Genealogie Gomes » Jan Cornelisz Gomes (1685-< 1758)

Persönliche Daten Jan Cornelisz Gomes 


Familie von Jan Cornelisz Gomes

Er ist verheiratet mit Jannetje Jans Ran.

Sie haben in der Kirche geheiratet am 24. Juni 1714 in de rk kerk te Oudeschild.Quellen 3, 4, 5, 6

In het originele trouwboek is het huwelijk op deze datum biet te vinden

Kind(er):

  1. Aagje Jans Gomes  1715-1796 
  2. Cornelis Jansz Gomes  1717-1786 
  3. Willem Jansz Gomes  1719-1800 
  4. Jan Jansz Gomes  1722-< 1726
  5. Grietje Jans Gomes  1723-1780 
  6. Jan Jansz Gomes  1726-1777 
  7. Dirk Jansz Gomes  1729-1800 


Notizen bei Jan Cornelisz Gomes

Hij werd in voornaam en achternaam naar zijn grootvader van moederszijde genoemd, hetgeen in zijn tijd meer geschiedde. Hij kreeg zijn vaders voornaam als patronymicon. Hij was logementhouder van "'t Bonte Paerd" in Oudeschild. Een enkele keer werd hij Jan Cornelisz Backer genoemd, toen hij pachter werd van de waterputten op Texel.
---
Uit Den Burg 1622-1830 van Thijs en Miriam Klaassen..

B89 (kad 1818) Huis en erf Hollebol
Het huis was belast met een halve lopen abtskoren.
In de 17e eeuw hoorde de schuur B91 bij het huis.
1683 - Cornelis Gerrits en Jacob Cornelisz Backer kochten dit huis met het erf en de schuur (B91) voor f 150,-.
- 1714 Jacob Cornelisz Backer verkocht het huis voor zijn broer Jan Cornelisz Gomes alias Jan Cornelisz Backer, die dat jaar met Jantje Jans Ran trouwde en zich in Oudeschild vestigde.
---
De zoons van Jan Cornelisz Gomes en Jantje Jans Ran waren loods.
In een proces van 17-12-1758 treedt Jantje Jans Ran, weduwe van Jan Cornelisz Gomes, als gedaagde op.
Bij de doop van 3 kinderen (1715, 1717 en 1719) heet de vader Jan Cornelisz Gomes.
Bij de doop van 3 kinderen (1722, 1723 en 1729) heet de vader Jan Cornelisz Backer.
Bij de doop van 1 kind in 1726 heet de vader Jan Cornelisz.
In een akte van 10-02-1760 worden de overgebleven 6 kinderen Gomes genoemd.
Jan Jansz (of Janse) Gomes was in 1760 reeds op Curaçao.
---
't Bonte Paart
Dat het beroep van kastelein zo zijn eigen risico's meebrengt, ondervond ook de zoon van Jan Cornelisz Bakker of Gomes, de hospes in 't Bonte Paart te Oudeschild. Hem werd in 1738 een glas met drank in het aangezicht gesmeten door Arien van der Schilde, die tevoren met zijn zoon Teunis met het mes in de hand enige vreemdelingen van de kolfbaan had verjaagd.
De volgende dag moest de dochter Aagje Jans Bakker met het ruwe gedrag van vader en zoon Van der Schilde kennis maken, zij kreeg “uijt louter kwaadaardigheijt” een slag in het gezicht.
Teunis zette de kroegentocht voort, in 't Land van Beloften bedreigde hij Jacob Dirksz Gorter met een mes. Gorter liep een wond aan de arm op en Michiel Romeijn, die hem trachtte te ontzetten, kreeg klappen op z'n hoofd.
Om niet geheel duidelijke redenen is in deze strafzaak het vonnis achterwege gebleven. Jantje Jans Ran, de vrouw van Jan Gomes (van dit echtpaar stamt het hele geslacht Gomes af) liet zich door dit soort bedrijfsongevallen niet ontmoedigen; zij bleef hospita in 't Bonte Paart tot zij in 1760 op 68-jarige leeftijd stierf.
Bron: Irene Maas
---
Water voor schepen op de rede

Texel
Tijdschriftartikel
Collectie tijdschriftartikelen

Water voor de schepen op de rede.

