Kind(eren):
De geschiedenis van de familie Hudig in de Nederlanden begint met Huibert Willemsen Heudigh (+ na 2 juli 1655), die, afkomstig uit Mannheim, als soldaat en musketier in een vendel onder Adolf Philips de Hornes in dienst van de Republiek was en in 1633 eervol ontslag kreeg[VNOOT]Familiearchief Hudig (in het vervolg te schrijven F.A. Hudig), 6.[/VNOOT]. In 1634 trouwde hij in Amsterdam Maritje Jans. van Sanen; bij zijn ondertrouw gaf hij op reeds 4 jaar in Amsterdam te wonen. Het gezin woonde in de Elandstraat, waar Huibert als leertouwer werkte[VNOOT]A.F.W. Hudig, Familie Hudig; 17e eeuw Amsterdam en Engelse familie in Amsterdam. Z.pl., 1975. 2-3.[/VNOOT].
Caspar Hudig (1668-1707) was de eerste Hudig die zich in 1693, na zijn huwelijk met Ester Larwood in hetzelfde jaar, in Rotterdam vestigde. Esters vader Jacob Larwood was een Engels koopman te Amsterdam, die handel dreef op Engeland. Mogelijk als agent (factoor) van Jacob Larwood vertrok Caspar Hudig naar Rotterdam, dat een belangrijk centrum van de handel met Engeland was. De eerste vermelding van hem in Rotterdamse bronnen is op 10 november 1693[VNOOT]Oud Notarieel Archief (in het vervolg te schrijven als O.N.A.) 964, f. 1543-1544.[/VNOOT]. Kort na die datum, op 27 november, lieten hij en zijn vrouw hun testament maken[VNOOT]O.N.A. 1558, f. 142.[/VNOOT]. In 1701 werd Caspar Hudig als poorter van Rotterdam beëdigd. Al zijn 8 kinderen werden in de Engelse kerk te Rotterdam gedoopt[VNOOT]J. Hudig Dzn., Familie Hudig (Amsterdam 1923), 15.[/VNOOT]; slechts 2 kinderen, Jan of John (1702-1745) en Mary (+1744), bereikten de volwassen leeftijd.
Ester Larwood hertrouwde in 1711 na de dood van Caspar met de Engelsman Ferrand Whaley (1680-1734), koopman te Rotterdam. Jan Hudig kwam al op 17-jarige leeftijd voor Ferrand Whaley te werken[VNOOT]Archieven van de firma's Coopstad & Rochussen, (wed.) Ferrand Whaley & Zoon, Ferrand Whaley Hudig en Ferrand Whaley & Jan Hudig, 836.[/VNOOT]; in 1724 komt de firma voor als Ferrand Whaley & Zoon. Vanaf 1738 was Jan Hudig hoofd van het bedrijf, toen geheten Wed. Ferrand Whaley & Zoon. In 1732 handelde Jan ook met zijn zwager Volkert onder de naam Volkert van Coopstad en Jan Hudig[VNOOT]Hudig Dzn., Familie Hudig, 18.[/VNOOT]. De firma Wed. Ferrand Whaley & Zoon werd na Jan's dood in 1745 voor korte tijd voortgezet door zijn weduwe Maria Geertruid van Coopstad, die echter in 1746 na haar tweede huwelijk tot liquidatie ervan overging[VNOOT]Voort, J.P. van de, De Westindische plantages van 1720 tot 1795; financiën en handel, 97.[/VNOOT]. Dit tot spijt van haar zoon Ferrand Whaley, die meende anders een fortuin te hebben gehad [VNOOT]Hudig Dzn., Familie Hudig, 21.[/VNOOT].
Maria Hudig huwde in 1722 een neef van Ferrand Whaley, John Ferrand en vertrok na haar huwelijk naar Engeland. Met de Engelse familie Ferrand werd door de familie Hudig door de jaren heen contact gehouden[VNOOT]F.A. Hudig, onder andere nr. 67 en 121.[/VNOOT]. De Engelse invloed in de familie Hudig was groot en dit zou tot in de 19de eeuw zo blijven; men trouwde en doopte in de Engels Presbyteriaanse kerk en er waren zakelijke en familiecontacten met Engeland en de Engelse familie Larwood in de Republiek.
Ferrand Whaley Hudig (1734-1797), vernoemd naar zijn vaders stiefvader, huwde Anna Maria Stocke, dochter van een bekend geneesheer uit Middelburg en Rotterdam.
Van Ferrand Whaley is een aanzienlijk aantal archivalia overgeleverd, waaronder zijn dagboeken.
