1800 predikant te Blaricum en Laren, 1801 te Muiderberg, 1802 te Arnhem, tot zijn dood. In 1815 secretaris der door den koning benoemde commissie voor een kerkelijke regeling, is hij van 1825 tot zijn sterf jaar voorzitter geweest van de synode, door zijn bekwaamheid van grooten invloed op den gang van zaken in de Herv. Kerk.
Bron Burgerlijke stand - Overlijden
Archieflocatie Gelders Archief
Algemeen Toegangnr: 0207
Inventarisnr: 384
Gemeente: Arnhem
Soort akte: overlijden
Aktenummer: 230
Aangiftedatum: 26-07-1839
Overledene Hendrik Herman Donker Curtius
Geslacht: M
Overlijdensdatum: 25-07-1839
was een gedenknaald voor hem op het kerkhof opgericht
[Levensbericht van Hendrik Herman Donker Curtius]
Slechts ééne week later, op den 25 van Hooimaand, werd de Maatschappij nog van een ander, niet min eerbiedwaardig Medelid beroofd, door het overlijden van den Wel Eerw. zeer Gel. Heer Hendrik Herman Donker Curtius, die mede weinig meer dan den ouderdom van 61 en een half jaar bereiken mogt. Over 's mans verdiensten omtrent de Theologische wetenschappen, om-
[p. 10]
trent de Hervormde, ja, mag ik een' zijner ambtgenooten met volle overtuiging nazeggen, de Protestantsche kerk, bovenal gedurende de veertien jaren dat hij Voorzitter was der Algemeene Synode, inzonderheid omtrent de Hervormde Gemeente en gansche burgerij van Arnhem, alwaar hij zeven en dertig jaren het ambt van herder en leeraar bekleedde; over zijne groote verdiensten eindelijk, als kerkelijk redenaar, ook slechts eenigermate naar waarde te spreken, is eene taak, welke eene veel grootere ruimte van tijd zou vorderen, dan de gelegenheid van dezen dag mij vergunt daaraan te wijden. Ook werd die taak, althans voor een groot deel, reeds op eene voortreffelijke wijze volbragt door zijnen waardigen ambtgenoot en vriend, Ds. W. Overduyn, in de keurige, aandoenlijke en tevens waarheid ademende lijkrede, waarmede hij, in de groote kerk van Arnhem, deszelfs nagedachtenis vierde, en die sedert door den druk in ieders handen kwam*. Ik zal mij derhalve enkel vergenoegen met U kortelijk de gewaarwordingen te schetsen, welke mijn verblijf in de nabijheid van Arnhem, ten tijde van 's mans overlijden, uitvaart en de openbare hulde aan
*Men raadplege ook vooral, hetgeen door zijnen vriend, den geleerden P. van der Willigen, over hem gezegd is voor de uitgave zijner Nagelatene Leerredenen, onlangs in het licht verschenen.