De zorgende Jacob van Neck

Van oudsher had het Texelse drinkwater bij de schippers een goede naam omdat het langer goed bleef dan water dat in Amsterdam werd ingenomen. Vermoedelijk kwam dit door een vrij hoog gehalte aan ijzer. Aanvankelijk kwam dit water uit plassen in het lage land aan de voet van de Hoge Berg. Het werd in vaten gepomp, die over land naar de dijk werden gerold. Toen steeds meer schepen de Rede van Texel bezochten, heeft een niet-Texelaar, Dirk Nanningszoon uit Winkel, zich in 1627 tot de Staten gewend 'om in 't Eylandt van Texel naer bij den Oever een put te mogen booren tot soet water, ende 't selve aan de Schepen te verkoopen'. Dit verzoek werd ingewilligd voor 12 jaar; de prijs van het water zou in overleg met de Gecommitteerde Raden worden vastgelegd. Het is niet bekend of Dirk Nanningszoon succes met het slaan van een put had, waarschijnlijk zal hij wel enige keren vergeefs hebben geboord, want ook nu nog treft men lang niet overal bij de Hoge Berg zoet water aan; vrij dikwijls is het brak.
Jacob van Neck, Raad van de Amsterdamse admiraliteit (belast o.a. met het provianderen van de oorlogsschepen), die Texel goed kende, ook al omdat zijn neef Cornelis van Neck daar schout en baljuw was, kreeg in 1635 van zijn admiraliteit opdracht om te onderzoeken of een sloot lopend van de waterput naar de zeedijk dienstbaar gemaakt kon worden aan het vervoer van drinkwater. Twee jaar later kwam in de Amsterdamse admiraliteit een brief ter sprake van de Texelse gemeentesecretaris Adriaen Gerbrantszoon, door Van Neck van Texel verzonden met het verzoek de regeerders en weesmeesters te willen ondersteunen in een request aan de Staten, “om te mogen opmaken zeker pad waarlangs het water van de put wordt gehaald”. Inderdaad hebben de Raden toen hun steun verleend, het verzoek werd ingewilligd en zij kregen het recht van ieder okshoofd water een klein bedrag ten behoeve van de wezen te heffen.
Uit het vorenstaande valt op te maken dat in 1637 aan de voet van de Hoge Berg een waterput was. Een daar gebouwd huis werd “het huis aan de put” genoemd, dat later de naam ”Brakenstein” zou krijgen. Het feit dat in 1639 een Texelse keur van kracht werd met het verbod paarden op het Schilpad te laten lopen, bewijst dat dit pad met schelpen was verhard en regelmatig werd gebruikt. Het liep langs de Schilsloot waardoor met pramen de watervaten werden vervoerd.
De Amsterdamse admiraliteit behandelde in 1662 een ingekomen brief van zijn commissaris Joris van der Merct, wonend op Texel, waarin deze rapporteerde over de slechte staat van de sloot en het Schilpad. Door geldgebrek hadden de regenten van het weeshuis nagelaten daarin verandering te brengen. Omdat 's lands handels- en oorlogsschepen niet vlot genoeg werden bediend, deedVan der Merct niet meer dan zijn plicht. Desloot was 'onbekwaam' geworden voor de waterscheepjes en de toestand van het pad was slecht. Tot grote schade van de belanghebbenden werden de vaten weer, zoals in het verleden, over de weilanden naar dedijk gerold. Het was een ongewenste toestand, waarin hoognodig verandering moest komen. In eerste instantie besloten de Raden van de admiraliteit om de regenten van het weeshuis voor de verbeteringen een subsidie van 400 gulden te verlenen, maar bij nader inzien kwamen zij daarop terug enbesloten tot een jaarlijkse bijdrage van 25 gulden. De heren waren van mening datde regenten de 400 gulden maar moesten lenen; de verschuldigde rente konden zij dan uit het bedrag van 25 gulden betalen. De regenten werd dit schriftelijk bericht, waarbij hen tevens de raad werd gegeven ook aan de Oostindische Compagnie, aan de directeuren van de Levantijnse Handel en de admiraliteit van West-Friesland een jaarlijkse bijdrage te vragen.

