De zoon van Dirk, de op 12-10-1759 in de Westerkerk gedoopte Petrus, leek aanvankelijk in de voetsporen van zijn vader te treden. Samen hadden ze een bloeiende praktijk als chirurgijns en ledenzetters en zo nu en dan assisteerde Petrus zijn vader ook als scherprechter. Waarschijnlijk had Petrus van Gorcum zijn vader op kunnen volgen als scherprechter, als hij niet in opspraak was gekomen. Petrus was een overtuigd patriot. Toen de Bataafse Republiek in 1795 werd gerealiseerd, werd hij lid van het Leeuwarder stadsbestuur. Hij hield dit nog geen jaar vol. In januari 1796 wordt hij wegens fraude gezocht en vlucht de stad uit. Het dagboek van voormalig stadsbestuurder Roelof Storm geeft de volgende beschrijving van dit voorval:
"30 december heeft een van de Leden van de Municipaliteit sig te buiten gegaan, dat hij als Commissaris sat bij de opbreng der vijffentwintigste penning, dat hij sig van het geld, het welk in de losse bakken stond, bediende, het welk door eene swangere vrouw gesien werdt, die het selve heeft uitgebragt, en is van dat gevolg geweest, dat hij des Saturdags, sijnde 2 Janij 1796, toen hij hoorde, dat het hem sou gelde, is hij voortgaan: want der sijn informasjes van hem aan 't Hoff gekomen, en daarop geordonneerd, soo sij hem mogten te weeten komen, hem direkt te vatten: het is de soon van onse thans fungerende Beul, sijn naam is Petrus van Gurkum."
Oranjegezinden vervaardigen naar aanleiding van dit wangedrag van een vooraanstaand voorvechter van het nieuwe gezag een uitgebreid spotgedicht getiteld: Ode op de onverwagte vlugt van den grooten municipaal Petrus van Gorkum. Later keert hij toch terug naar zijn geboortestad. Tot op hoge leeftijd blijft hij het beroep van ledenzetter uitoefenen vanuit zijn woonhuis De Karseboom aan de Keizersgracht. Hij overlijdt in 1845.
Petrus van Gorcum |