[p. 11]
zijne verdiensten gebragt, bij mij opwekte; gewaarwordingen, die niet ligt uit mijne ziel zullen gewischt worden. - Niet verre van de aanlegplaats der stoomboten, die den Rijn op- en afvaren, mijn intrek hebbende, was ik, in den morgen van den genoemden 25sten van Hooimaand, getuige van de treurige wijze, waarop hij door vier mannen op een' armstoel uit de stoomboot gedragen, en met moeite in een nabijzijnd rijtuig geplaatst werd. Ik vermoedde echter weinig, dat de man, wiens toestand mijn medelijden had opgewekt, de achtbare Leeraar was, voor wien ik, sedert lang, de hoogste achting gekoesterd had. Eerst later op den dag kreeg ik hiervan zekerheid door het berigt, dat onze Donker, in den morgen van dien dag, onverwacht, van Wiesbaden, werwaarts hij kort te voren, op raad van zijn' geneesheer, vertrokken was, in een' stervenden staat was teruggekeerd. Vroeg in den volgenden morgen werd mij gemeld, dat de waardige man, reeds in den avond van den dag zijner terugkomst, den laatsten adem had uitgeblazen, en tevens hoorde ik, toen en later, zijnen lof, onder kennelijke teekenen van opregte droefheid, door aller mond verkondigen. Jongen en ouden, aanzienlijken en geringen, beschaafden en min geoefenden, Protestanten en Roomschgezinden, allen vereenigden zich in de verklaring, dat de burgerij van Arnhem in hem een' trooster, een' raadsman,
[p. 12]
een' weldoener, een' vader verloren had. Op het vernemen, dat de ter aarde bestelling van zijn stoffelijk overschot op Maandag, den 30sten van Hooimaand, omstreeks zeven uren in den morgen bepaald was, zorgde ik mij in tijds stedewaarts te begeven, met oogmerk, om de lijkstaatsie naar de begraafplaats, even buiten de stad en in de nabijheid van mijn verblijf gelegen, te vergezellen. Ik ontmoette dezelve op een' merkelijken afstand van de poort, niet verre van de woning des overledenen, en voegde mij bij den langen stoet zijner vereerderen, die, als een gunstbewijs, de vrijheid verzocht en bekomen hadden, om de nabestaanden en ambtgenooten, die, in koetsen gezeten, zich aan die, welke het lijk voerde, onmiddellijk aansloten, te voet te mogen volgen; en die het mij niet onduidelijk bleek, dat, voor een groot deel, uit onderwijzers der jeugd bestonden, die hunnen geliefden en geëerden Schoolopziener dit laatste bewijs hunner hoogachting en verkleefdheid hadden willen brengen. Onder diepe en weemoedige stilte, welke zelfs door geen gefluister, ja door geene verroering der lippen werd afgebroken, ging de trein langzaam voort langs de straten der stad, en deed de bewoners der huizen, welke hij voorbij trok, voor hunne geopende deuren en vensters verschijnen, om, onder eerbiedig stilzwijgen, en met zigtbare blijken van den rouw des harten op het gelaat, den
[p. 13]
somberen optogtaan te staren en na te oogen. Dus langzaam tot de begraafplaats genaderd, die, met statig geboomte beplant, voor eenen akker van Gods dooden uitnemend was ingerigt, volgden, nadat het lijk op de baar gelegd was, zoo die rijdende als gaande gekomen waren, allen dezelve te voet. Toen het lijk in de daarvoor bestemde groeve was nedergelaten, trad, onder de diep bedrukte schaar, die het graf omringde, zijn oudste ambtgenoot en bijzondere vriend, de Heer Overduyn, en sprak, met een' roerenden toon der stemme, een kort, maar hartelijk en gepast woord tot lof des overledenen uit, waarop ieders hart, en ook het mijne, amen zeide. Bij het verlaten der grafplaats zag ik niemand, wiens oog niet door tranen bevochtigd was, en merkte ik velen op, die zich niet weêrhouden konden, van door luid snikken aan hunnen overstelpten boezem lucht te geven. Een gelijk tooneel trof mijne oogen en mijn hart, toen ik, op den naast volgenden dag des Heeren, in Arnhems van alle zijden met deelnemende hoorders opgevulde hoofdkerk, de lijkrede bijwoonde, waarin de meergenoemde Heer Overduyn, op eene nette en keurige, maar tevens eenvoudige en kunstelooze wijze, uit de volheid van een diep getroffen hart, der Arnhemsche gemeente de groote diensten schetste, door den afgestorvenen, gedurende zeven en dertigjaren, haar, in
