(1) Er ist verheiratet mit Janna Johanna Pruimers.
Sie haben geheiratet am 16. März 1831 in Zwolle,, Overijssel, Nederland, er war 28 Jahre alt.
(2) Er ist verheiratet mit Albertine Francesca Clement.
Sie haben geheiratet am 13. Mai 1836 in Delft, Z.H. , er war 33 Jahre alt.
Kind(er):
BUYSING (Duco Johannes Storm), geb. te Leeuwarden 30 Sept. 1802, overl. te 's Gravenhage 16 Aug. 1870, was de zoon van G. Buysing, lakenhandelaar, en A. Storm.
Hij werd 4 Nov. 1818 benoemd tot cadet van den waterstaat aan de artillerie- en genieschool te Delft, en heeft, terwijl in het algemeen de jongelieden daar 4 jaren moesten doorbrengen, in 2½ jaren den cursus afgeloopen; hij werd in Mei 1821 met den rang van cadet-élève geplaatst bij de werken onder het bevel van J. Blanken, terwijl hij met 1 Mei 1822 benoemd werd tot élèveaspirant.
Reeds met 1 Sept. 1822 werd hem de dienst van arrondissements-ingenieur te Zwolle opgedragen, welke toen de geheele provincie Overijsel, en wel, in afwijking van de meeste andere provinciën, zoowel den rijks- als den provincialen dienst omvatte. Hij heeft tot 1835 dezen zelfden dienstkring gehad en daar veel belangrijks verricht; hij heeft zich hier geheel ingeleefd in zijn vak; in zijne Handleiding tot de kennis der waterbouwkunde kan men tal van bewijzen vinden, hoe hij hier met vrucht werkzaam was.
Hoewel hij als aspirant-ingenieur, waartoe hij met 1 Jan. 1824 benoemd was, in 1831 tijdelijk den dienst van hoofdingenieur had waargenomen, duurde het tot 1 Apr. 1834 eer hij ingenieur 2e klasse werd.
Nadat in 1830 de militaire academie te Breda had opgehouden te bestaan, besloot de regeering in 1832 voorloopig, in afwachting van eene reorganisatie van het militair onderwijs, de opleiding van artillerie, genie en waterstaat te verbinden aan die der marine te Medemblik. Nadat zijne ambtgenooten L Rijsterborgh en W. Badon Ghyben de lessen eenigen tijd (elk nog geen jaar) hadden waargenomen, werd Storm Buysing benoemd tot leeraar in de waterbouwkunde aan het instituut aldaar en hij trad als zoodanig op 19 Aug. 1835. Een jaar later werden de cadetten overgeplaatst naar Breda, en werd Storm Buysing aldaar met dezelfde functie belast. Zijn onderwijs werd door ieder om het zeerst geroemd.
Hem werd omstreeks dezen tijd het samenstellen van een waterbouwkundig werk voor de cadets opgedragen. Hij had hiervoor eenigszins een leiddraad in de in 1836 en 1838 uitgegeven proeve van zulk eene handleiding van den ingenieur F. Baud, met wiens weduwe Storm Buysing in tweede huwelijk gehuwd was (zie kol. 244). Van het handboek, waaraan hij een aantal jaren arbeidde, kwam het eerste deel in 1844, het tweede in 1845 uit. Twee volgende, zeer vermeerderde drukken verschenen in 1858 en in 1864. Het gereedmaken der vele teekeningen gaf zeer veel moeite; gelukkig, dat in dezen tijd bijzonder bekwame en ijverige cadets op de academie studeerden; zij hebben zeer vele der platen geteekend. Het handboek voldeed in alle opzichten aan zeer strenge eischen, in het bijzonder waren de berekeningen in verband met den sluisbouw nieuw en zeer goed doordacht. Nog thans, hoewel de Waterbouwkunde van Henket c.s. sommige zeer verdienstelijke gedeelten bevat, is Storm Buysing's werk onmisbaar. Ook over de geschiedenis van vele waterwerken vindt men er gegevens in, die elders niet of verspreid worden aangetroffen.
Na het overlijden van den ingenieur Sautijn Schovel te Breda op 1 Apr. 1844 werd aan Storm Buysing bij zijn leeraarschap de waarneming van den arrondissementsdienst aldaar tijdelijk opgedragen. Met 1 Juli 1844 werd hij daarvan ontheven.
Toen in den aanvang van 1843 de Koninklijke Academie te Delft werd opgericht, was het te voorzien, dat Storm Buysing's arbeid aan de Militaire Academie zou eindigen. Dit was ook werkelijk het geval, daar hij met 1 Sept. 1845 van zijne betrekking ontheven en arrondissementsingenieur te Maastricht werd. Hier werd hij reeds het volgend jaar benoemd in de commissie tot het afnemen van het eindexamen aan de delftsche academie, en toen de leeraar M. Beijerinck op 2 Febr. 1847 was overleden, werd Storm Buysing in zijne plaats met 1 Apr. 1847 zijn opvolger.
Bij de reorganisatie van den waterstaat in Febr. 1849 werd als beginsel aangenomen, dat zij, die betrekkingen buiten den waterstaat hadden, niet als vroeger zouden medetellen in het korps, maar dat zij verlof zouden krijgen. Echter werd Storm Buysing bij de benoemingen, die er het gevolg van waren, aangewezen als waarnemend hoofdingenieur in Drente. Daar hij de 11e in den rang van ingenieur 1e klasse was, was dit eene groote onderscheiding, al was Drente toen ter tijd niet van veel betoekenis uit een waterstaatsoogpunt. Hij verzocht evenwel, van deze plaatsing ontheven te worden, en verkreeg toen onbepaald verlof, hetwelk hij tot zijn ontslag uit den waterstaat behield.
