297, 1309 - 1343 Gijsbrecht van Amstel van IJsselstein 1343 - 1364 Arnoud van Amstel, baron van IJsselstein 1364 - 1374 Guyotte van Amstel, getrouwd met Jan I, heer van Egmond - 1417 Jan II, heer van Egmond en IJsselstein 1421 - 1451 Willem (I) van Egmond 1451 - 1464 Willem (II) van Egmond 1464 Frederik van Egmond ca 1510 - 1539 Floris van Egmond ca 1539 Maximiliaan van Egmond - 1558 Anna van Egmond, getrouwd met Willem I van Oranje 1558 Willem I van Oranje - 1795 de stadhouders van Oranje-Nassau 1812 jhr. mr. N. H. Strick van Linschoten drost Joachim Ferdinand de Beaufort
Huidige doeleinden De kasteeltoren is nu in gebruik als oudheidskamer. Van het eerste kasteel resteren alleen nog een restant van een gracht om de voorburcht. In de grond bevinden zich mogelijk nog funderingen.
Opengesteld De kasteeltoren is in de zomermaanden geopend voor bezichtiging. Zie voor de openingstijden de eigen site van de toren (te vinden onder links) of op deze site onder musea.
Foto's Foto 1 <                                   > Ansichtskaart van de toren Foto 2 <                ;           > Foto van de zijkant van de toren Foto 3 <                      ;     > Foto van de zijkant van de toren Foto 4 <                            > Foto van de graftombe in de N.H. Kerk Afb. 1 <                                   > Litho van het kasteel door J.F. Christ (19e eeuw) Afb. 2 <                           ;        > Tekening van onbekende tekenaar Afb. 3 <               ;                   ; > Tekening uit Merkwaardige Kastelen Afb. 4 <            ;                     > Tekening van Roelant Roghman vanuit het noordoosten (1646) Afb. 5 <                           ; > Oude afbeelding van het huis van voor de afbraak in 1910 Afb. 6 <                            ; > Oude afbeelding van het huis Afb. 7 <             ;                > Oude afbeelding van de voorzijde van het huis Afb. 8 <     ;                                      > Schilderij van Floris van IJsselstein (1469-1539)
Bronnen Tekst: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht Foto 1: uit eigen collectie Foto 2 en 3: Peter van der Wielen Foto 4: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 1 Afb. 1: Kastelengids van Nederland, 1979 (*) Afb. 2: boek: Provincie Utrecht, 1966 (*) Afb. 3: Merkwaardige kastelen in Nederland (*) Afb. 4 en 8: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 2 Afb. 5 - 7: Albert Speelman

////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////
\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\
///////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////////

Het wapen Van Amstel is gedwarsbalkt van 8 stukken van zilver en sabel. Het wapen van de tak Van IJsselstein heeft dat gewijzigd in een enkele dwarsbalk op een gouden veld. Dit wapen wordt al genoemd in het manuscript van heraut Gelre. Het latere gemeentewapen is identiek aan het wapen van de tak Van IJsslestein en is in afgeleide vormen ook in de wapens van (Noord-)Polsbroek, Loosdrecht en Benschop te zien.

Gemeentewapen
maandag, 31 maart 2003 - 15:51 CET

  Al in de eerste helft van de dertiende eeuw voerde de IJsselsteinse tak van de familie Van Amstel een wapen, dat in later tijd het officiële stadswapen is geworden.

De Hooge Raad van Adel stelde het bij besluit van 11 september 1816 als volgt vast: "De Hoge Raad van Adel, gebruik makende van de magt aan denzelve verleend, bij besluit van den 20sten Februarij 1816, bevestigt bij dezen de Stad IJsselstein ingevolge het door haar gedaan verzoek in het bezit van het navolgende Wapen: Zijnde van goud, beladen met eene fasce van sabel een geëchequeteerd sautoir van twee tieres van keel en zilver, brocherende over het geheel."