Techniek en omvang van de waterleveranties

Een houten pomp voerde het water uit de put in een goot naar de vaten in de pramen. Deze meerden aan een beschoeiing aan het eind van de Schilsloot. De houten vaten met ijzeren banden waren van verschillende inhoud. Het grootst was de 'legger' met een inhoud van bijna 600 liter, verder kende men halve leggers of 'varkens' en kwart vaten of 'kardelen'. Bij het groter worden van de zeeschepen is de omvang van de waterleveranties toegenomen. Aanvankelijk maakte men gebruik van twee, later van vier pramen. Tot in de Franse Tijd waren op de vier pramen acht vaste waterhalers en vier vaste hulpen in dienst.
Uit de vaste manschappen stelde het weeshuis vier commandeurs, schippers van de pramen, aan die voor de goede gang van zaken bij het bedrijf verantwoordelijk waren. Als boekhouder van de onderneming fungeerde een te Oude Schild wonende regent van het weeshuis. Hij nam de ondertekende afleveringsbriefjes in ontvangst en had de financiële verantwoording. Dikwijls betrokken schepen van de grote handelsondernemingen water, maar ook zelfstandig varende schippers deden dit, die dan contant moesten betalen. In een der registers van het weeshuis leest men dat de schippers, ook die van de compagnieën, de vaten in bruikleen kregen. Die registers zijn allesbehalve duidelijk, want er werd van alles met betrekking tot het weeshuis in opgetekend. Soms leest men dat een weesjongen bij een particulier is uitbesteed, dan weer dat een jongen ergens aan het werk is gezet. Daarop volgt dan een rijtje namen van schippers die 'bussen' (vaten) van het weeshuis in bruikleen hebben. In 1654 werd opgeschreven dat kapitein Pieter van Salingen, kapitein Swart van het schip “De Zeven Provintien” en de kapiteins Dirk Scheij, Barend Cramer, Paulus Egbertszoon, Isbrandt de Vries en Hendrik Luijt nog vaten onder hun berusting hebben. De onoverzichtelijke administartie had ten gevolge dat veel vaten nooit terugkwamen.

Water voor de Oostindische Compagnie

Uitvarende schepen van de Oostindische Compagnie namen bij Texel het grootste deel van hun watervoorraad in. Te Amsterdam nam men zo veel in als nodig was voor de korte reis naar het eiland, omdat bij Pampus de diepgang zo gering mogelijk zou zijn. Aanvankelijk namen de schepen van de Compagnie 50 vaten bier mee. Was deze voorraad verbruikt, dan begon men aan de ruime voorraad water waarvan per dag een 'flapkan' (ruim 1 liter) werd verstrekt. Schepen die uitvoeren tussen april en november namen 25 vaten bier mee, die snel werden opgedronken omdat men in de tropen bederf vreesde. De watervoorraad was dan groter en kwam neer op 52 of 58 leggers per honderd man equipage. Bovendien werden negen varkens spoel- of kokswater meegenomen. Een schip van 180 last (360 ton) met driehonderd man aan boord voerde in het ruim, onder het luik bij de grote mast, dus 156 a 174 leggers en 27 varkens mee. Normalieter was de meegenomen voorraad voldoende tot Kaap de Goede Hoop, waar men aan de Tafelbaai kon verversen.

Een ooggetuige beschrijft het waterbedrijf

De Texelse rede is in de 18de eeuw het doel van menig uitstapje geweest. Liefst bij goed weer reisde men erheen met een gezelschap in een gehuurd vaartuig. Men verlustigde zich in het drukke gedoe van talloze grotere en kleinere schepen en ging bijvoorbeeld aan wal in Wieringen, in Huisduinen of op Texel. De vakantiegangers sliepen aan boord, bereidden daar soms zelf hun maaltijden en aan wal werd menige herberg bezocht. In het journaal van zo'n uitstapje uit 1781, geschreven door een zekere S.R. van der Bij, een Leeuwarder die met een groep neringdoenden, waaronder een apotheker en een bierbrouwer, van Harlingen naar Texel was gezeild, lazen wij dat de Friezen ook een bezoek aan de waterput bij Brakenstein brachten. Zij vernamen toen dat uit de put per uur 1800 liter water werd gepompt, dat door een houten sleuf in vaten werd geleid. Ondanks het voortdurende pompen, soms dag en nacht, verminderde de waterspiegel in de put niet. Ook de zware windas op de dijk bij het Jeneverbuurtje werd bezocht, waar de gevulde watervaten bij 50-tallen op verscheping lagen te wachten.