Met 1 Mei 1852 werd hem in het korps van den waterstaat de rang van hoofdingenieur verleend, tegelijk met eenige onmiddellijk boven en onder hem in de ranglijst geplaatsten. Hij werd, sedert hij aan de delitsche academie verbonden was, in vele moeilijke omstandigheden op waterstaatkundig gebied geraadpleegd.
Omtrent een ontwerp voor een spoorweg van Batavia naar Buitenzorg gaf hij omstreeks dezen tijd aan de regeering een advies. In 1852 wilde men hem benoemen tot hoofd van het departement van Openbare Werken in Nederlandsch-Indië, waarvoor hij evenwel bedankte. Hij werd in 1853 met van der Kun door de regeering geraadpleegd over de plannen van twee engelsche ingenieurs, Croker en Burn, voor het kanaal van Amsterdam naar de Noordzee. Dit plan werd wegens bezwaren uit hoofde van belemmering der uitwatering van Rijnland afgekeurd doch in Mei 1854 werd een gunstig rapport uitgebracht, nadat de ontwerpers hun plan gewijzigd hadden.
Storm Buysing was lid van verscheidene commissiën, als voor de droogmaking van plassen onder Hillegersberg en Kralingen, voor het Noordzeekanaal en den Rotterdamschen Waterweg. Bij K.B. van 14 Sept. 1859 werd hem de titel van hoogleeraar toegekend.
Bij de reorganisatie van den Raad van State werd Storm Buysing bij koninklijk besluit van 29 Juli 1862 benoemd tot lid van dat lichaam en verkreeg hij tegelijk ontslag als hoofdingenieur van den waterstaat en als hoogleeraar. Wat had hij nog veel gewichtigs op het gebied van waterstaatswetgeving kunnen verrichten. Helaas, reeds in Oct. 1862 overviel hem in eene vergadering van genoemd lichaam eene hersenontsteking, en hij heeft een langzaam sloopingsproces gedurende bijna 8 jaren moeten verduren, waarin zijn fijne en scherpe geest steeds verminderde. Met ingang van 1 Jan 1866 werd hij op verzoek eervol ontslagen als lid van den Raad van State. Storm Buysing was, hoewel iemand van aangename vormen, een streng man. Maar voor degenen, met wie hij ophad, spaarde hij geen moeite. Men kan gerust zeggen, dat hij de man is, die het geslacht, dat van 1835 tot 1862 in ons land zijne opleiding voor ingenieur gehad heeft, heeft gevormd.
In 1847, bij de oprichting van het Instituut van Ingenieurs, werd Storm Buysing lid van het bestuur, hij bleef dat 17 achtereenvolgende jaren. Hij werd door den invloed van zijn vroegeren leermeester Delprat, die tijdens B. te Breda werkzaam was, hoofd van het onderwijs aan de Militaire Academie was en hem dus op zijne waarde kon schatten, 23 Apr. 1847 benoemd tot lid van het Koninklijk Nederlandsch Instituut, en ging 26 Oct. 1851 bij de verandering dier inrichting in Koninklijke Academie van Wetenschappen als lid daarbij over. Hij werd in 1848 lid van het Bataafsch Genootschap te Rotterdam, in 1853 van het Prov Utrechtsch Genootschap.
Storm Buysing's eerste vrouw, J.J. Pruimers, dochter van den burgemeester van Zwolle, die hij 16 Mrt. 1831 huwde, overleed 15 Juli 1832; hij hertrouwde 13 Mei 1836 met de weduwe van F. Baud, geboren A.F. Clement. Uit elk dezer huwelijken liet hij een zoon na: uit het eerste mr. G.J. Storm Buysing, griffier bij het kantongerecht te Zwolle, uit het tweede C. Storm Buysing, civielingenieur en burgemeester van Zutfen.
Hij deed in het door het Kon. Ned. Instituut uitgegeven Tijdschrift voor ae wis- en natuurkundige wetenschappen van 1848 en 1850 eenige mededeelingen aangaande sluisfundeeringen, sluisdeuren en schepraderen. Met L.J.S. van der Veen en J.S. Scholten Hz. schreef hij eene memorie over de verbetering van den waterstaat van Delfland in Verh. Kon. Inst. v. Ing. 1852-53). met J.W.L. van Oordt eene verhandeling over ijzeren ophaalbruggen (ibidem 1858-59). J.P. Berghaus en E. Spanier hebben zijn portret op steen geteekend, de eerste in 1851 naar een daguerrotype.
Zie. J.P. Delprat in Jaarb. Kon. Akad. v. Wet. 1871.
Ramaer
http://resources.huygens.knaw.nl/retroboeken/nnbw/#source=1&page=270&view=transcriptiePane&size=621&accessor=accessor_index
Bron: http://www.parlementairdocumentatiecentrum.nl/id/vg09llxz5xxo
Duco Johan Storm Buijsing | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
(1) 1831 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Janna Johanna Pruimers | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
(2) 1836 | ||||||||||||||||||||||||||||||||||
Albertine Francesca Clement |
Die angezeigten Daten haben keine Quellen.