Rood en zwart met kruisen
Het wapen van Ouder-Amstel wordt in de officiële taal van de heraldiek of wapenkunde omschreven als: "van keel (= rood), beladen met 2 fascen van sabel (= zwarte dwarsbalken) met op de eerste 3 en op de tweede 2 sautoirs (= schuine kruisen)". Het lijkt sterk op de wapens van Nieuwer-Amstel en van Amsterdam. Nieuwer-Amstel heeft vier kruisen en Amsterdam heeft er drie. En Amsterdam heeft niet twee horizontale balken maar één verticale.

============================================================

Cornelis van Beveren (de Bevere), geb. Dordrecht 1524, overl. Dordrecht 1585. Burgemeester van Dordrecht.
Wapen: In rood een dwarsbalk van zilver, beladen met een bever van zwart, gekroond en genageld van goud.
Het geslacht Van Beveren is voortgekomen uit dat van de Van Amstel en het voerde eertijds ook hetzelfde wapen, echter met verwisselde kleuren. Diderik, broer van Egbert, Heer van Amstel (begin 12e eeuw) huwde n.l. Anna, dochter van Boudewijn, Heer van het Land van Aalst en Waas, die hem het Land van Beveren bij het huwelijk aanbracht. Hij en zijn opvolgers noemden zich daarna "Heren van Beveren". Roelof van Beveren (midden 13e eeuw) nam het wapen van de Van Lovens, (het geslacht van zijn moeder) aan, zijnde: In rood een zilveren dwarsbalk. Zijn kleinzoon Daniel plaatste op die dwarsbalk als sprekend wapenfiguur de gekroonde bever. Ook het devies van de familie "Per Mare, Per Terras" (ter zee en te land) doelt op dit wapenfiguur.