Exploitatie ten bate van de wezen

De regenten van het weeshuis in Den Burg zijn al vroeg tot verpachting van de waterleveranties over gegaan. In 1648 bedroeg de pachtsom 317 gulden, in 1682 274 gulden, in 1692 474 gulden, en in 1695 924 gulden. Soms was er één enkele pachter, maar ook gebeurde het wel dat de putdoor een kleine groep werdt gepacht. Het is bekend dat Jan Pieterszoon Braek, de stichter van Brakenstein, in 1675 medepachter was en dat hij in 1673 voor zijn deel in de totale pacht 50 gulden aan de regenten van het weeshuis betaalde. In de pachtcontracten kwam de bepaling voor dat de pachters verantwoordelijk waren voor een behoorlijk onderhoud van pomp en pompsteiger, voor de pramen, voor het windas en de zolder van dat windas en voor de beschoeiingen van de Schilsloot. Voorts hadden de pachters opdracht oorlogsschepen en schepen van subsidiërende handelsondernemingen voorrang bij de levering te verlenen.
In 1676 ontvingen de regenten van het weeshuis een octrooi, waarbij werd bepaald dat ingezetenen van het eiland die water van de put betrokken, daarvoor jaarlijks twaalf stuivers moesten betalen. Bewoonde men een éénkamerwoning, dan behoefden maar zes stuivers te worden betaald.
Gedurende de lange tijd van de waterleveranties zijn de regenten voor de hun toevertrouwde wezen opgekomen. In de 17de en 18de eeuw, toen er gewoonlijk 40 tot 50 wezen waren, trachtten zij op allerlei manieren aan zo veel geld te komen dat een behoorlijke verzorging en opvoding van de kinderen mogelijk was. Hoewel het weeshuis landerijen verpachtte, bijdragen ontving uit iedere koop op de vismarkten te Den Burg en Den Hoorn, geld kreeg uit de loodsenbuul, ja: een tijdlang zelf een belasting mocht heffen op iedere verkoop van graan en vee, bleef de waterput een belangrijke bron van inkomsten. Bij een sterke toename van de waterleveringen in de tweede helft der 18de eeuw werd vlak bij de bestaande put in in 1783 een tweede put in gebruik gesteld. In 1795 volgde een derde, in 1812 zelfs een vierde en vijfde put. Toen De Mok omstreeks het midden van de 17de eeuw in korte tijd een belangrijke rede werd, vond men het te omslachtig water uit de oude putten te betrekken. De regenten zagen dit in en lieten een put slaan in de vallei ten zuiden van het Loodsmanduin. “Wagenaars” uit de buurt van Den Hoorn zijn toen watervaten met paard en kar naar de rede van De Mok gaan brengen. Zij deden dit bij laag water als het strand hard was. De schepen lagen vlak bij het harde strand op een plaats die de naam “Karhoek” kreeg.
De oude put van Brakestein is publiek verpacht tot 1780 en had sedert 1751, dus in dertig jaar, 23380 gulden opgeleverd, gemiddeld per jaar 780 gulden. Ten tijde van de Vierde Engelse Oorlog, toen veel marineschepen bediend moesten worden, was de opbrengst soms wel 1100 gulden. In de jaren 1781 toten met 1797 hebben de putten bij Brakestein in totaal een som van 36831 gulden opgebracht. De valleien bij het Loodsmansduin leverden in dezelfde periode 4414 gulden op, waarbij echter aangetekend moet worden dat daar in de jaren 1782 en 1793 geen aflevering plaatsvond.
Het is te begrijpen dat op winst beluste particulieren een begerig oog op de zo voordelige waterleveranties sloegen en dat de weesmeesters beducht voor concurentie waren. Toen bleek dat delandsregering in 1795, 1796 en 1797niet minder dan 50000 gulden had betaald voor drinkwater dat van elders met waterschepen was aangevoerd, schreef het Texelse gemeentebestuur daarover een verontwaardigde brief aan de Tweede Kamer en noemde het een dwaasheid dat uit Muiden, Weesp en Zwartsluis water naar de vloot was gebracht. Het Texelse water was niet alleen zuiverder, het was ook goedkoper; het koste per legger maar vierentwintig stuivers. “De bron van zuiver water,” zo schreef de gemeentesecretaris, “is daardoor een bron van onzuivere handel geworden!” In 1798 trachtte ook Den Helder het weeshuis de voordelige leveranties afhandig te maken en stelde voor om een leiding van drie waterputten bij Huisduinen naar de Buitenhaven aan te leggen. Opnieuw heeft toen Texels gemeentesecretaris daarover aan de regering een waarschuwende brief geschreven: het zou in Huisduinen weldra in plaats van op zoet, op brak water uitlopen!

