Hij had een relatie met Maria Eleonora Hartman.
Kind(eren):
Cranssen nam het gouverneurschap van Ternate in 1799 over van gouverneur Budach. Onder het gouverneurschap van Budach had er een goede relatie bestaan tussen de bezetting en de burgerij; deze relatie ging verloren tijdens het gouverneurschap van Cranssen. Hij bracht echter wel vele verbeteringen aan in de defensiemiddelen van zijn voorganger. Cranssen deed vruchteloze pogingen om de opstandige troepen van prins Noekoe te verslaan, onder meer door een zekere prins Hassan te benoemen tot sultan moeda. Deze prins werd vervolgens vermoord, waarna de strijd tussen Tidor en Ternate opnieuw oplaaide.
Ternate werd lang verdedigd en had ernstig geleden toen het uiteindelijk op 10 februari 1801 overgedragen moest worden aan de Engelsen. Op 29 april werd Ternate voor de tweede keer opgeëist door de Engelsen en op de 19de juni werd Cranssen door de Raden van Politie in zijn woning gearresteerd. Hij schreef hierop een Memorie van de staat en defensie van het gouvernement Ternate; over de overgave van het gouvernement werd door de heelmeester Wiessener op 14 augustus 1803 een verklaring afgelegd. De eerste gezworen klerk ter secretarie, J.C. Romswinckel, werd bij resolutie van 6 oktober 1801 door gouverneur-generaal Pieter Gerardus van Overstraten en Raden gelast: van de op Batavia aanwezig zijnde en met Cranssen overgekomen personen, gerecolleerde verklaringen, onder presentatie van eed af te vorderen, inzake hen bekend was van het gebeurde op Ternate, naar aanleiding van de bij de Hoge Raad ingekomen missive van de gewezen Raad van Politie aldaar.
Nasleep voor Cranssen
Nadat alle stukken, die op de zaak van Cranssen betrekking hadden, bij elk der leden van de Hoge Regering afzonderlijk waren geresumeerd, besloot deze op 31 december 1801 om al deze stukken in handen te stellen van de Buitengewone Raad van Indië, Mr. Cornelis Adrianus Canter Visscher en Wouter Hendrik van Ysseldijk, zodat deze personen de gegevens nog eens aandachtig door konden nemen. Op 14 januari 1802 brachten zij een rapport hierover uit, waarop de Raad oordeelde: dat de regering gouverneur Cranssen wegens zijn gehouden gedrag goedkeuring betuigde, voor de betoonde ijver, dapperheid en onophoudelijke pogingen om dit etablissement te behouden. Deze zaak was belangrijk omdat het in de geschiedenis niet eerder was voorgekomen dat de overgave van een sterkte of vesting aan de vijand op een dergelijke wijze had plaatsgevonden.
Weliswaar viel af en toe een vesting door verraad of lafhartigheid in handen van de vijand maar het was nog niet eerder voorgekomen dat men de gouverneur of commandant in zijn woning op een gewelddadige wijze gevangen nam om daarna tot een strafbare daad over te gaan. Omtrent het gedrag van Cranssen tijdens de strijd om Ternate werd wel gezegd dat het hem weliswaar aan moed niet ontbroken had maar wel zeker aan tact en beleid. Cranssen werd voortvarend in zijn handelingen genoemd maar liet zich, volgens zijn critici, tijdens zijn handelingen door drift en ijver te vaak leiden tot daden, die vooral de militair tegen de borst moesten stuiten en die tot ernstig verzet aanleiding konden geven. Er is nooit echt duidelijk gekomen in de drijfveren van de Raad, die ertoe leidden dat Ternate in handen van de vijand werd overgegeven
Latere loopbaan
Cranssen werd in 1802 bestemd om als gouverneur van Malakka te worden aangesteld maar deze benoeming kreeg geen voortgang. In een brief, gedateerd 14 maart 1804, schreven de gouverneur-generaal en Raden aan de Aziatische Raad dat zij Cranssen tot gouverneur van Amboina hadden benoemd, op een tractement van 18.000 daalders specie. Cranssen bekleedde deze betrekking tot 1808, toen gouverneur-generaal H.W. Daendels hem daarvan ontbood. Cranssen moest zich nu verantwoorden over een door hem eigendunkelijk ingevoerde behandeling der noten.[1] Voor deze en voor andere willekeurigheden werd hij vervangen door de gezaghebber van Ternate, de heer Wieling. Hij was later president van schepenen te Batavia en lid van de Raad van Indië en woonachtig op het landgoed Tjicoppo, waarvan hij eigenaar was. In 1814 schreef Cranssen in een brief, die openbaar gemaakt werd, aan Thomas Stamford Raffles onder meer: Never before did any such good and glorious news reach the colony, to delight every man, inclined to the good cause but in particular to make the hearts of all Dutch inhabitants overflow with joy as they see their native country delivered from the yoke and oppression of the Corsican Tyrant.[2]
Willem Jacob Cranssen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maria Eleonora Hartman |