===================================================

http://www.kasteleninutrecht.nl/IJsselstein.htm

IJsselstein

Ligging Ligt aan de noordwestzijde van IJsselstein. De naam IJsselstein betekent kasteel (= steen/stein) aan de IJssel.
Ontstaan Het kasteel van IJsselstein is voor 1417 gebouwd en voor het laatst verbouwd vanaf 1470. Op een toren na is het kasteel in 1888 afgebroken.
Geschiedenis Ridder Arnoud van Amstel, broer van Gijsbrecht IV van Amstel, had in 1267 bezittingen in de Achtersloot bij Eiteren. Eiteren, waar een parochiekerk stond, lag op de oeverwallen van de IJssel ten noorden van het latere kasteel. Het behoorde in de 10e eeuw tot de bezittingen van de abdij van Werden. Arnoud -en wellicht al zijn ouders- bezat de hoge jurisdictie over het gehele gebied van de latere baronie van IJsselstein: IJsselstein, Benschop en Noord-Polsbroek; Benschop en Polsbroek als Amstelse lenen en de hoge jurisdictie over het gebied van het latere IJsselstein als leen van de heer van Kuik en achterleen van het Sticht. Zijn belangen in het gebied breidde hij in het derde kwart van de 13e eeuw flink uit door de aankoop van diverse rechten en goederen. In 1280 werd hij gevangen genomen door graaf Floris V, nadat hij het kasteel Vreeland , dat hij voor zijn broer verdedigde, had overgegeven. Zijn zoon Gijsbrecht trad al sinds 1279 op als heer van IJsselstein, de eerste maal dat deze naam wordt gebruikt. Ook het kasteel van IJsselstein wordt in deze oorkonde van 1279 voor het eerst genoemd. Mogelijk is Gijsbrecht van IJsselstein, die niet deelde in de malaise van de andere Van Amstels, door graaf Floris V met het slot beleend.  In 1285 werden Gijsbrecht IV van Amstel en zijn broer Arnoud door graaf Floris V vrijgelaten. In het verdrag, dat toen werd gesloten, werd onder meer bepaald dat zij al hun allodiale bezittingen voortaan in leen hielden van de graaf. Arnoud van Amstel wijzigde het wapen van Amstel met de vier balken en het St. Andrieskruis daarboven in één dwarsbalk met het St. Andrieskruis daar overheen. Dit zou voortaan het wapen van het geslacht Van IJsselstein zijn. Gijsbrecht van IJsselstein distantieerde zich in 1296 van zijn oom Gijsbrecht IV van Amstel, die had deelgenomen aan de samenzwering die leidde tot de dood van graaf Floris V. In ruil hiervoor kreeg Gijsbrecht van de graaf van Holland de verzekering dat hij in zijn goederen gehandhaafd zou worden. Toen Gijsbrecht in 1297 echter weigerde zijn kasteel ter beschikking van de graaf te stellen, werd hij gevangen genomen en werd kasteel IJsselstein belegerd. Zijn vrouw, Berta, wist met een kleine bezetting ongeveer een jaar stand te houden. Na de overgave van het kasteel werd de helft van de verdedigers om het leven gebracht, na daartoe door het lot te zijn aangewezen.  Vanaf 1309 werden Gijsbrecht en zijn zoon Arnoud weer met de IJsselsteinse bezittingen beleend. Zij verwierven vanaf 1320 een zeer sterke positie in het Sticht. Gijsbrecht bevorderde bovendien de ontwikkeling van de stedelijke kern IJsselstein. In 1321 kon IJsselstein dan ook terecht als stad worden aangemerkt. In 1343 stierf Gijsbrecht, ongeveer 65 jaar nadat hij voor het eerst als heer van IJsselstein was opgetreden. Arnoud verstevigde de functionele eenheid, die het land van IJsselstein toen al was, nog verder. Hij tooide zich met de titel baron. Het gebied zou dan ook voortaan de baronie van IJsselstein heten. Arnoud was aan Hollandse kant betrokken bij de oorlog tegen het Sticht. De bisschop en de stad Utrecht belegerden in 1349 IJsselstein gedurende vijf weken, en wel zo heftig, dat Arnoud zich gedwongen zag vrede te sluiten. Op een nacht in 1356 namen ca. 30 mannen uit Utrecht de voorburcht van kasteel IJsselstein in. Omdat zij die in brand staken, zagen de verdedigers van het kasteel dat er weinig aanvallers waren en konden de Utrechters worden verdreven.  