Op 13 april 1756 begon Ferrand Whaley zijn eigen zaken onder de firmanaam Ferrand Whaley Hudig, waarbij hij handel dreef op Westindië, met name Suriname. Tussen 1760 en 1776 sloot zijn firma 13 negotiaties, hypothecaire geldleningen op plantages in Suriname, af. De geldlenende planter was verplicht zijn produkten 'in consignatie' te leveren aan de organisator van de geldlening, in dit geval de firma Ferrand Whaley[VNOOT]G. Oostindie, Roosenburg en Monbijou; twee Surinaamse plantages, 1720-1870, 341-342.[/VNOOT]. Ferrand Whaley Hudig was evenals zijn vader directeur van de Levantsche handel, tevens was hij voor enige jaren schepen van Cool en president-commissaris van het Zeegerecht.
Vanaf 1 mei 1797, kort voor zijn overlijden, had Ferrand Whaley zijn zoon Jan in de firma opgenomen, die vanaf die tijd de naam droeg Ferrand Whaley & Jan Hudig.
Jan Hudig (1769-1858) heeft een belangrijke rol gespeeld in het Rotterdamse openbare leven. Hij bekleedde een groot aantal openbare functies, zoals lid van de Municipale Raad (1811-1813) en de Kamer van Koophandel en Fabrieken (1824-1851) en ouderling bij de Engels Presbyteriaanse Gemeente. Voordat hij in de firma Ferrand Whaley & Jan Hudig was opgenomen had hij in 1795 het cargadoorsbedrijf Hudig & Blokhuijzen, vanaf 1796 tot 1819 Hudig, Blokhuijzen & Van der Eb geheten, mede-opgericht. Mede door hem kwam in 1806 de Rotterdamsche Assurantie Compagnie tot stand, waarvan hij ook commissaris was. Vanaf 1818 tot zijn overlijden was hij via de firma John Hudig, vanaf 1838 John Hudig & Sons geheten, agent voor Lloyd's scheepsverzekeringsmaatschappij te Rotterdam. In 1851 trok hij zich uit de zaken terug; het agentschap van Lloyd's en de leiding van de firma Ferrand Whaley & Jan Hudig hield hij aan. De handel met Suriname was vanaf het eind van de 18de eeuw al weinig winstgevend meer en zijn Surinaamse zaken waren Jan Hudig in zijn laatste levensjaren 'een waar kruis geworden'. De liquidatie van Ferrand Whaley & Jan Hudig werd na Hudigs overlijden voltooid door zijn schoonzoons Philippi, Van Reesema en Mees, waarbij Van Reesema de moeilijke correspondentie met de administrateurs in Suriname voerde. In zijn testament had Jan Hudig bepaald dat een gedeelte van de nalatenschap onverdeeld moest blijven om hieruit eventuele onkosten met betrekking tot de firma Ferrand Whaley & Jan Hudig te voldoen. Pas in 1897 kwam het tot een uiteindelijke verrekening van de nalatenschap[VNOOT]F.A. Hudig, 139 en 199.[/VNOOT].
Jan Hudig overleefde 9 van zijn kinderen en trad op als voogd voor zijn kleinkinderen Havelaar die in 1833 als wees achterbleven.
Ook de nakomelingen van Jan Hudig hebben hun stempel gedrukt op het zakelijke, wetenschappelijke en openbare leven in en buiten Rotterdam.
De zoons Dirk (1803-1853), Jan (1806-1857) en Jacob Louis (1813-1839) waren allen opgenomen in de firma Hudig & Blokhuijzen; Dirk en Jan waren ook firmanten van John Hudig & Sons. Dirk had na de dood van zijn oudste broer Ferrand Whaley diens assurantiezaken voortgezet onder zijn eigen naam. Zijn zoons Pieter en Dirk volgden ieder op hun beurt op in de leiding. Onder Dirk Hudig kwam D. Hudig & Co., zoals de firma inmiddels heette, tot grote groei.
Jan Hudig (1838-1924) speelde evenals zijn grootvader en naamgenoot een rol van betekenis in Rotterdam. Hij was raadslid en wethouder in een tijd dat de stad grote veranderingen op economisch en sociaal gebied doormaakte.
Sara Maria Eleonora Hudig (1833-1888), een kleindochter van Jan, vertrok in september 1870 met de Rotterdamse Ambulance van het Rode Kruis naar La Chapelle in de buurt van Sédan om de in de Frans-Duitse oorlog gewonde soldaten te verplegen. Nadat de Ambulance bij La Chapelle opgeheven was, werkte zij nog enige tijd bij de Ambulance in kasteel d'Holly. Haar brieven uit Frankrijk en haar in boekvorm gepubliceerde herinneringen aan haar werk geven een uitvoerig beeld van de verschrikkingen van de oorlog en de primitieve werkomstandigheden in de Ambulance
In 1959 werd de stichting 'Stichting Familie Hudig' opgericht, die in haar doelstellingen onder meer de zorg voor het familiearchief heeft opgenomen.
De getoonde gegevens hebben geen bronnen.