De verlengde Schilsloot

De nieuwe haven van Oude Schild is in 1784 in gebruik genomen; veel schepen vonden daar een ligplaats. Het was ongemakkelijk voor deze vaartuigen om bij het windas vlak bij het Jeneverbuurtje water te laden en stemmen gingen op om de Schilsloot tot de haven te verlengen en op de dijk bij de haven ook een windas te plaatsen. Naar plannen en onder toezicht van Leendert den Berger, opziener van 's Lands Werken, is dit karwei in 1795 gereedgekomen. Den Berger maakte de bestekken en besteedde het traject bij gedeelten uit. Hij regelde de grondaankopen, liet enkele bruggetjes over de nieuwe sloot maken en zag erop toe dat alles in goede orde verliep.
In de Franse Tijd waren, ondanks de sterk verminderde scheepvaart, nog steeds acht vaste waterhalers en vier vaste noodhulpen bij de waterlevering werkzaam. Met de haven was het slecht gesteld, zelfs was er van dichtslibbing sprake en schepen konden alleen bij hoog water binnenkomen.
Oude Schild maakte een droeve tijd door, het was niets dan achteruitgang en armoede wat de klok sloeg. Keer op keer schreef de schout Conrad Reinbach hierover aan de sous-prefect in Alkmaar. Toen echter in 1813 bleek dat de havenonderneming, nog steeds een particulier bedrijf, een batig saldo had van 6000 franken, gelastte de Franse overheid dat dit geld voor uitdieping van de haven gebruikt moest worden, “Teneinde er geen beletsel wordt toegebragt aan de toevoer van versch water voor Zijn Majesteits Eskader”.
Na het gereedkomen van het Noordhollands Kanaal en de daarbij behorende havenwerken in Nieuwediep (1825) bleven de weesmeesters nog een tijdlang water aan de oorlogsvloot leveren, maar de putten van Huiduinen vormden een ernstige bedreiging. Omdat de nieuwe haven van Den Helder aanvankelijk tussen slikken en schorren lag, was het niet mogelijk de vloot vanuit Huiduinen te bevoorraden. De leveranties vanuit die putten beperkten zich tot de plaatselijke bevolking. Een historieschrijver bericht daarover: “De enige,omslachtige methode om de koopvaardijschepen op de rede en de oorlogsvloot van water te voorzien was het per schuit van elders aan te voeren, hetgeen dan ook geschiedde. Het drinkwater werd over een vrij grote afstand aangevoerd: overzee van Texel of binnendoor van Schoorldam. Daarbij had Texel als waterleverancier het nadeel dat bij hoge zeegang, mist of storm de leverantie niet mogelijk was”.
Toen in juli 1856 Den Helder als tweede stad in Nederland een duinwaterleiding kreeg en aansluiting op de haven mogelijk werd, was het met de Texelse leveranties spoedig afgelopen. In 1862 verleende de directeur-commandant van de Marine te Willemsoord voor het laatst een subsidie van 200 gulden, echter met de mededeling dat men daarop niet langer rekenen kon.