Na Arnouds dood kwamen de IJsselsteinse goederen en rechten in 1364 aan zijn dochter Guyotte. Deze was getrouwd met Jan I, heer van Egmond, die op dat moment al geruime tijd tot de belangrijksten van de bestuursadel in Holland behoorde. Hij was één van de oprichters van de Kabeljauwse partij en kan in hoge mate verantwoordelijk worden gehouden voor het uitbreken van de Hoekse en Kabeljauwse twisten. Guyotte is als laatste telg uit het geslacht van de IJsselsteinse Van Amstels waarschijnlijk de opdrachtgeefster geweest van het praalgraf in de kerk van IJsselstein, waarop in steen haar ouders en grootouders zijn afgebeeld. Zijzelf stierf omstreeks 1374. Haar kleinzoon, Jan II, heer van Egmond en IJsselstein, droeg de bijnaam 'Jan met de bellen' vanwege de bellen aan zijn harnas. Hij liet het bestuur van IJsselstein meestal over aan zijn broer Willem. Jan II werd in 1416 door graaf Willem VI van een complot tegen hem verdacht en ter verantwoording geroepen. De graaf vorderde de burcht IJsselstein op en maakte zich op voor een belegering. Na bemiddeling kwam het tot een vergelijk. Jan II en zijn broer deden tegen betaling van een jaargeld afstand van het kasteel IJsselstein en alle rechten op het land van IJsselstein.  Van de dood van graaf Willem VI maakte Willem van Egmond gebruik om met behulp van ingezetenen in 1417 de stad IJsselstein, en later ook het kasteel, weer in te nemen. Bondgenoten van gravin Jacoba van Beieren trokken vervolgens op tegen IJsselstein. Willem van Egmond capituleerde en gaf het kasteel en de stad over in ruil voor een vrijgeleide. Vervolgens werden het kasteel en de stadsverdediging gesloopt. Ruim een jaar later, in december 1418, braken Utrechtse troepen op verzoek van gravin Jacoba nog eens alle huizen af. Alleen kerkelijke gebouwen bleven gespaard. De stad herstelde zich zeer langzaam van deze zware klap. De Van Egmonds verging het beter dankzij hun goede relaties met Jacoba's tegenstrever, Jan van Beieren. Deze beleende Jan II van Egmond in 1421 weer met de Egmondse en IJsselsteinse goederen. En ook kreeg deze het kasteleinschap van Leerdam in pand. Zijn oudste zoon, Arnoud, werd in 1423 erkend als hertog van Gelre, hijzelf trad als ruwaard op. Aan zijn broer Willem droeg hij de IJsselsteinse goederen over. Willem bekleedde voorts in Holland aanzienlijke ambten, zoals tresorier en lid van de grafelijke raad. De broers Jan II en Willem stierven beide in 1451.  Hertog Arnoud van Gelre had al in 1438 met zijn broer, eveneens Willem geheten, een akkoord gesloten over de verdeling van de bezittingen. Aan Willem, die al heer van Mechelen was, vielen onder meer Egmond, Leerdam en IJsselstein toe. Van Leerdam deed hij in 1460 afstand. Hij raakte betrokken in de strijd van zijn broer Arnoud tegen diens zoon Adolf, die zelf het hertogschap ambieerde. De laatste had hertog Arnoud in 1465 gevangen genomen, maar ook Willems zoon Frederik, bijgenaamd 'schele Gijs'. Reden genoeg voor Willem om zich in 1466 van Arnhem meester te maken. De burgers van IJsselstein, bevreesd dat vanuit Gelderland wraak zou worden genomen, begonnen provisorische verdedigingswerken aan te leggen. Onder druk van de stad Utrecht moesten ze weer afgebroken worden. Gelderse troepen vielen daarop de weerloze stad binnen en plunderden en verbrandden deze grondig. Ondanks Utrechtse dreigementen begon IJsselstein daarna de stad te versterken. In 1470 werd een verdrag gesloten dat een einde maakte aan de twist met de stad Utrecht hierover. Frederik van Egmond was al sinds 1464 heer van IJsselstein, dat zijn vader hem had geschonken ter gelegenheid van zijn huwelijk met Aleida van Culemborg. Zowel hij als zijn vader dankten aan hun bemoeienissen met de Gelderse opvolgingsstrijd belangrijke bezittingen en posities. Frederik verwierf Buren en Leerdam. In 1498 verhief rooms-koning Maximiliaan deze gebieden tot graafschappen. Evenals zijn vader was Frederik raad en kamerling van hertog Karel de Stoute. Zijn vader werd in 1473 door Karel de Stoute tot stadhouder van Gelre benoemd en later door deze als ridder opgenomen in de Orde van het Gulden Vlies. Er deden zich echter ook tegenslagen voor; in 1478 trachtten Frederik en zijn broer Willem de stad Nijmegen aan hun kant te krijgen. Ze werden daarbij gevangen genomen en pas na drie jaar weer vrijgelaten. Tijdens de oorlog van 1481 - 1484 tussen Holland en Utrecht werd IJsselstein in augustus 1482 belegerd door Kleefse, Montfoortse en Utrechtse troepen. Frederik van Egmond verdreef ze met zijn leger vanuit Schoonhoven.  