Hij is getrouwd met Janneken BERGAINGE.Bron 3
Zij zijn op 28 november 1627 te Dordrecht in ondertrouw gegaan.Bron 4
Zij zijn getrouwd op 12 december 1627 te Dordrecht.Kind(eren):
Ds. Henricus Dibbetz, tweede zoon van Johannes Dibbetz en Francina ten Dans, te Dordrecht geboren en aldaar overleden op 22 februari 1673. Op 28 februari werd hij begraven. Dibbetius studeerde te Leiden in de Godgeleerdheid (ingeschreven op 30 september 1623), werd in 1627 proponent en kort daarna predikant te St. Anthoniepolder. Men beriep hem in 1630 te Briele en in 1633 te Dordrecht. Hij was een zeer geleerd man en bedreven in de Oosterse talen. In 1662 werd hij Curator der latijnsche school en Bibliothecaris te Dordrecht. Hij bedankt in 1649 voor een beroep naar Amsterdam en in 1651 voor een naar Leiden.
In de geschiedenis des vaderlands maakte hij zich bekend door zijne prinsgezindheid, die vooral In 1672 kenbaar werd bij de komst van Willem III te Dordrecht. Door zijnen invloed werden eenige burgers opgeruid om te bewerken dat de regering aan den Prins voldoening zou geven voor zijn vertrek uit de stad [Dordrecht]. Zij hielden 's prinsen koets tegen en vraagden Burgemeester Hallinck, zittende naast den vorst, af, met den geladen snaphaan op de borst, of men den Prins voldoening gegeven had. Toen de prins in de herberg ''de Paauw'' gekomen was, deden deze oproermakers op aanzetten van Dibbets eenen nieuwen eed, dat zij niemand der wethouders levendig uit de herberg zouden laten vertrekken, tenzij de aanstelling van den Prins geteekend was. Het ''Eeuwig Edict'' werd alzoo te Dordrecht vernietigd, waarvan den prins, in tegenwoordigheid van Dibbets en zijnen ambtgenoot Vrechemius een schriftelijk bewijs werd gegeven.
Dibbets overleed den 22sten Februarij 1678, en zijne huisvrouw, Johanna de Berganje, twaalf dagen te voren. Zij schonk hem vier zonen.
''Bron: Biographisch woordenboek der Nederlanden''
Van Hendrik Dibbets wordt verhaald, dat hij zig, in het jaar voor zijnen dood (1672), sterk zoude beijverd hebben, tot de aanstelling van Willem den Derden als Stadhouder. [Jan] Wagenaar, in zijn XIV. Deel, p. 73 en 74. zegt:
"in eene aantekening van dezen tijd, lees ik, dat de Predikant Hendrik Dibbets zekeren Wijnkooper, en, door dezen, nog tien of elf anderen, bewoogen had, om, bij eede, te belooven, dat zijn den Prins niet ter Stad uit zouden laaten gaan, voor zij verzekerd waren, dat hij voldoening ontvangen had van het Wethouderschap, en dat het deeze luiden waren, die 's Prinsen Koets tegen hielden, en Burgemeester Hallingk, zittende nevens zijne Hoogheid, met den geladen snaphaan op de borst, afvraagden, of men den Prinse voldoening gegeven had; dat de Prins hierop zeide; mannen het zal wel gaan; voorts verzoekende, dat men hem tot aan de Herberg de Paauw, daar hij gegeeten hadt, wilde laaten voortrijden. Dat, den Prins en de Heeren in de Herberg getreeden zijnde, de voorgemelde luiden, en nog omtrent twintig anderen, aangezet door den Predikant Dibbets, eenen nieuwen eed deeden, dat zijn niemant der Wethouderen, uit de Herberg, zoude laaten komen, zonder hem den hals te breken, ten ware hij tot 's Prinsen bevordering gestemd en geteekend hadt."
Henricus DIBBETZ | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
1627 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Janneken BERGAINGE |