Drinkwater voor de eigen bevolking

Tot in de tijd van de 20ste eeuw hadden de putten van het weeshuis een zeker belang voor de bevolking. Een raadslid, dat in 1906 speciaal voor het dorp De Waal opkwam, klaagde toen dat de grote put in zijn dorp praktisch droog stond; hij vreesde het ergste in geval van brand. De bewoners van Oude Schild waren er het slechtste aan toe, want al het putwater was er brak. Van alle putten bij Brakestein bracht men nu niet langer in hbouten maar in ijzeren pramen het water door de Schilsloot naar het dorp, waar het tegen een lage prijs werd verkocht. De vereniging Dorpsbelang voerde de exploitatie, maar kwam financieel niet uit. Men kon de extra kosten, verbonden aan het uitdiepen van de Schilsloot, zelf niet opbrengen en vroeg subsidie aan de gemeente. Uit het verzoekschrift dienaangaande ontlenen wij dat het weeshuis een pachtcontract met Dorpsbelang had, dat nog twaalf jaar liep. De raadgaf toen een subsidie tot een maximum van 75 gulden per jaar om de Schilsloot op diepte te houden. Omstreeks 1911 werd de Verlengde Schilsloot gedempt en hield de aanvoer van water geheel op. Wie toen nog waterwenste, moest het zelf maar bij Brakestein gaan halen. De Achterweg, nog maar enkele jaren geleden aangelegd, volgt het tracé van de Verlengde Schilsloot.
Tot in de jaren zestig van de twintigsteeeuw was het meeste drinkwater, vooral in de dorpen, van een slechte kwaliteit. Watermonsters werden herhaaldelijk afgekeurd en voor de consumptie ongeschikt verklaard. Desondanks heeft het tot 1961 geduurd voor een duinwaterleiding werd aangelegd. Het water werd betrokken uit het gebied van de Moksloot. Met de grote ontwikkeling van het vreemdelingenverkeer nam het waterverbruik gedurende de zomermaanden zodanig toe dat het bekken van de waterleiding niet langer voldoende kon leveren. Door de in uitvoering zijnde ruilverkaveling was oud-Texel bovendien zo sterk ontwaterd dat er geen sprake van kon zijn opnieuw van de putten bij Brakestein gebruik te maken. Met tankschepen is toen tijdens het badseizoen water naar de haven van Oude Schild, vanuit het net in Den Helder aangevoerd. Het was een kostbare zaak. Aan het waterprobleem kwam een einde toen even benoorden de haven een ontziltingsinstallatie voor zeewater gereed kwam.

Haben Sie Ergänzungen, Korrekturen oder Fragen im Zusammenhang mit Jan Cornelisz Gomes?
Der Autor dieser Publikation würde gerne von Ihnen hören!


Zeitbalken Jan Cornelisz Gomes

  Diese Funktionalität ist Browsern mit aktivierten Javascript vorbehalten.
Klicken Sie auf den Namen für weitere Informationen. Verwendete Symbole: grootouders Großeltern   ouders Eltern   broers-zussen Geschwister   kinderen Kinder

Vorfahren (und Nachkommen) von Jan Cornelisz Gomes

Aagje Jans Gomes
± 1645-1704

Jan Cornelisz Gomes
1685-< 1758

1714
Jan Jansz Gomes
1722-< 1726

Mit der Schnellsuche können Sie nach Name, Vorname gefolgt von Nachname suchen. Sie geben ein paar Buchstaben (mindestens 3) ein und schon erscheint eine Liste mit Personennamen in dieser Publikation. Je mehr Buchstaben Sie eingeben, desto genauer sind die Resultate. Klicken Sie auf den Namen einer Person, um zur Seite dieser Person zu gelangen.

  • Kleine oder grosse Zeichen sind egal.
  • Wenn Sie sich bezüglich des Vornamens oder der genauen Schreibweise nicht sicher sind, können Sie ein Sternchen (*) verwenden. Beispiel: „*ornelis de b*r“ findet sowohl „cornelis de boer“ als auch „kornelis de buur“.
  • Es ist nicht möglich, nichtalphabetische Zeichen einzugeben, also auch keine diakritischen Zeichen wie ö und é.