Als legeraanvoerder voor Maximiliaan belegerde Frederik in 1483 de stad Utrecht, die in september 1483 een vredesdictaat moest aanvaarden. Op de tot vesting omgebouwde Catharijnepoort werd onder leiding van Frederik van Egmond een bezetting gelegerd. Leden van de Utrechtse gilden namen in 1489 de Catharijnepoort weet in en sloopten de vesting. Frederik van IJsselstein en zijn zoon Floris -bijgenaamd Fleurken dunbier- drongen op 2 april 1491 Utrecht binnen om de poort te heroveren, maar werden teruggedreven. Twee jaar later kwam het dankzij de legering van een IJsselsteinse troepenmacht voor Utrecht, tot een vergelijk, waarbij aan de grieven van Frederik werd tegemoet gekomen. Allerlei tegenstellingen tussen de stad Utrecht en de heren van IJsselstein bleven echter de verhouding vertroebelen. In 1510 deden Utrechtse troepen een vergeefse poging stad en kasteel van IJsselstein te veroveren. Na plunderingen van de omgeving van Utrecht door Floris van Egmond belegerde Utrecht vervolgens IJsselstein. Op 25 juli 1511 werd een vredesverdrag gesloten, Graaf Floris, die in 1506 tot ridder in de Orde van het Gulden Vlies was benoemd, zette zijn krijgsverrichtingen in dienst van de Habsburgs voort. Zijn voornaamste opponent daarbij was zijn neef Karel van Gelre. Floris was stadhouder van diverse gewesten en kapitein-generaal van het leger. Aan het eind van zijn leven gaf hij waarschijnlijk opdracht het praalgraf te maken voor zijn in 1471 overleden moeder, Aleida van Culemborg, dat nog altijd in de kerk van IJsselstein aanwezig is.  Zijn zoon Maximiliaan trad al voordat zijn vader in 1539 stierf in diens voetsporen als veldheer. Ook volgde hij zijn vader in aanzien -hij was ridder in de Orde van het Gulden Vlies- en ambten: stadhouder en kapitein-generaal van Groningen, Friesland en Overijssel. Zijn dochter Anna huwde in 1551 met Willem I van Oranje. Na haar dood in 1558 kwamen alle goederen en rechten van de IJsselsteinse Egmonds aan de Oranjes. In 1795 namen de Fransen krachtens oorlogsrecht de eigendommen van de Oranjes in bezit en werden er in het kasteel militairen gelegerd. Na de staatsomwenteling van 1798 werden de particuliere goederen van prins Willem V -en dus ook het kasteel IJsselstein- verbeurd en tot nationaal eigendom verklaard. Het kasteel stond daarna jaren leeg. In de periode 1803-1810 werd het verhuurd, waarna plannen tot afbraak werden gemaakt. In 1812 werd het kasteel echter door Domeinen verkocht aan jhr. mr. N. H. Strick van Linschoten, heer van Bunnik en Vechten. Na de dood van zijn dochter werd het kasteel voor sloop te koop aangeboden. Pogingen van onder andere burgemeester Des Tombe van IJsselstein om zowel het Rijk als de koninklijke familie voor het kasteel te interesseren, faalden, en het kasteel is op 12 november 1887 verkocht. Op de traptoren na is het kasteel alsnog gesloopt.  Het kasteel is vermoedelijk in het derde kwart van de 13e eeuw gebouwd, waarschijnlijk door Gijsbrecht uit het geslacht Van Amstel, die zich in 1279 als eerste 'Van IJsselstein' noemde en sprak over 'mijn slot', terwijl zijn vader nog in leven was. Over het uiterlijk van dit eerste kasteel is niets bekend. In ieder geval was het al in 1297 sterk genoeg om een belegering van een jaar te doorstaan. In 1349 vonden de verdedigers het echter raadzaam om al na vijf weken belegering vrede te sluiten. In 1356 blijkt het uit een hoofdburcht en een voorburcht te bestaan. Dit oudste kasteel werd in 1417 compleet verwoest. Ongeveer een halve eeuw lang was er vervolgens geen kasteel te IJsselstein. De heren van IJsselstein hadden andere bezittingen, waar zij konden wonen en zagen zich dus niet gedwongen tot onmiddellijke herbouw en voorts zag de stad Utrecht er scherp op toe dat er te IJsselstein geen verdedigingsobjecten werden opgebouwd. In 1442 vroeg Willem van IJsselstein aan hertog Filips van Bourgondië om zijn gevangenen elders te mogen opsluiten, omdat hij in zijn heerlijkheid geen versterkt kasteel had. Ook in 1464 was het kasteel nog niet herbouwd; Frederik van Egmond had ter gelegenheid van zijn huwelijk de heerlijkheid IJsselstein van zijn vader gekregen. Hij had er echter blijkbaar geen passende residentie, want zijn schoonvader gaf hem slot Ewijk te leen als woonplaats. Herbouw van het kasteel heeft pas na 1466-1470 kunnen plaatsvinden, nadat er een tijdelijk einde kwam aan de staat van oorlog tussen Utrecht en IJsselstein. Dit nieuwe kasteel is overigens nooit als permanente woonplaats gebruikt door de heren van IJsselstein. Slechts incidenteel hielden zij hier verblijf. Voor het overige werd het bewoond door hun vertegenwoordiger ter plaatse, de drost.  