[p. 14]
onderscheidene betrekkingen, bewezen, en aan zijn' gezaligden ambtgenoot eene hulde bragt, geheel waardig den man, die niet uit eer- of praalzucht, maar door beginselen van Christelijke menschenliefde en Godsvrucht gedreven, de heerlijke gaven en vermogens, die in hem waren, met volstandigen ijver aan de bevordering van het tijdelijk en eeuwig heil zijner natuurgenooten had toegewijd. Het kortelijk vermelde moge al over mijn verblijf te Arnhem, tot verlustiging van ligchaam en geest in deszelfs heerlijke omstreken aangelegd, zeker somber floers verspreid hebben; ik dank nogtans de Voorzienigheid, die mijne schreden op dat tijdstip derwaarts rigtte: want nimmer gevoelde ik levendiger de gepastheid en waarde der vermaning van de Heilige Schrift: Let op den vromen en ziet op den opregten; want het einde van dien man zal vrede zijn. Nimmer klom de bede vuriger uit mijnen boezem op: o God! moge mijn uiteinde zijn, als dat van dezen regtvaardigen! Hetgeen deze gewaarwordingen niet weinig bij mij verlevendigde, was de betuiging, die men mij meldde, dat door den afgestorvenen, in de laatste dagen, meermalen gedaan was, van geen' anderen wil, dan dien van God te hebben; waren inzonderheid de onvergetelijke woorden, waarmede hij, kort voor zijne scheiding uit het vleesch, verklaarde zich
[p. 15]
het sterven altijd bitterder te hebben voorgesteld, dan hij het thans ondervond te zijn. Ja, verheerlijkte Donker! voor U was het sterven, hoe smartelijk ook voor de uwen, en uwe talrijke vrienden en vereerders, gewis een groot, een kostelijk gewin. Mogt uw voorbeeld ons zoo krachtig ter navolging opwekken, dat het sterven ook eenmaal voor ons gewin moge wezen*!
gedenknaald op begraafplaats Vliegerenberg
Overlijdensplaats: Arnhem
Vader Boudewijn Donker Curtius
Moeder Cornelia Hendrika Strachan
Partner Anna Margaratha van Dam
Relatie: echtgenoot
Nadere informatie dooppl: 's Hertogenbosch; oud 61 jaar; beroep overl.: predikant; beroep vader: president Hoge Raad; beroep moeder: geen beroep vermeld
Il est marié avec Anna Margaretha van DAM.
L'autorisation pour le mariage a été obtenu le à Utrecht.
Ils se sont mariés le 22 septembre 1802 à Zegveld._UID 5F98CE08F234844999BD60198901E2625DCE
Huwelijk: Bron Burgerlijke stand - Overlijden
Archieflocatie Gelders Archief
Algemeen Toegangnr: 0207
Inventarisnr: 384
Gemeente: Arnhem
Soort akte: overlijden
Aktenummer: 230
Aangiftedatum: 26-07-1839
Ov
Bron Burgerlijke stand - Overlijden
Archieflocatie Gelders Archief
Algemeen Toegangnr: 0207
Inventarisnr: 384
Gemeente: Arnhem
Soort akte: overlijden
Aktenummer: 230
Aangiftedatum: 26-07-1839
Overledene Hendrik Herman Donker Curtius
Geslacht: M
Overlijdensdatum: 25-07-1839
Overlijdensplaats: Arnhem
Vader Boudewijn Donker Curtius
Moeder Cornelia Hendrika Strachan
Partner Anna Margaratha van Dam
Relatie: echtgenoot
Nadere informatie dooppl: 's Hertogenbosch; oud 61 jaar; beroep overl.: predikant; beroep vader: president Hoge Raad; beroep moeder: geen beroep vermeld
Enfant(s):
NOTE: Theol. doct.Ned hervormd. President Synode der Ned Herv Kerk. ridder Ned Leeuw
292-2 Rijksuniversiteit Utrecht, faculteiten
2. Inventaris
2.1. Archief van de faculteit der godgeleerdheid
2.1.7. Betrekkingen met de Nederlands Hervormde Kerk
57 Kennisgeving door de minister voor de zaken der Hervormde Kerk van de benoemingen van H.H. Donker Curtius tot president en D. Hendriksz tot secretaris van de Synode van de Nederlands Hervormde Kerk
Datering:
1837
Omvang:
1 stuk
Oude Orde:
104
Hendrik Herman Dr. DONKER CURTIUS | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1802 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Anna Margaretha van DAM |
Les données affichées n'ont aucune source.