Verwandschaft Jan Cornelisz Gomes



Visualisieren Sie eine andere Beziehung

Quellen

  1. DTB Den Burg: Rooms-Katholiek dopen
  2. NHA, Doop-, trouw- en begraafboeken Texel - Rooms Katholiek doopboek Texel (Texel 1647/1812)
  3. NHA, Doop-, trouw- en begraafboeken Texel - Rooms Katholiek trouwboek Texel (Texel 1675/1812)
  4. Huwelijk: Rooms-Katholieke kerk
  5. Texel rk trouwen 1649-1657, 1675-1812
  6. Texel , DTB RK, T: 1649-1657,1675-1812

Anknüpfungspunkte in anderen Publikationen

Diese Person kommt auch in der Publikation vor:

Historische Ereignisse

  • Stadhouder Prins Willem III (Huis van Oranje) war von 1672 bis 1702 Fürst der Niederlande (auch Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden genannt)
  • Im Jahr 1685: Quelle: Wikipedia
    • 17. Januar » Johannes Diodato erhält als erster ein kaiserliches Privileg für den öffentlichen Ausschank von Kaffee und eröffnet in der Folge das erste Wiener Kaffeehaus.
    • 23. April » In der Londoner Westminster Abbey wird JakobII. zum König von England und von Irland gekrönt.
    • 20. Juni » James Scott, 1. Duke of Monmouth erklärt sich als illegitimer Sohn des verstorbenen Herrschers KarlII. zum König von England, das indessen vom bereits gekrönten Königsbruder JakobII. regiert wird. Die angestiftete Monmouth-Rebellion scheitert in der Schlacht von Sedgemoor am 6. Juli mit königstreuen Truppen. Der gefangene Herzog wird am 15. Juli hingerichtet.
    • 16. August » Während des Großen Türkenkrieges gelingt den kaiserlichen Truppen in der Schlacht bei Gran ein Sieg über ein osmanisches Heer.
    • 5. Oktober » Kurbrandenburg erobert die westafrikanische Insel Arguin und macht sie zur Kolonie.
    • 8. November » Im Edikt von Potsdam gewährt der Große Kurfürst Friedrich Wilhelm den französischen Hugenotten Privilegien und eine sichere Heimstatt in Brandenburg.
  • Die Temperatur am 24. Juni 1714 war um die 15,0 °C. Quelle: KNMI
  •  Diese Seite ist nur auf Niederländisch verfügbar.
    Van 1702 tot 1747 kende Nederland (ookwel Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) zijn Tweede Stadhouderloze Tijdperk.
  • Im Jahr 1714: Quelle: Wikipedia
    • 6. März » Der Rastatter Friede beendet den Spanischen Erbfolgekrieg im Verhältnis zwischen Frankreich und Österreich. Er basiert auf dem Frieden von Utrecht, den Österreich unter KarlVI. zunächst nicht akzeptieren wollte.
    • 14. September » Die Jüdische Gemeinde in Berlin weiht ihr errichtetes Gotteshaus ein. Der Bau von Synagogen war im Land in der Zeit davor verboten.
    • 1. Oktober » Die Uraufführung des musikalischen Schauspiels Die oesterreichische Großmuth, oder Carolus V. von Reinhard Keiser findet am Theater am Gänsemarkt in Hamburg statt.
    • 20. Oktober » Georg I., zugleich Herzog und Kurfürst in Hannover, wird in der Westminster Abbey zum König von Großbritannien und Irland gekrönt.
    • 2. Dezember » Zum Ersten Adventssonntag führt Johann Sebastian Bach erstmals seine Kantate Nun komm, der Heiden Heiland in der Schlosskirche zu Weimar öffentlich auf.
    • 23. Dezember » Nach einem inszenierten Eklat verweist die spanische Königin Elisabetta Farnese die bis dahin allmächtige Camarera mayor Marie-Anne de La Trémoille des Landes.

Über den Familiennamen Gomes

  • Zeigen Sie die Informationen an, über die Genealogie Online verfügt über den Nachnamen Gomes.
  • Überprüfen Sie die Informationen, die Open Archives hat über Gomes.
  • Überprüfen Sie im Register Wie (onder)zoekt wie?, wer den Familiennamen Gomes (unter)sucht.

Die Genealogie Gomes-Veröffentlichung wurde von erstellt.nimm Kontakt auf
Geben Sie beim Kopieren von Daten aus diesem Stammbaum bitte die Herkunft an:
R. R. Gomes, "Genealogie Gomes", Datenbank, Genealogie Online (https://www.genealogieonline.nl/genealogie-gomes/I40.php : abgerufen 2. Mai 2024), "Jan Cornelisz Gomes (1685-< 1758)".