Dit tweede kasteel op deze plek is in meerdere fasen tot stand gekomen. Hierbij werd afgezien van een bebouwde voorburcht. Ergens tussen 1466/1470 en 1477 werd op de zuidoosthoek van het kasteelterrein een rechthoekige woontoren gebouwd van ca 9 x 7 m, bestaande uit een keldergewelf en drie woonlagen. In een volgende fase werd aan de westelijke zijde hiervan een poortgebouw met woonverblijven en valbrug aangebouwd, zodat een woonvleugel ontstond met een totale lengte van ca 42 m. In 1477 was men bezig met de afwerking hiervan: een raam aan de westzijde van de woontoren kwam te vervallen en werd uitgebroken, de zaal boven de poort werd gepleisterd, evenals de kamer daarboven, er werden tegels gelegd in de nieuwe zaal en in de keuken, de wenteltrap werd gepleisterd, enz. Het vloerniveau van deze aanbouw was lager dan dat van de woontoren, zodat er tussen de eerste verdieping van de woontoren en de nieuwe zaal een aantal traptreden moest worden aangelegd om het verschil te overbruggen. De wenteltrap bevond zich in een traptoren, die halverwege de geplande nieuwe vleugel aan de pleinzijde werd aangebouwd. Het meest westelijke deel van de nieuwe woonvleugel kwam overigens in een latere bouwfase tot stand. Een ongedateerde rekening, die waarschijnlijk uit 1477 of 1478 stamt, bevat een opsomming van de glas-in-lood ramen, die in de nieuwe vleugel werden geplaatst, waaronder vele met afbeeldingen van de wapens van de heer van IJselstein en zijn vrouw.  In dezelfde periode werd het kasteelterrein ommuurd, waarbij waarschijnlijk op oude funderingsresten werd gebouwd. De omloop over de muur kwam in 1477 gereed. De drie ronde torens aan de west- en noordzijde werden in 1479 voorzien van een kap, die gedekt werd met leien. De westelijke toren bevatte gezien de naam ('puttoorn') een waterput. Om voor de hand liggende redenen werd deze in later tijd 'het hoeregat' genoemd. De noordelijke toren deed dienst als gevangenis en werd daarom 'gevangen toorn' genoemd en in later tijd 'de stok'. Tussen deze twee torens bevond zich de 'cleynen toorn', de enige van de drie, die in 1888 nog intact was. Eveneens in 1479 werd aan het plein, tegen de noordelijke muur, ten oosten van de gevangentoren, een stal gebouwd met daarnaast een boerderij ('bouhuus'). Het dak daarvan werd met platte dakpannen ('tegelen') gedekt. In 1480 werd de laatste hand gelegd aan de westelijke uitbouw en de torens: alle deuren kregen sloten en op de torens kwamen windvaantjes. Tijdens de oorlog van 1482 was het kasteel dus in verdedigbare staat.  In 1511 werden twee torens van het kasteel kapotgeschoten. In de periode tussen 1527 en 1532 werd haaks op de woontoren, aan de noordoostelijke zijde van het kasteelterrein, een lange galerij met poortdoorgang gebouwd. Het geheel werd afgesloten met de nog bestaande traptoren. De galerij en de toren zijn waarschijnlijk ontworpen door de architect Rombout II Keldermans, die in december 1531 overleed. Hij werkte lange tijd ook aan andere kastelen van graaf Floris van Egmond. De traptoren is in opzet en detaillering vrijwel identiek met de grote trap van het Markiezenhof te Bergen op Zoom, dat in 1495 onder toezicht van Anthonis I Keldermans is gebouwd. De traptoren -Loyer toren genaamd- bevatte een grote wenteltrap en had alleen bovenin een bewoonbare ruimte, die in de 18e eeuw in gebruik was als gevangenis. In 1540/1541 werd tegen de nieuwe traptoren in noordoostelijke richting een paleisachtige uitbouw geplaatst. Marcelis Keldermans leverde hiervoor in 1540 twee hardstenen schouwen. Achttien glazen van 'fijn bergoens glas' werden in de twee vertrekken van deze uitbouw geplaatst door een zekere Willem Jorisz. De inspiratie voor deze opmerkelijke aanbouw is wellicht opgedaan in Brussel, waar de Van Egmonds een groot huis bezaten. Rond 1600 werd het tegen de oude woontoren gelegen deel van de galerij uitgebouwd tot woonvleugel. De ruimte tussen deze woonvleugel en de oude wenteltrap van de hoofdwoonvleugel werd daarna geleidelijk dichtgebouwd.  