Notities omtrent trekveren.
Funktie tav Renger Rijkels nog niet duidelijk.
Enige wederwaardigheden uit de geschiedenis van het beurtveer van Appingedam naar Groningen vice versa.
Volgens Kornelis ter Laan werd de trekweg langs het Damsterdiep in 1650 aangelegd zodat we er gerust van uit kunnen gaan dat de eerste trekschuit of snik tussen Appingedam en Groningen ook rond die tijd gevaren moet hebben. Sinds 1692 bestond in Appingedam het snikkevaardersgilde, tenminste als we mogen afgaan op een bijdrage van Mr. E. van Loon in de Groninger Volksalmanak van 1900, waarin hij een beschrijving geeft van de gildebrief der snikkevaarders van Appingedam anno 1692. Een gilde is, zoals wellicht bekend, een belangenvereniging van een bepaalde beroepsgroep en de gildebrief zou omschreven kunnen worden als het huishoudelijk reglement van het gilde waarin de rechten en de plichten van de leden waren aangegeven. Waar de gildebrief van de snikkevaarders zich bevindt, is mij niet bekend; de heer Van Loon, duidelijk geen archivaris, maakt er helaas geen melding van. In het archief van de gemeente Appingedam wordt de brief in elk geval niet aangetroffen.
Het oudste stuk over dit onderwerp dat wél in het gemeentearchief wordt aangetroffen dateert van 1752. Door de olderluiden van het snikkevaardersgilde wordt in dat jaar een klacht ingediend tegen een aantal Tjamsweerster schippers wegens het transporteren van eenig koorn graanen of andere goederen van Appingadam na Groningen en vice versa. Eén van de bepalingen in de gildebrief was dat de gildeleden het alleenrecht hadden op het vervoer van mensen of goederen op dit traject. De Tjamsweersters, die duidelijk niet bij het gilde waren aangesloten, moesten zich verantwoorden voor het Hoog edele gerigte van Appingadam waarin de burgemeesters van de Fivelstad zitting hadden.
Problemen van heel ander aard doen zich voor in de Franse tijd. De gilden waren weliswaar opgeheven in 1798 maar de trekschuit was gewoon blijven varen en onze Franse vrienden maakten daar veelvuldig gebruik van getuige de lijsten van afgehuurde schuiten die in het gemeentearchief zijn achtergebleven. Gedurende de jaren 1811 en 1812 werden vele pressoniers naar Groningen vervoerd en ik neem aan dat hiermee prisoniers oftewel gevangenen of arrestanten worden bedoeld. De pressoniers worden steevast begeleid door een aantal gendarms. Vooral in de maand november 1811 loopt het storm als meer dan 300 pressoniers naar Groningen worden gebracht met 30 november als topdag met 139 pressoniers, die begeleid worden door acht gendarmes. Die schuit was waarschijnlijk nog voller dan de boot naar Schiermonnikoog op een zomerse zaterdag.
Wie deze gevangenen waren en wat ze hadden misdaan om als haringen in een ton naar Groningen te worden gebracht, wordt helaas niet vermeld. Een echte historicus zou dat eens uit moeten zoeken.
Betalen voor het vervoer deden de Fransen trouwens niet en dat is precies de reden waarom de lijsten in het archief worden aangetroffen, want voorzien van de handtekening van burgemeester Cleveringa vormen zij het bewijs dat er nog een rekening open staat van 260 gulden en 10 stuivers, een rekening die in mei 1814 wordt ingediend bij de Commissaris Generaal voor de Binnenlansche zaken in s Gravenhage. Eenje Bremer, de olderman van het trekveer van Appingedam op Groningen en vice versa laat de Commissaris Generaal in een begeleidende brief weten dat hij meermalen en wel bij gedurige herhalingen sterke aanzoeken tot betalinge heeft gedaan, doch is telkens onder nietige voorwendsels en uitvlugten van de hand gewezen.
Overigens waren de Fransen niet de enigen die dachten dat het trekveer gratis was. Ook de geallieerde troepen, voornamelijk bestaande uit Russen, Pruisen en Hollanders, die gedurende het beleg van Delfzijl tussen november 1813 en mei 1814 in groten getale in onze streken aanwezig waren, lieten zich, tot groot verdriet van Eenje Bremer, naar hartelust en zonder te betalen naar Groningen brengen en vice versa. Op 23 november 1813 is het de Russische commandant, op 28 november eenige Fransche gevangenen (u ziet, de rollen zijn omgedraaid), op 29 november alweer die Russische commandant en op 2 december zelfs de Russische prins. Welke prins dat is geweest, is mij niet bekend, betalen deed hij in elk geval niet, evenmin als de Russische generaal en de Pruisische en Hollandse officieren die gedurende de rest van de maand december de trekschuit naar Groningen namen zodat Eenje Bremer voor het jaar 1813 met een schadepost blijft zitten van 144 guldens en acht stuivers. En als het Damsterdiep begin januari 1814 niet was dichtgevroren als het begin van een lange en strenge winter, was de schade vermoedelijk nog veel groter geweest.
Ook de schade van 1813 wordt gedeclareerd bij de Commissaris Generaal in Den Haag maar of Eenje zijn geld heeft gekregen, vertellen de stukken niet.
Over het trekveer is nog veel meer te vertellen. Zo komt diverse keren de vraag aan de orde of voor de paarden die de schuit trekken tol moet worden betaald. U begrijpt dat daar eindeloos over gesteggeld kan worden. Ook de invoering van de dampwolken en geraas veroorzakende schroefstoomboot in 1871 had de nodige voeten in aarde zodat daar nog menig woordje over gezegd zou kunnen worden. Wie daar het fijne van wil weten duike zelf in het archief.
De aanleg van de spoorlijn tussen Groningen en Delfzijl in 1884 en de steeds betere verbindingen over de weg hebben het trage beurtveer achterhaald en uiteindelijk overbodig gemaakt maar wanneer de laatste boot heeft gevaren, is niet precies te vertellen.
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.