Na de 17e eeuw trad het verval van het kasteel in. Voor 1727 was van zowel de muurtoren aan de noordzijde ('de stok') als aan de westzijde ('het hoeregat') het dak verdwenen en een deel van de ommuring ingestort. Tussen 1727 en 1731 verdween een deel van de vleugel aan de zuidwestzijde en in dezelfde tijd stortte ook het dak in van de paleisachtige vleugel op de noordhoek. Afgaande op een tekening van Cornelis Pronk uit 1731, waaruit blijkt dat de muren nog overeind stonden, zou brand de oorzaak van het instorten van het dak kunnen zijn geweest. De vleugel is voor 1744 tot op de kelders afgebroken. Na 1744 stabiliseerde de situatie en in 1769 werd door Jan van Stolk een inspectierapport opgemaakt met aanwijzingen voor renovatie. Tevens werden op last van de bewoner, drost Joachim Ferdinand de Beaufort, enige kleine wijzigingen in het interieur aangebracht. Het kasteel bleef verder vrijwel ongewijzigd tot 1888, het jaar waarin het, op de traptoren na, werd gesloopt.  Hoe het kasteel er voor de sloop uitzag is te zien op opmetingen die Adolf Mulder in 1887 maakte. Voorts werd het kasteel van alle kanten gefotografeerd. Van het interieur van het kasteel is een 'haardje' met het jaartal 1687 bewaard gebleven en in het huis Weldam geplaatst. Het Centraal Museum te Utrecht beschikt over consoles uit het kasteel, die dateren uit de tweede helft van de 16e eeuw. De traptoren is na de Tweede Wereldoorlog gerestaureerd en ingericht tot oudheidkamer. Bij de restauratie werden onder meer de dakpannen vervangen door leien en werd op de bovenste verdieping het gemak aan de noordwestzijde gereconstrueerd. De restauratie kent echter ook enige onduidelijkheden; zo werden dakkapellen aangebracht op andere plaatsen dan op de meeste afbeeldingen is te zien, en werd in de zuidwestgevel een bouwspoor aangebracht als zou hier een groot gebouw met (zadel-)dak hebben gestaan. De sporen zijn op oude foto's niet evident aanwijsbaar en geen enkele afbeelding geeft hier een gebouw weer.
Bewoners 1267 Ridder Arnoud van Amstel 1279 - 1297, 1309 - 1343 Gijsbrecht van Amstel van IJsselstein 1343 - 1364 Arnoud van Amstel, baron van IJsselstein 1364 - 1374 Guyotte van Amstel, getrouwd met Jan I, heer van Egmond - 1417 Jan II, heer van Egmond en IJsselstein 1421 - 1451 Willem (I) van Egmond 1451 - 1464 Willem (II) van Egmond 1464 Frederik van Egmond ca 1510 - 1539 Floris van Egmond ca 1539 Maximiliaan van Egmond - 1558 Anna van Egmond, getrouwd met Willem I van Oranje 1558 Willem I van Oranje - 1795 de stadhouders van Oranje-Nassau 1812 jhr. mr. N. H. Strick van Linschoten drost Joachim Ferdinand de Beaufort
Huidige doeleinden De kasteeltoren is nu in gebruik als oudheidskamer. Van het eerste kasteel resteren alleen nog een restant van een gracht om de voorburcht. In de grond bevinden zich mogelijk nog funderingen.
Opengesteld De kasteeltoren is in de zomermaanden geopend voor bezichtiging. Zie voor de openingstijden de eigen site van de toren (te vinden onder links) of op deze site onder musea.
Foto's Foto 1 <                                   > Ansichtskaart van de toren Foto 2 <                           > Foto van de zijkant van de toren Foto 3 <                           > Foto van de zijkant van de toren Foto 4 <                           ; > Foto van de graftombe in de N.H. Kerk Afb. 1 <                                   > Litho van het kasteel door J.F. Christ (19e eeuw) Afb. 2 <                                   > Tekening van onbekende tekenaar Afb. 3 <                                  ; > Tekening uit Merkwaardige Kastelen Afb. 4 <            ;                     > Tekening van Roelant Roghman vanuit het noordoosten (1646) Afb. 5 <                           ; > Oude afbeelding van het huis van voor de afbraak in 1910 Afb. 6 <                            ; > Afbeelding door Hendrik Spilman naar Jan de Beyer (1744) Afb. 7 <                            ; > Afbeelding van de voorzijde door Hendrik Spilman naar Jan de Beyer (1744) Afb. 8 <                                   ;        > Schilderij van Floris van IJsselstein (1469-1539)
Bronnen Tekst: Kastelen en ridderhofsteden in Utrecht Foto 1: uit eigen collectie Foto 2 en 3: Peter van der Wielen Foto 4: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 1 Afb. 1: Kastelengids van Nederland, 1979 Afb. 2: boek: Provincie Utrecht, 1966 Afb. 3: Merkwaardige kastelen in Nederland Afb. 4 en 8: Geschiedenis van de Provincie Utrecht, deel 2 Afb. 5 - 7: Albert Speelman
_____________________________________________

http://www.gutenberg.org/files/29369/29369-h/29369-h.htm
Merkwaardige Kasteelen in Nederland.mht

Aernout of Arent, wellicht verstandig zou hebben gedaan, indien hy zich aan de Erfdochter van een of ander rijk geslacht had verbonden, omdat zijne erfgoederen, daar hy de tweede zoon was, niet groot konden zijn. Hy raadpleegde evenwel zeker meer zijn hart dan zijn hoofd, want hy huwde eene Jonkvrouwe van onbekenden stam, Janne, of Joanna, van wie het vrij duidelijk blijkt, dat zy volstrekt geene eigendommen bezat, en na den dood haars gemaals al heur inkomen trok uit eenige goederen, die hy haar in lijftocht had na gelaten. In 1267 legde hy den grondslag tot de latere Heerlijkheid IJsselsteyn. Hy pachtte namelijk in dat jaar, van het Utrechtsche Domkapittel, eenige goederen aan den IJssel, ongeveer ter plaatse waar deze zich toen reeds met de Leck vereenigde. Het voornaamste daarvan was het oude Eyteren of Heteren, thands een gehucht, toenmaals een welvarend en uitgestrekt dorp. Hier in de nabyheid stichtte hy vóor 1279 een burch of stein, dien hy IJsselsteyn noemde, welke naam, vervolgends op hem en zijn geslacht overgedragen, zoowel in de geschiedenis van het Graafschap Holland, als in die van het Bisdom Utrecht, byna even spoedig vermaard als bekend werd.

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Vorfahren (und Nachkommen) von Arnold (Arend Aernout Aernd) van Amstel


Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.

Verwandschaft Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein

Quellen

  1. http://vandermerwede.net/
    http://vandermerwede.net/
    / n/a

Über den Familiennamen Amstel

  • Zeigen Sie die Informationen an, über die Genealogie Online verfügt über den Nachnamen Amstel.
  • Überprüfen Sie die Informationen, die Open Archives hat über Amstel.
  • Überprüfen Sie im Register Wie (onder)zoekt wie?, wer den Familiennamen Amstel (unter)sucht.

Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
Richard Remmé, "Genealogy Richard Remmé, The Hague, Netherlands", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/genealogie-richard-remme/I60932.php : abgerufen 19. April 2024), "Arnold (Arend Aernout Aernd) van (Arnold (Arend, Aernout , Aernd) van) Amstel ridder, heer van Benschop Heer van IJsselstein (± 1240-1291)".